Samenvatting Theoretische Criminologie
Week 1: Theorieën
Iedereen heeft zijn eigen theorieën. Dit hangt namelijk af van (1) persoonlijke ervaringen, (2) de
media, dus ervaringen van anderen, (3) autoriteit zoals ouders of docenten, (4) consensus zoals
religie of politieke stroming. Hierin kunnen fouten worden gemaakt. Zo kan (1) een gebrekkige of
selectieve waarneming voorkomen, (2) overgeneralisatie, (3) persoonlijke betrokkenheid bij het
onderwerp, (4) onlogisch of onvolledig redeneren (elliptisch), (5) partiële verklaring.
Een verklaring moet diep genoeg zijn om een theorie genoemd te kunnen worden. Hierin wordt dan
ook onderscheid gemaakt tussen een persoonlijke theorie en een wetenschappelijke theorie.
Theorieën zijn te vergelijken met landkaarten. Een landkaart biedt een perspectief op de
werkelijkheid en is een versimpeling van de werkelijkheid. Theorieën zijn net zoals landkaarten een
versimpeling van de werkelijkheid en bieden een verklaring voor een kennisprobleem. Volgens Alfred
Korzybsky: A map is not the territory. Een wetenschapper is daarom nooit 100% objectief. Hij kiest
altijd zelf wat hij op de kaart zet.
Wetenschappelijke theorieën zijn voorlopige antwoorden op kennisvragen, gebaseerd op
nauwkeurig omschreven samenhangen tussen observeerbare gebeurtenissen.
Het is voorlopig, omdat nieuw empirisch onderzoek feiten kan opleveren die niet in
overeenstemming zijn met de huidige theorie (scepticisme). En algemene uitspraken waarop
de theorie is gebaseerd kunnen zelf onderwerp van verklaring worden gemaakt.
Theorieën worden geformuleerd als voorlopige antwoorden op bestaande kennisvragen van
de werkelijkheid. Welke kennisvragen dit zijn hangt af van wat op een bepaald moment als
probleem wordt ervaren. Antwoorden op kennisvragen zijn vaak het startpunt van handelen
(ideas have consequences). Theorieën gebaseerd op onjuiste premissen kunnen ‘werken’.
Nauwkeurig omschreven samenhangen: wetenschappelijke theorieën moeten zo worden
gesteld dat toetsbare hypothesen kunnen worden afgeleid.
Observeerbare gebeurtenissen: in de theorie gehanteerde begrippen moeten voldoende
operationaliseerbaar zijn.
Elementen van een theorie. In elke theorie kun je drie elementen onderscheiden:
1) Object (wie): eenheden waarover de theorie uitspraak doet (jongeren, ouderen, mannen)
2) Explanandum (wat): dat wat de theorie verklaart (type gedrag). Gaat het bijv. om
cybercriminaliteit, witteboordencriminaliteit of criminaliteit onder jongeren? Ezelsbruggetje:
het is altijd iets van een criminele gedraging of deviant gedrag.
3) Explanans (waarom): de verklaring waarom het zo is, het mechanisme. Er zitten vaak
ongetoetste aannames van het mensbeeld in verstopt.
VB: jongens met delinquente vrienden zijn vaker zelf delinquent.
Operationalisatie is het vertalen van theoretische eigenschappen in waarneembare variabelen. Dit is
een voorwaarde voor toetsbaarheid. Bij de drie elementen zijn er altijd beperkingen:
1) Object: bepaald steekproefkader (kan niet de hele wereldbevolking vragen)
2) Explanandum: onder-/overrapportage door beperkte cijfers, beïnvloeding van het gedrag
individu of gedrag strafrechtelijk systeem, verklaringsniveau.
3) Explanans: er is vaak een onvolledige weergave van theoretische concepten. Je kunt maar
een beperkt aantal vragen stellen en soms vergeet iemand een antwoord in te vullen.
Verklaringsniveau is het niveau waarop een theorie uitspraken probeert te doen.
, 1) Microtheorieën: gaan over individueel gedrag (crimineel gedrag) en sociale processen die
leiden tot individuele verschillen
2) Macrotheorieën: gaan over meer mensen tegelijk. Denk aan verschillen tussen groepen,
klassen, buurten en samenlevingen. (epidemiologie, sociale structuur, groepspatronen in
crimineel gedrag)
Micro Macro
Personen met een lage sociale economische In landen met grote inkomensverschillen is de
status hebben meer justitie contacten dan geregistreerde criminaliteit hoger, dan in
personen met een hoge SES landen met kleine inkomensverschillen
Ex-gevangenen met een stabiele woonsituatie In wijken met een hoge verhuismobiliteit komt
recidiveren minder dan ex-gevangenen met een meer criminaliteit voor dan in wijken met een
instabiele woonsituatie lage verhuismobiliteit
Jongeren met een migratie achtergrond komen Op etnische heterogene scholen komt meer
vaker met de politie in aanraking dan jongeren criminaliteit voor dan op etnisch homogene
van Nederlandse herkomst scholen
Vrouwen plegen minder vaak delicten dan Wanneer de raad van commissarissen gender
mannen divers is, is de kans op regelovertreding door
het bedrijf kleiner dan ...
