Hoofdstuk 1. Begripsbepaling en uitgangspunten
1.2 Leeftijd en gedrag
Bij uitdrukkingen als ‘ouder en wijzer’ worden en ‘de wilde haren verliezen’ zie je een
verband tussen leeftijd en gedrag. Dat gedrag deels leeftijdsgebonden is, hangt samen met
het feit dat mensen op verschillende leeftijden verschillende behoeften hebben. Een baby
heef andere behoeften dan een volwassene en vertoont dus ook ander gedrag bij het
bevredigen daarvan. Opgroeien en ouder worden gaat dus gepaard met andere
gedragspatronen en- mogelijkheden, die in gang worden gezet door veranderingen in ons
lichaam, onze hersenen en geest.
In de ontwikkelingspsychologie wordt gebruikgemaakt van het begrip fase. Een fase is een
tijd waarin mensen voorspelbare overeenkomsten in lichamelijke en geestelijke ontwikkeling
vertonen. In iedere fase heeft het menselijk functioneren een eigen kwaliteit. Een baby
bijvoorbeeld brengt een groot deel van zijn tijd slapend door en is afankelijk van zijn
omgeving. Een schoolkind gaat veel concreter met taken om dan adolescenten. De
levensloop van mensen bestaat uit verschillende fasen die een vaste volgorde hebben en
onderling samenhang vertonen. In het boek richten we op de fase tussen kindertijd en
volwassenheid. Deze wordt de adolescentiefase genoemd en bestaat, zoals alle fasen, uit
meerdere periodes. Een periode is een deel van een fase met bepaalde eigen kenmerken.
1.3 Pubertijd en adolescentie
Pubertijd en adolescentie zijn beide begrippen die verwijzen naar kenmerken van de
lichamelijke ontwikkeling tot volwassenheid, bijvoorbeeld de ontwikkeling van secundaire
geslachtskenmerken. Het Latijnse woord pubertas betekent huwbaar en een betekenis van
pubes is geslachtsrijp. Het werkwoord adolescere betekent in het Latijn opgroeien, rijp
worden. Met het woord adolescenta werd in het oude Rome de leeftijdsfase van zeventien
tot dertig jaar aangeduid. Het denken in leeftijdsfasen heeft lange historische wortels, maar
is in de loop der eeuwen veranderd door veranderende sociaal-economische
omstandigheden en nieuwe kennis over de mens.
De leeftijdsgrenzen waarbinnen men kind of adolescent was, zijn verschoven in de
geschiedenis. De betekenis die we tegenwoordig aan het begrip kind geven recent is. Ook
spreken we nog niet zo lang van een adolescentiefase als een aparte fase voor jongeren.
Twee eeuwen geleden waren negenjarigen aanwezig bij openbare terechtstellingen of
hielpen zeventienjarigen mee met het verwerven van brood. Kinderen werden beschouwd
als volwassenen in zakformaat. Voor de adolescentie als aparte fase van uitgestelde
volwassenheid gebruikte Dasberg de term jeugdland. In de verlichting ontstond de noodzaak
van een langere opvoeding als voorbereiding op de volwassenheid. Deze ontwikkeling was
tot aan de twintigste eeuw klassegebonden geweest.
In het eerste decennium van deze eeuw lijken jongeren sneller volwassen te worden. Onder
invloed van technologische veranderingen en de huidige beeldcultuur staan kinderen direct
,in verbinding met de harde werkelijkheid van de volwassen wereld. Omdat er aan de andere
kant sprake is van een forever-youngcultuur, jong is de norm en je bent zo oud als je je
voelt, gaan ouders en adolescenten meer dan voorheen op voet van gelijkheid met elkaar
om. Sommige ouders willen liever vriend dan opvoeder zijn.
De adolescentiefase loopt van ongeveer twaalf tot tweeëntwintig jaar. Gedurende de
adolescentie treden voorspelbare fysieke, neurologische en psychologische veranderingen
op, die tot uiting komen in gedrag, gedachten, behoeften en gevoelens. Er worden drie
periodes onderscheiden:
1. In de vroege adolescentie (de puberteit) staat de lichamelijke groei en rijping en de
daarmee verbonden psychoseksuele ontwikkeling centraal. Het losmakingsproces
tussen adolescent en de ouders komt op gang. (12 tot 15 jaar)
2. Voor de middenadolescentie experimenteert de adolescent met de vele nieuwe
keuzemogelijkheden. (15 tot 18 jaar)
3. In de late adolescentie worden verplichtingen op het gebied van maatschappelijke
positie en persoonlijke relaties aangegaan. (18 tot 22 jaar)
1.4 Beeldvorming over adolescenten
De eigenschappen die in het verleden aan adolescenten zijn toegedicht noemen we
beeldvorming.
