Strafrecht 3 (procesrecht) 2018
Vragenbundel 2018
Volledig uitgewerkt (incl. handige stappenplannen en rijtjes)
1
, Werkgroep 1 – Vooronderzoek, verdenking, verdachte, verhoor en
vrijheidsbeneming
Voorafgaande informatie van de docent:
Er zijn 2 definities van ‘verdachte’ hangt samen met verschil in procesfase
Art. 27 lid 1 Sv vóór vervolging (materieel criterium)
Art. 27 lid 2 Sv vanaf vervolging (formeel criterium)
o Wanneer er een rechter aan te pas is gekomen, bijvoorbeeld RC, spreek je van vervolging.
Materieel criterium ‘verdachte’, art. 27 lid 1 Sv
‘Verdachte is degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld
aan een strafbaar feit voortvloeit.’
Waarborgfunctie (tegen willekeurig en ongegrond ingrijpen op rechten en vrijheden)
Dit materiele begrip omvat 3 elementen die je altijd bij langs moet gaan:
1. Het vermoeden heeft betrekking op schuld van een dader aan een strafbaar feit
2. Het vermoeden moet redelijk zijn (objectieve toets – Damrak, Hollende Kleurling)
3. Het vermoeden vloeit voort uit feiten en omstandigheden
Formeel criterium verdachte, art. 27 lid 2 Sv
‘Degene tegen wie de vervolging is gericht (heel kleurloos).’ Verdachte zijn, zowel het materiële als
formele, is dat het voor de betrokken burger rechten met zich zal meebrengen.
Bijvoorbeeld pressieverbod, zwijgrecht en cautie, art. 29 Sv
Bijstand raadsman, art. 28 Sv
Let wel: dit brengt ook mee dat de overheid bevoegdheden heeft, namelijk:
Toepassing dwangmiddelen
Dwangmiddelen
Kenmerkend aan dwangmiddelen is dat ze een inbreuk maken op grondrechten/mensenrechten.
- Bijvoorbeeld doorzoeking woning ter aanhouding, art. 55a Sv, maakt inbreuk op een huisrecht,
art. 12 Gw.
2 soorten dwangmiddelen:
1) vrijheidsbeperkende dwangmiddelen
2) vrijheidsbenemende dwangmiddelen
- Staande houden, art. 52 Sv
- Aanhouden, art. 53/54 Sv
- Ophouden voor onderzoek, art. 56a Sv
- Inverzekeringstelling, art. 57 Sv
- Voorlopige hechtenis
Onthoud: hoe ingrijpender het dwangmiddel, hoe strenger de voorwaarden + hoe hoger de autoriteit.
Het begrip verdachte moet je altijd hebben zowel bij staande houden (art. 52 Sv) als aanhouden
(art.53 en 54 Sv) is dit vereist.
2
,Algemene vragen
1. A. Wat houdt het materiële begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de
wet?
Art. 27 lid 1 Sv. Het materiële begrip verdachte gaat om de vraag of tegen de burger mag
worden opgetreden. Het betreft een waarborgfunctie en is een beperkende voorwaarde voor
de toepassing van dwangmiddelen. In dit verband spreek je pas van een verdachte als aan
de verdenkingsvoorwaarde is voldaan. Het gaat hier om de situatie waarin nog niet tot
vervolging is overgegaan. Is dit wel het geval, dan is het formele begrip van art. 127 lid 2
Sv van toepassing.
b. Wat houdt het formele begrip ‘verdachte’ in? En waar vind je dit begrip in de wet?
Art. 127 lid 2 Sv. Het gaat hier om de situatie dat vervolging tegen de verdachte is
ingesteld. Verdachte is hier een kleurloos en technisch begrip. Het gaat om de rechtspositie
van verdachte en het hem toekennen van rechten.
c. Voordat de vervolging is aangevangen, geldt in ons stelsel het materiële begrip
‘verdachte’. Kunt u beredeneren dat en waarom in die fase het begrip ‘verdachte’
desondanks toch ook een zeker ‘formeel’ karakter heeft?
Omdat ook in deze fase dwangmiddelen tegen de verdachte kunnen worden gebruikt
(zoals het aanhouden en het benemen van de vrijheid). Het vaststellen van een redelijk
vermoeden van schuld ex art. 27 lid 1 Sv heeft belangrijke gevolgen, die inhouden dat
bepaalde dwangmiddelen tegen het object van vermoeden, de verdachte, kunnen worden
ingezet en dat anderzijds die persoon de cautie moet worden gegeven. Ook hier is dus het
formele begrip verdachte van belang omdat ook hier de rechtspositie van verdachte en
zijn rechten moeten worden toegekend.