Het beste is als een theorie zowel een verklaring kan bieden op macroniveau als op microniveau. Dit
lukt echter in zelden theorieën. Er moet worden uitgekeken voor de ecologische fout. Een causale
relatie op macroniveau wordt dan direct doorgetrokken naar microniveau. Denk aan de ecologische
fout dat meer ooievaars in een gebied zou betekenen dat er meer baby’s worden geboren.
Causaliteit. Om te kunnen spreken van een oorzaak moet X
nodig zijn en in voldoende mate om Y te doen plaatsvinden.
Zonder X komt Y niet voor (nodig) en Y komt altijd voor bij X
(voldoende). Maar geen enkele criminologische verklaring
voldoet aan beide eisen. Er wordt dan ook gesproken van soft
determinisme (Matza, 1964) X verhóógt de kans op Y, maar is
geen noodzakelijkheid. Het is een problematisch concept van
oorzakelijkheid. Een ander begrip wat wordt gebruikt is systeem
benadering. Er moet naar het geheel aan oorzaken worden
gekeken. Dit leidt alleen wel tot hele complexe theorieën.
Peilers van het wetenschappelijke proces:
1) Empirisme: ontwikkelen en testen van theorieën o.b.v. empirische werkelijkheid.
2) Objectiviteit: instrumenten zijn precies en valide. Het eindoordeel is gebaseerd op resultaten
niet op de persoonlijke overtuiging
3) Scepticisme: ook eigen conclusies zijn niet permanent, maar tentatief
4) Zuinigheid (parsimony): reduceren van aantal mogelijke verklaringen van bepaald gedrag
Popper heeft een schema opgesteld, namelijk P T O. Dit staat voor Probleem, Theorie,
Onderzoek. Het probleem is een kennistekort omtrent een bepaald verschijnsel. De theorie is de
voorlopige oplossing. Het onderzoek gebeurt door observatie en is empirisch. Dit leidt telkens tot
nieuwe problemen en theorieën. Deze cyclus zorgt voor meer wereldkennis. Maar: een
wetenschapper kijkt altijd vanuit zijn eigen (theoretisch) perspectief. Dé criminologische theorie
bestaat dus niet.
Hoe beoordeel je een theorie?
, Logisch consistentie: premissen binnen een theorie mogen elkaar niet tegenspreken.
Reikwijdte: hoe breder, hoe beter?
o Wanneer de verzameling objecten waarover de theorie gaat groter wordt, dan wordt
het informatiegehalte hoger en de theorie algemener.
o Verzameling eenheden waarnaar explanans refereert groter, dan is het
informatiegehalte hoger, dus meer abstract.
o Typen gedrag waarnaar explanandum refereert kleiner, dan is het informatiegehalte
hoger, dus meer nauwkeurig, dus grotere kans om te worden gefalsifieerd.
Zuinigheid: hoe zuiniger, hoe beter. Een theorie die veel vormen van gedrag verklaart
middels weinig proposities/concepten heeft de voorkeur boven een theorie met veel
concepten die slechts een bepaalde vorm van gedrag verklaard.
Testbaarheid:
o Ontestbaar door tautologie: iets wat per definitie waar is. VB: seriemoordenaars zijn
psychopaten, daders begaan seriemoorden omdat ze psychopaat zijn.
o Ontestbaar door open einde. Relaties tussen proporties en de theorie is niet
nauwkeurig beschreven. Dat laat weer ruimte open voor interpretatie.
o Ontestbaar want niet meetbaar
Empirische validiteit: veel empirisch onderzoek dat een theorie ondersteunt is positief.
Echter, theorieën worden vaak niet in zijn geheel getoetst. Veel onderzoek kijkt naar
onderdelen van de theorie.
Inspiratie voor nader onderzoek: sommige onderzoeken prikkelen bepaalde onderzoekers,
wat weer leidt tot nieuw onderzoek. Daar doen we steeds meer kennis mee op.
Beleidsimplicaties: ideas have consequences. Er wordt veel geld en tijd gestopt in onderzoek.
Soms komt het voor dat we liever niet het idee hadden uitgevoerd.
Ieder beleid is gebaseerd op theorie. Hoe goed sluit beleid aan bij theorie?
