Geschiedenis geven
Proloog
Tijd is een abstract begrip. De wijze waarop tjd is ingedeeld verschilt per cultuur. Mensen
hebben tjd lang cyclisch ervaren, door te kijken naar bijvoorbeeld de zonsopgang en –
ondergang. In de moderne westerse cultuur is de tjdindeling lineair en causaal. Tijd vormt
een lange keten van schakels. Tijd is een schaars goed in de moderne westerse cultuur.
Ordenen en inleven zijn twee vaardigheden die doorslaggevend zijn voor het verkrijgen van
inzicht in het historische proces. De volgorde van de dagen hoort ook bij ordenen, en dat
leren kinderen al als zij klein zijn. Dagroosters in de vorm van afeeldingen zijn al feitelijk de
eerste tjdbalken.
Het tjdsbesef van de kleuter is gekoppeld aan concrete gebeurtenissen, zoals het verschil
van dag en nacht. Er zijn ook al historische momenten, zoals een verjaardag. Geleidelijk aan
worden jonge kinderen zich door ervaring bewust van verschillen in:
- Biologische tid (ritme dag en nacht, groeicycli in de natuur, groei van de mens etc.)
- Dageliikse tid (afgeleid van biologische tjd, dagelijkse begrippen zoals dagdelen,
dagen, weken etc. komen uit bod). Zowel bij de biologische als dagelijkse tjd keren
elementen met regelmaat terug.
- Historische tid (gaat om wat geweest is, wat gaande is en wat gaat komen. Het gaat
niet om terugkerende gebeurtenissen)
Expanding horizons theorie: het idee dat wij leren van dichtbij naar veraf. Kinderen leren
eerst het biologisch tjdsbesef, daarna het dagelijks tjdsbesef en als laatst het historisch
tjdsbesef. Deze theorie hangt samen met de leerpsychologische opvatng dat de leerstof
aan moet sluiten bij de belevingswereld, de ervaringswereld, de belangstellingswereld en de
leefwereld van het kind.
Het leren van kinderen is vooral door de grote verschillen in individuele beginsituate een
difuus proces. Er zit aan geschiedenisonderwijs een rekenkundige (dingen op volgorde
zetten, klokkijken etc.) en taalkundige (gebeurtenissen in verhaalvorm) kant.
Theorieën voor het historisch tjdsbesef ontwikkelen van kinderen:
1. Jean Piaget (1896-1980)
Kinderen rollen volgens zijn visie van de ene fase in de andere en het onderwijs dient
zich aan te sluiten bij die ontwikkelingsfasen. Het heef geen zin om stof aan te
bieden die bij een fase hoort waar de kinderen nog niet aan toe zijn.
2. Lev Vygotsky (1896-1934)
Het is aan de leerkracht om stof aan te bieden die de kinderen nog niet kennen. Taal
en sociale interacte spelen een belangrijke rol.
3. Jerome Bruner (1915-1916)
Spiraalcurriculum: het is belangrijk dat dezelfde stof herhaald wordt, maar steeds op
een hoger niveau. Basisideeën moeten snel aangeleerd worden, en daarop kan op
voortgebouwd worden.
, 4. Howard Gardner (geb. 1943)
Niet elk kind leert op dezelfde manier. De theorie gaat van 8 verschillende
intelligentes uit: verbaal-linguïstsch, logisch-mathematsch, visueel-ruimtelijk,
lichamelijk-kinesthetsch, muzikaal-ritmisch, natuurlijk, interpersoonlijk en
intrapersoonlijk. De nadruk ligt op vertellen, luisteren en lezen.
5. Kieran Egan (geb. 1942)
Kinderen tot 7 jaar bevinden zich in de fase van mythisch denken (leren door
verhalen, moeilijk onderscheid te maken tussen werkelijkheid en fantasie), en dan
het romantsch denken tot 14/15 jaar (uitersten en records zijn interessant). Op de
middelbare school volgt de flosofsche fase en vanaf het begin van de volwassenheid
de ironische fase. Leerkrachten zouden beter moeten inspelen op de behoefe die
leerlingen in elke fase hebben.
Geschiedenis geven
Tiid van iagers en boeren (tot 3000 v.Chr.)