De Duitse schrijver Goethe publiceerde in 1774 Het lijden van de jonge Werther. Daarmee
werd de puber geïntroduceerd in de wereldliteratuur. Het boek bracht ophefng omdat
Werther een slecht voorbeeld voor andere jongeren zou zijn. Hij pleegt zelfmoord voor een
onbereikbare liefde. Veel literatuur over adolescenten refereert aan het eenzijdige, heftige
of extreme van hun beleving en gedrag. Muller typeert de binnenkant van een puber als
gekweld of van God los. Zulke beelden, maar ook mediabeelden, over de jeugd worden
generaliserende beelden genoemd.
1.4.3 Beelden in de sociale wetenschap
Sociale wetenschappers hebben ook bijgedragen aan de beeldvorming over de jeugd. Het
bekendste beeld is dat van Sturm und Drang (storm and stress). Stanley Hall, grondlegger
van de adolescentiepsychologie, beschrijft de adolescentie als fase van emotionele labiliteit,
spanning en beroering. Storm and stress dus, voortkomend uit genetisch bepaalde
biologische veranderingen aan het begin van de adolescentie. lle psychologische theorieën
waarin gedrag van mensen vanuit hun biologische ontwikkeling verklaard wordt, gaan ervan
uit dat het voor jonge adolescenten normaal is om zich een bepaalde tijd onvoorspelbaar en
onevenwichtig te manifesteren, aangezien het de snelle lichamelijke en hormonale
veranderingen zijn die de sterke wisselingen in gedrag en stemming veroorzaken.
Ook zijn er theorieën die gedrag van mensen verklaren op grond van hun sociaal-culturele
ontwikkeling. De fase van Sturm und Drang wordt gerelativeerd tot een cultuurgebonden
verschijnsel. In de niet-westerse culturen zouden adolescenten juist weinig onvoorspelbaar
en onevenwichtig gedrag vertonen, omdat kinderen eerder verantwoordelijkheid krijgen,
,meer door de gemeenschap opgevoed worden en dat seksualiteit minder omgeven is met
taboes. Het nature-nurturedebat is de discussie tussen wetenschappers over de vraag welke
factoren onze eigenschappen bepalen. anhangers van het nature-standpunt stellen dat al
onze eigenschappen genetisch bepaald worden. anhangers van het nurture-debat stellen
dat onze eigenschappen bepaald worden door de opvoeding (leefomgeving).
Of er nog sprake is van adolescentie als moeilijke tijd wordt er gekeken naar de resultaten
van onderzoeken naar het welbevinden van de adolescenten. Hierbij wordt er gekeken naar
het welzijn van adolescenten. Een belangrijk onderzoek is het Health Behaviour of School-
aged Children. Per land werd er gekeken naar het welbevinden van scholieren. De conclusie
is dat de typering van de adolescentie als fase van Sturm und Drang voor iedere adolescent
niet houdbaar is. In onze samenleving ervaart tien tot twintig procent van de jongeren de
adolescentie als problematisch.
De maatschappij vertoont een aantal kenmerkende ontwikkelingen. We leven in een
prestatiemaatschappij. Voor jongeren zullen diploma’s als bewijzen daarvan steeds
belangrijker worden. Een tweede kernmerk is het toenemende materialisme en
consumisme: jongeren spannen zich in om te consumeren. Ook is er sprake van
individualisering. Dit leidt tot het nastreven van het eigen belang ten koste van de sociale
verbondenheid. We leven ook in een rationele samenleving met als gevaar overregulering en
bureaucratie ten koste van het menselijke aspect. Nog een kenmerk is fexibilisering van de
samenleving waarin mensen openstaan voor meerdere antwoorden op belangrijke vragen.
We leven in een technologische samenleving. Uit ditzelfde onderzoek van Van der Ploeg en
Ferwerda blijkt dat de jongeren van nu individualistisch, hedonistisch en materialistisch zijn.