Het succes van een bepaald beleid kan niet worden gebruikt om de theorie te toetsen:
o Slechte vertaling van theoretische concepten naar concrete situatie
o Praktische of ethische bezwaren
o Additionele politieke of economische factoren
Doelstellingen van dit hoorcollege:
Onderscheid kunnen maken tussen persoonlijke theorieën en wetenschappelijke theorieën
De elementen van een theorie kunnen benoemen en herkennen
o Object
o Explanans
o Explanandum
Het verklaringsniveau van een theorie kunnen benoemen en herkennen
o Macro
o Micro
Kennis hebben van de verschillende criteria waarop theorieën kunnen worden beoordeeld
o Logisch, reikwijdte, zuinig, toetsbaar, empirische ondersteund, implicaties voor
vervolgonderzoek en beleid.
, Week 2: Het rationele dier
Binnen de klassieke school staat de gedachte centraal dat criminaliteit een bewuste keuze is. De
klassieke school verdeeld zich in de conservatieve criminologie en de opportunistische theorieën.
Deze laatste groep wordt ook wel de gelegenheidstheorieën genoemd. Hieronder vallen de routine
activiteiten theorie, crime pattern theory en de rationele keuze theorie.
KLASSIEKE SCHOOL (BECCARIA) – MICRO
Culturele context. De klassieke school vindt haar basis in het spiritualisme en demonisme. Alles werd
gezien in termen van goed en kwaad. Er waren vaak tweegevechten, waarbij de winnende partij zou
worden geholpen door de hand van God. Ook waren er beproevingen, zoals zogenaamde heksen op
de brandstapel gooien. Als het een heks is dan kan het zichzelf wel redden. En er waren veel
openbare martelingen en ophangingen om anderen af te schrikken.
Sociale context. De middenklasse komt op en eist stukken land. De koning wil hen tevreden houden
en pakt het land af van de plattelandsbevolking. Hierdoor verarmt de plattelandsbevolking en zij
trekken naar de stad van de middenklasse. Hierdoor ontstaat veel criminaliteit en corruptie in de
stad. Voor handelaren betekent dit veel onzekerheid en vriendjespolitie.
Intellectuele context. Er kwam een toename in secularisatie, waarmee de kerk haar macht verloor en
het naturalisme op kwam. Dit houdt in dat kennis gebaseerd moet zijn op waarneming en menselijke
ratio. Het individu wordt centraal gesteld, waarin we een stukje vrijheid inleveren in ruil voor
bescherming van de overheid. Hobbes noemt dit een sociaal contract. Ofwel, de overheid is er voor
haar burgers, niet de burgers voor de overheid. Lock ging een stap verder en stelde dat elk individu
onvervreemdbare rechten heeft die de staat niet mag schenden, zoals het recht op leven.
De klassieke school zoekt de oorzaak van crimineel gedrag in het individu. Ze zien elk persoon als een
rationeel wezen dat een vrije wil heeft en zijn keuzes afweegt (kosten-baten afweging). Beccaria is de
grondlegger van deze stroming. Hij leefde in een tijd waarin verdachten bijna geen rechten hadden
en de straffen torenhoog waren. Zijn theorie:
De samenleving is gebaseerd op een sociaal contract. Individuen geven een deel van hun
soevereiniteit op in ruil voor bescherming van de staat.
Omdat straffen individuele vrijheden beknotten, moeten ze restrictief worden toegepast
Straf is niet bedoeld als leedtoevoeging, schadevergoeding, heropvoeding of voorbeeld. Straf
is wel bedoeld om herhaalde overtreding te voorkomen.
De dader moet worden gezin als een rationeel handelend persoon die de consequenties van
zijn daden heeft afgewogen. Je mag hem dan ook aanspreken op die ratio.
De hoogte van de straf moet net hoog genoeg zijn om daders er van te weerhouden een
dergelijk delict te plegen.
De straf moet bij het delict passen, niet bij de dader
Elke veroordeelde dient gestraft te worden en dit moet snel en zeker gebeuren.
Snelheid (celerety), zekerheid (certainty) en zwaarte (severity) zorgen samen voor afschrikking
(deterrence). Maar: oppassen met al te zware straffen, want dat kan mogelijk het gezag van de
overheid aantasten door de contractbreuk. Ook geldt: hoe zwaarder de straf, hoe onwaarschijnlijker
de uitvoering. En hoe onzekerder deze straf, hoe zwaarder de straf moet zijn voor afschrikking. De
zwaarte van de straf is alleen belangrijk als de snelheid en zekerheid niet kan worden gewaarborgd.
Elementen klassieke theorie:
Object: iedereen, behalve kinderen en geesteszieken
Explanans: rationele kosten-baten afweging