Het didactsche aspect: de lesvoorbereiding
Een goed doordachte les is de opstap naar een geslaagde les. Een specifeke moeilijkheid
voor geschiedenislessen is dat je zonder kennis van het onderwerp geen les kunt geven of
onzin gaat vertellen. Er moet veel aandacht zijn voor de achtergrondinformate en de
omzetng daarvan in leerinhouden. Voor een geschiedenisles focus je je vooral op:
- Hoe plaats je het onderwerp in de tjd?
- Welke beeldvormers zet je in?
- Welke bronnen zet je in?
- Vanuit welke invalshoek benader je het onderwerp?
- Welke verwerking kies je?
- Hoe ontwikkel je het historisch tjdsbesef van kinderen?
- Hoe laat je kinderen historisch denken en redeneren?
- Hoe sluit ik in deze les aan bij de kerndoelen?
In een geschiedenisles kun je de volgende onderdelen onderscheiden:
1. Algemene gegevens: gegevens van de school, de groep, de groepsgrootte, naam van
de groepsleerkracht, datum en extra informate over de school.
2. Beginsituate: je geef aan of je voortborduurt op zaken die leerlingen al gehad
hebben, terugkomt op een moeilijkheid of een aanknopingspunt vindt voor iets
nieuws, een combi is ook mogelijk. Opschrijven dat de leerlinge ‘nog niets gehad
hebben’ is fout. Vaak hebben zij buiten school om al kennis opgedaan. Je geef aan
waar je op aan sluit.
3. Doelstellingen: geven je lesvoorbereiding richtng, dus schrijf ze SMART op.
Lesdoelen voor de leerlingen zijn te verdelen in:
- Cogniteve doelstellingen (welke begrippen/structuren moeten de kinderen kennen)
- Doelstellingen op vaardigheidsniveau (wat moeten de leerlingen naar aanleiding
van de les kunnen)
- Product- en procesdoelen (productdoel, zie hierboven. Procesdoel is voor een
langere tjd)
- Persoonlijke doelstellingen (leerdoelen van jezelf)
, 4. Praktsche voorbereiding (materialen) literatuur etc.): je benoemt welke actes jij
hebt ondernomen om deze les te kunnen geven. Vermeld je informatebronnen en
de leermiddelen die je gaat gebruiken.
5. Aanbieding (didactsche aanpak) leerling actviteit): Een beschrijving van de manier
waarop jij denkt dat de les moet verlopen:
- Lesonderdelen (orden dit in werkvormen, zoals voorlezen, gesprek, rollenspel etc.
Beschrijf het zo duidelijk, dat een ander jouw les kan geven. Streef ernaar dat
leerlingen ook zelfstandig werken)
- Inleiding, kern, afsluitng
- Organisate (geef je de les aan de hele klas, wordt er in groepjes gewerkt)
- Tijdsduur
6. Achtergrondinformate (leerinhouden): overzicht van de kennis die noodzakelijk is
om deze les te geven. De inhoud van de achtergrondinformate en de beschrijving
van de aanbieding van je les moet je goed gescheiden houden. Eerste onderdeel is
feitelijke informate, tweede deel de onderwijskundig-didactsche aanbieding.
7. Evaluate/refecte: je geef aan in hoeverre je doelen zijn bereikt. Hoe verliep de les
en wat had je beter kunnen doen.
8. Conclusie: vat samen wat de belangrijkste opbrengst voor de leerlingen en jou is.
De achtergrondinformate: Tiid van iagers en boeren (tot 3000 v.Chr.)
Geschiedenis gaat over het verleden van de menselijke cultuur. Er zijn in de lange tjd van de
prehistorie 3 belangrijke stadia te onderscheiden: de tjd van de jagers-verzamelaars, de
revolutonaire overgang naar de landbouwsamenleving en het ontstaan van de eerste
steden buiten Europa.
De aarde is ongeveer 4,6 miljard jaar oud. Tussen de 225 en 65 miljoen jaar geleden leefden
dinosaurussen, waarvan veel fossielen zijn gevonden. Op basis van fossielen van de mens
van zo’n 2 – 1.5 miljoen jaar geleden, wordt de homo erectus erkend als de rechtstreekse
voorouder van de moderne mens. Het wordt aangenomen dat de eerste mensen uit Afrika
stammen. Ongeveer 40.000 jaar geleden kwam de moderne mens uit Afrika naar Europa. Er
leefden ook Neanderthalers in die tjd, tussen de 130.000 en 35.000 jaar geleden.