1.4.4 Beelden in de neurowetenschap
De hersenen vormen samen met het ruggenmerg het centrale zenuwstelsel. Dit is
opgebouwd uit neuronen (zenuwcellen), zo’n honderd miljard. Een neuron bestaat uit een
cellichaam met grijze stof, een axon dat informatie aan andere neuronen kan doorgeven, en
dendrieten die informatie van andere neuronen kunnen ontvangen. Het axon is omgeven
door beschermende en geleidende witte stof, myeline genoemd. De grijze stof bepaalt de
werkkracht van de hersenen terwijl de witte stof belangrijk is voor de communicatie tussen
de zenuwcellen. Neuronen zijn specialisten in het uitwisselen van informatie. Ze zenden
vanuit het cellichaam een elektrisch signaal naar de uiteinden van het axon. Daar wordt het
signaal omgezet in een neurotransmitter, een chemisch stofe dat als informatie door de
dendrieten van andere neuronen ontvangen wordt. De neurotransmitter dopamine brengt
bijvoorbeeld sensaties van genot teweeg. Zo zijn de neuronen op ontelbare manieren met
elkaar verbonden en vormen ze netwerken. Hierdoor ontstaat een enorm complex
neurologisch systeem, dat op basis van chemo-elektrische processen ons lichamelijk en
geestelijke functioneren regelt.
De hersenen bestaan uit verschillende onderdelen die betrokken zijn bij een of meerdere
hersenfuncties. De kleine hersenen (het cerebellum) zijn betrokken bij de motoriek en het
geheugen en worden in de hersenstam zintuigelijke en motorische signalen verwerkt. De
thalamus is een schakelstation tussen bijvoorbeeld waarnemingsprikkels en delen van de
, cortex. De hypothalamus regelt het overleven door de regulatie van hormonen, emoties en
lichaamsfuncties als slapen en eten. De amygdala vormt het emotionele centrum dat zorgt
voor de verwerking van emoties. De basale ganglia vervullen een belangrijke rol bij leren en
beloning. Een functie kan op meerdere locaties voorkomen, bijvoorbeeld bij deelfuncties als
visueel en ruimtelijke geheugen.
Het evolutionair jongste onderdeel is de hersenschors of cortex. Deze bestaat uit twee
symmetrische helften die met elkaar verbonden zijn door een bundel van neuronen, de
hersenbalk, waardoor intensieve communicatie tussen beide helften plaatsvindt. De cortex is
verdeeld in vier kwabben die verschillende functies hebben en zijn vernoemd naar de plaats
waar ze zich bevinden:
- De bovenwand (de pariëtale cortex), onder andere ruimtelijke waarneming en
zintuigelijke informatie
- De zijwand (de temporale cortex), onder andere gehoor, taalfuncties en verbaal
geheugen
- Het achterhoofd (de occipitale cortex), onder andere visuele waarneming
- Het voorhoofd (de frontale cortex), onder andere hogere cognitieve functies als
beoordelingsvermogen, planning, werkgeheugen, impulscontrole, intelligent en
doelgericht gedrag
Veel leerprocessen vinden plaats in de prefrontale cortex. Dit deel van de hersenen in de
frontale kwab regelt belangrijke complexe cognitieve vaardigheden en heeft binnen het
brein de touwtjes in handen. Ook wel topmanager van het brein genoemd en pas volgroeid
in de late adolescentie.
De uitbreiding van de hersenen verloopt volgens een bepaald patroon. Er is een sterke
toename van de grijze stof in een bepaald hersengebied, waarmee de functionele
mogelijkheden aanzienlijk toenemen. Er komen veel nieuwe verbindingen tot stand.
Vervolgens is er een afname van grijze stof in datzelfde gebied omdat niet-gebruikte en niet
goed functionerende cellen worden afgevoerd. De kwaliteit van de verbindingen wordt
verder verhoogd door een gelijkmatige toename van wite stof. Het resultaat is dat alleen de
beste cellen en verbindingen overblijven. Dit patroon wordt ook zichtbaar in het verloop van
de leerprocessen. ls je veel oefent met een vaardigheid dan zullen de
neuronenverbindingen die daarbij betrokken zijn worden ontwikkeld. Er wordt in dit
verband gesproken van gevoelige periodes. In bepaalde periodes zijn de hersenen namelijk
het best uitgerust om verbindingen te maken in en op een bepaald gebied. Dan leveren
leerervaringen het meest op.
De ontwikkeling van de hersenen verloopt van achteren naar voren. Rond het vierde jaar
zijn de systemen in het achterste deel van de hersenen klaar, zoals motoriek,
gezichtsvermogen en emoties. Deze systemen worden gecorrdineerd in het middelste
gedeelte dat rond het veertiende jaar is uitgerijpt. Het voorste gedeelte is pas aan het eind
van de adolescentie volledig gerijpt. Dit gedeelte heeft een enorme toename aan het begin
van de adolescentie en door de versterking van geslachtelijke rijping zorgen deze twee
processen voor onzekerheid, emotionele spanning en verwarring.