2. a. Waar in de wet is het pressieverbod geregeld en wat houdt dit in?
Art. 29 lid 1 Sv. Dit houdt in dat de wil om te spreken niet mag worden gemanipuleerd.
b. Waar in de wet is de cautie geregeld en wat houdt dit in?
Art. 29 lid 2 Sv. Dit houdt in dat wanneer iemand als verdachte wordt gehoord, hem op zijn
zwijgrecht moet worden gewezen.
c. Welk beginsel ligt aan het betreffende artikel ten grondslag?
Nemo tenetur beginsel (het verbod op zelfincriminatie).
3. Wanneer spreekt men van verhoor in de zin van artikel 29 Sv?
Alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord (vragen staat vrij-arrest).
Bepalend is dus of iemand als verdachte ex art. 27 lid 1 Sv is aangemerkt. Daarnaast
moeten de vragen betrekking hebben op het vermoedelijk gepleegde feit. Soms doen zich
grensgevallen voor. (Zo-even-arrest).
3
, 4. “Indien voorafgaand aan het verhoor van verdachte is verzuimd de cautie te geven,
mag de verklaring van verdachte nimmer als bewijs worden gebruikt.” Is deze
stelling juist of onjuist?
Dit is onjuist. Dit leidt in beginsel wel toe dat de verklaring van verdachte niet als bewijs
mag worden gebezigd. Dit is alleen anders als aannemelijk is dat verdachte door het
verzuim niet in zijn verdediging is geschaad.
5. “Gedurende de opsporing mag het verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman
worden beperkt op grond van artikel 46 lid 1 Sv”. Is deze stelling juist of onjuist?
Deze stelling is onjuist. In beginsel geldt inderdaad dat verdachte en zijn raadsman recht
hebben op vrij verkeer. Echter, op grond van art. 46 Sv kunnen bijzondere beperkingen
worden opgelegd indien:
1. Ernstig vermoeden dat raadsman verdachte bekend kan maken met enige omstandigheid
waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk geheel onkundig moet blijven:
Dit wordt aangenomen zodra de raadsman bekend is met de bedoelde gegevens. Denk aan
de situatie dat 2 of meer verdachten dezelfde raadsman hebben. In dat geval zal het vrije
verkeer strekken om de tegenstrijdigheden in de verklaringen weg te nemen, hetgeen juist
bijdraagt aan het opsporen van de waarheid.
2. Als de raadsman het vrije verkeer misbruikt om de opsporing van de waarheid te
belemmeren
Een bevel tot beperking vormt in dat geval een motie van wantrouwen tegen de raadsman.
Dit is namelijk in strijd met de gedragsregels.
6. a. Waar in de wet staan de opsporingsambtenaren genoemd?
Art. 141 Sv (gewone opsporingsambtenaren) en art. 142 Sv (boa).
b. Is deze opsomming limitatief?
Ja, anderen hebben deze bevoegdheid niet.
c. Wat is het verschil tussen de gewone en de buitengewone opsporingsambtenaren?
1. Taak
Hiertussen bestaat een belangrijk verschil met betrekking tot de omvang van hun
opsporingstaak. De gewoon opsporingsambtenaar zijn taak is algemeen en niet beperkt
tot een bepaald categorie strafbare feiten. De taak van de buitengewone
opsporingsambtenaar is in de regel wel beperkt tot bepaalde strafbare feiten. Art. 142 lid
1 sub c Sv spreekt van de personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de
daarin bedoelde strafbare feiten zijn belast en voegt daaraan toe: voor zover het die
feiten betreft. Hierop kunnen uitzonderingen worden gemaakt, art. 142 lid 3 Sv zet de
deur hiervoor zelfs wijd open.
2. Organisatorische wetgeving
Als het gaat om de gewone opsporingsambtenaar, dan is er de Politiewet 2012, waarin
de organisatie is vastgelegd en is voorzien in gezag en toezicht (art. 11 e.v. en 65 e.v.) en
in benoemingsvereisten met betrekking tot de benodigde bekwaamheid (art. 21). De in
art. 141 sub d bedoelde bijzondere opsporingsdiensten zijn niet belast met politietaken
maar de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten voorziet in gezag en toezicht op
bekwaamheid (art. 7 en 8). Ten aanzien van buitengewone opsporingsambtenaren
4