1.2.1 Jager-verzamelaars in het huidige Nederland
De oudste sporen die duiden op bewoning van het huidige Nederland stammen uit het
mesolithicum (middensteentjd) en zijn 250.000 jaar oud. De homo erectus en
Neanderthalers jaagden en verzamelden. Zij deden dit in kleine nomadische groepen,
ecosystemen werden niet overbelast door het rondtrekken. Dit is pas kortgeleden (10.000
jaar) verandert, toen begon men in het Midden-Oosten met landbouw.
Het vergelijken van de prehistorische jagers-verzamelaars met de hedendaagse, kan ons een
beeld geven van de gebruikte technieken. De onderzoeksresultaten geven de volgende
informate over de prehistorische jagers-verzamelaars:
- Zij stelden een voedzaam menu samen
- Zij besteedden een klein deel van de dag aan het zoeken naar voedsel
- Er bleef veel tjd over voor ontspanning
- De meeste groepen hadden weinig bezitngen vanwege het nomadisch bestaan
, - Jachtwerktuigen en huisraad werden gemaakt van materiaal dat ter plekke aanwezig
was
- Het levenspatroon paste zich aan de seizoenen aan
- Zij leefden in groepen van 10 tot 50 mensen, voor ceremoniële gebeurtenissen waren
deze groepen groter
- Voedsel was voor iedereen
- Voorraden werden niet aangelegd
- Ze volgden kudden dieren
- Ze woonden in tjdelijke kampementen
- Ze maakten naast praktsche voorwerpen ook voorwerpen met een symbolische
betekenis
Geschiedschrijvers kunnen niet zonder bronnen. Het gaat om zeer uiteenlopend
bewijsmateriaal. Primaire bronnen zijn bronnen uit de tjd die bestudeerd wordt. Ze kunnen
geschreven en ongeschreven zijn. Secundaire bronnen zijn voortgebouwd op primaire
bronnen. De tjd wordt achteraf gereconstrueerd en geïnterpreteerd.
1.2.2 Jagers en verzamelaars in onze streken: de Rendieriagers) 12.000 iaar geleden
Ongeveer 12.000 jaar geleden, na de laatste ijstjd, was West-Europa een toendragebied.
Het bestond uit grote, kale, bevroren ijsvlakten. Hier leefden mammoeten. De bewoners uit
dit gebied waren rendieriagers. Rendiervlees was een van de voornaamste
voedingsmiddelen. Vuursteen, rendiergewei, been en ivoor waren de grondstofen voor
wapens en gebruiksvoorwerpen. Veel dieren verdwenen onder invloed van de
klimaatsverandering. Ook jachtpartjen zorgden hier mogelijk voor.
Omdat rendieren steeds naar een andere plek gingen (zomer/winter), en omdat andere
voedingsbronnen schaars werden op een plek, verhuisden de rendierjagers ook vaak. Het
vervoer van de huisraad was een probleem, omdat het zwaar en groot was. Rendierjagers
werden vaak niet ouder dan 50. De gereedschappen (vooral van vuursteen) waren
eenvoudig, maar doeltrefend. Beenderen van het wild werden hiervoor gebruikt. Ook de
huid werd gebruikt, bijvoorbeeld voor een tent.
1.2.3 De eerste landbouwers: Midden-Oosten
Tussen de 18.000 en 10.000 jaar geleden heef de overhang naar de huidige, warme tjd
voltrokken. Geologen noemen deze periode het holoceen. Er kwamen struiken en
verspreide naaldbomen, en er begonnen berken te groeien.
Ongeveer 10.000 jaar geleden begon de geleidelijke overgang van de nomadische
samenleving naar de agrarische samenleving: de Neolithische revolute. De mensen op de
vruchtbare heuvels aan de voet van het Zagros-gebergte (Iran nu), waren de eerste
landbouwers. Wilde graansoorten begonnen te groeien door de verandering van het klimaat,
mensen ontdekten dat zij dat konden eten en gingen het oogsten. De groeiplaats van het
graan en de opslagplaats zorgen ervoor dat verzamelaars zich gingen binden aan een plek.
Groepen werden groter, omdat meer mensen van de opbrengst van het land konden leven.
Er ontstond een andere taakverdeling en een ander soort leider. De leider werd de
beheerder van de oogst. Boeren kregen meer materieel bezit, omdat zij niet hoefden rond te
trekken.