Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 ............................................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................................. 6
Hoofdstuk 4 ........................................................................................................................................... 12
Hoofdstuk 5 ........................................................................................................................................... 16
Hoofdstuk 6 ........................................................................................................................................... 19
Hoofdstuk 7 (deel) ................................................................................................................................. 24
Hoofdstuk 8 (deel) ................................................................................................................................. 27
Leerstof uit de powerpoints .................................................................................................................. 32
Week 1............................................................................................................................................... 32
Week 2............................................................................................................................................... 33
Week 3............................................................................................................................................... 34
Week 4............................................................................................................................................... 38
Week 5............................................................................................................................................... 39
Week 6............................................................................................................................................... 40
Week 7............................................................................................................................................... 41
Samenvatting over pedagogen.............................................................................................................. 44
Micha de Winter ................................................................................................................................ 44
Martin Langeveld............................................................................................................................... 46
Rien van Ijzendoorn ........................................................................................................................... 48
Louis Tavecchio.................................................................................................................................. 50
Artikel ‘de kracht van alledaags ouderschap’ (staat op SharePoint) is niet
bijgevoegd bij deze samenvatting is wel verplichte leerstof
Ook is week 8 (van de pwp) niet bijgevoegd want die week moet nog komen,
dus de PowerPoint staat nog niet online
De samenvatting over de pedagogen heb ik overgenomen van SharePoint maar
dan overzichtelijker gemaakt.
, Hoofdstuk 1
1.2
Pedagogiek is Grieks. Pais = kind. Agogein = leiden. Dus pedagogiek = kinderleiding.
Andere woorden voor pedagogiek zijn: opvoedkunde, opvoedingsleer of
opvoedingswetenschap maar toch iets anders.
1) Opvoedkunde = richt zich op de vaardigheden van de opvoeder
2) Opvoedingsleer = richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden
3) Opvoedingswetenschap = richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en
methoden met betrekking tot opvoeden
Pedagogiek maakt gebruik van de psychologische, sociologische, filosofische, theologische
en andragogische wetenschappen zijn dus hulpwetenschappen
Definitie opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt
aangegaan. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid,
intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind
tot zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid
en zelfredzaamheid beschikken om richting te geven aan zijn verdere leven.
Er is sprake van opvoeding als de volgende 3 punten van toepassing zijn in de omgang
met het kind:
1) Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind.
2) Het kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt
zich geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder.
3) Het kind wordt uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te experimenteren
met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
1.3
Opvoedgedrag kan worden uitgesplitst in 4 basishandelingen:
1) Ondersteuning bieden
2) Instructie geven
3) Controle uitoefenen
4) Grenzen stellen
Samen zorgen zij ervoor dat het kind zich door de verschillende ontwikkelingsfasen heen
kan slaan om volwassen te worden. Deze dimensies worden beschreven door Rispens,
Hermanns en Meeus (1996).
De wijze waarop deze basisdimensies in de opvoeding gestalte krijgen is afhankelijk van
de waarden, normen en opvattingen van de ouder(s), al dan niet geboren in Nederland.
Ondersteuning bieden
Het opvoedgedrag dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op zijn
fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt.
o Bv: bemoedigen, accepteren, helpen, samenwerken, affectie tonen,
aandacht en interesse tonen voor de handelingen, gedragingen en signalen
van het kind en daar adequaat op reageren.
Alle opvoedgedragingen die onder de term ondersteuning vallen hebben hetzelfde effect
namelijk het bevorderen van de ontwikkeling van het kind.
Warmte & affectie = duiden op emotionele beschikbaarheid van de ouder. (gebrek hieraan
in samenhang met harde fysieke straffen blijken goede voorspellers te zijn voor agressie,
vandalisme en delinquentie bij het kind tot ver in de volwassenheid).
Responsiviteit = de mate van adequaat reageren op de signaleren van het kind
Sensitiviteit = het gevoelig zijn voor de signalen die het kind afgeeft ten aanzien van zijn
behoeften en gevoelens.
, Een responsieve ouder is gericht op de signalen die het kind uitzendt. Deze signalen
worden opgemerkt (sensitief) en er wordt adequaat op gereageerd (responsief). Dit
kan bijdrage tot een positieve ontwikkeling van het kind, doordat het aanvoelt dat
het door de signalen die het uitzendt een bepaalde invloed kan uitoefenen op de
buitenwereld.
Ondersteuning kan zichtbaar worden in belonen en straffen. Straffen en belonen kunnen
gezien worden in het licht van de leertheoretische benadering. Door middel van operante
conditionering wordt het kind gestimuleerd om gewenst gedrag te vertonen.
In het onderwijsleerproces vormt dit de basis om de leerling uit te dagen tot
presteren bv d.m.v. stickers en cijfers en (overgangs-)rapporten.
Er zijn 2 soorten belonen
- Psychische/ emotionele beloning: knuffel, duim, knipoog
- Materiele beloning: extra zakgeld, sticker boekje, snoep
Vanuit de operante conditionering kan een beloning worden opgevat als een bekrachtiger
die ervoor zorgt dat een kind een gepleegde handeling vaker laat zien. het doel is het
stimuleren van door de opvoeder gewenst gedrag van het kind.
Ondersteuning d.m.v. belonen bestaat uit handelingen die leiden tot een emotioneel prettig
gevoel bij het kind.
In het geval van straffen wordt ook gebruikgemaakt van een bekrachtiger, nu om het
ongewenste gedrag af te leren. Straf wordt ter ondersteuning van het gewenste gedrag
opgelegd. (ook kan gekozen worden om het gedrag te negeren, bv als het kind regelmatig
hetzelfde ongewenste gedrag vertoont, door te negeren zal het kind ermee ophouden).
Door te straffen biedt de ouder of de leerkracht het kind de gelegenheid om te reflecteren
op zijn gedag en ongewenst gedrag af te leren.
Vb gedragsregulatie: De ouders van Marvin bespreken zijn gedrag met zijn leerkracht en
zij komen overeen dat op school dezelfde aanpak wordt toegepast, namelijk een time-out
hoek voor wanneer Marvin een driftbui heeft. Na 6 minuten er met Marvin over praten.
Instructie geven
Houdt in duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling is van iets en welk gedrag
van hem verwacht wordt. Het gaat hier om de informatie die het kind krijgt voor de
ontwikkeling van kennis en vaardigheden. hierdoor leert het kind strategieën
ontwikkelen om zijn eigen problemen op te lossen en verantwoordelijkheid te
dragen voor zijn beslissingen.
Als het kind overladen wordt met instructies kunnen 2 dingen gebeuren:
- Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien.
- Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de acties die het
van plan is te ondernemen, waardoor het niet durft te handelen
Controle uitoefenen
Er zijn 2 soorten controle
- Autoritaire controle (bewezen negatieve invloed op de sociale en cognitieve
competentie van het kind)
- Autoritatieve controle
Autoritaire controle/restrictieve controle het opvoedgedrag waarbij de ouder druk
uitoefent op het kind op correct gedrag te vertonen. Macht en gezag ten opzichte van het
kind spelen hierbij een centrale rol. Er wordt onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verlangd
van het kind. Door de strikte regels worden de bewegingsvrijheid en de autonomie van het
kind ondermijnd, het zich niet houden aan de regels wordt streng bestraft.
, Van autoritaire controle wordt vaak gebruik gemaakt door de ouder die veel waarde hecht
aan rust, regelmaat en gehoorzaamheid in de opvoeding. Geen sprake van
gelijkwaardigheid tussen ouder en kind.
Autoritatieve controle gedragingen van de ouder waarbij uitleg wordt gegeven aan het
kind en eisen worden gesteld aan zijn zelfstandigheid. De ouder hecht ook belang aan
openheid en zal door uitleg en verklaringen te geven, proberen instemming te verwerven
voor zijn verwachtingen bij het kind en zo wordt een belangenconflict vermeden. Het kind
wordt sterk aangemoedigd en ondersteund door de ouder om zijn eigen handelen te
onderzoeken en er verantwoordelijkheid voor te nemen.
De Brock (1994): spreekt van inductie = het opvoedgedrag van de ouder is erop
gericht om het kind zover te krijgen dat het vrijwillig tegemoetkomt aan zijn
wensen.
Grenzen stellen
Heeft te maken met de wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont om
gewenst gedrag aan te leren.
Pavlov en Skinner, de grondleggers van het behaviorisme, hebben veel aandacht
voor aangeleerd gedrag. Zij gaan ervan uit dat alle gedrag is aangeleerd en dus
ook weer kan worden afgeleerd. Gedragsverandering vindt plaats d.m.v.
beïnvloeding
Het stellen van grenzen eist consequent gedrag. De ouder toont respect voor de
autonomie van het kind en biedt hem de gelegenheid om zich op zijn eigen wijze te
ontwikkelen.
Door duidelijke grenzen te stellen wordt het kind gevraagd om zijn gedrag af te
stemmen op een situatie en rekening te houden met anderen. De rol die de ouder
aanneemt, leert het kind om te gaan met diens normen en waarden.
Belonen van positief gedrag heeft vaak het effect dat het kind minder gestraft hoeft
te worden.
De vier opvoedingsdimensies zijn met elkaar verbonden:
1.4
Intentioneel opvoedgedrag = de ouder is erop gericht om bewust of onbewust
doelstellingen te bereiken bij het kind.
Kenmerk: het toepassen van opvoedingsdoelen.
Kuipers (2008) noemt 3 algemene opvoedingsdoelen:
1) Zelfstandigheid (individu)
2) Zelfredzaamheid (samenleving)
3) Zelfvertrouwen (toekomst)