Kennistoets 3
Diverse patiëntproblemen herkennen uit een casus
Angst en paniek
Polyfarmacie
Slaap-waakproblemen
Dyspnoe
Bedreigde vitale functies
Verlies eetlust
Misselijkheid en braken
Gewichtsverlies
Verstoorde vochtbalans
Uitscheidingsproblemen
Risico op infectie
Tekort zelfredzaamheid
Probleem beheer eigen medicatie
Verminderde zelfregie
Verstoorde mobiliteit
Risico vallen
Stoornissen in gedrag
Onrust
Somberheid
Stress
Verslaving
Verlies
Rouw
Onzekerheid
Ineffectieve coping
Verminderd ziekteinzicht
Therapieontrouw
Overbelaste mantelzorg
Verslaving
Gedragsverslaving
- Gedragsverslavingen: gokken, eten, seks, game, social media, internet, koop etc.
- Bij gedragsverslavingen worden geen drugs ingenomen maar zijn er wel de nodige
gelijkenissen met een alcohol- of drugsverslaving.
- Is het een hersenziekte of is er meer sprake van een inadequate coping?
- Er is nog weinig bekend over de gevolgen en de behandelingsmethoden.
Verslavende middelen
- Hulpverlening die wordt geboden bij het afkicken: ambulante begeleiding bij langdurig
verslaafden, dagopvang waar verslaafden onder toezicht middelen kunnen gebruiken
en dagbesteding op zorgboerderijen.
- De Nationale Drug Monitor (NDM) verstrekt jaarlijks gegevens over de belangrijkste
recente ontwikkelingen op het gebied van het gebruik van drugs, alcohol en tabak in
Nederland, met het doel politici, beleidsmakers en professionals in het veld te
informeren.
- Verslavende middelen: stimulerend; koffie, tabak, cocaïne, amfetamine, verdovend;
kalmerende medicijnen, heroïne, methadon, bewustzijnsveranderend; hasj, lsd,
psilocybine.
, - Pathologie bij verslaafde mensen: het gelijktijdig voorkomen van somatische
stoornissen die een direct of indirect gevolg zijn van het gebruik van
verslavingsmiddelen, het gelijktijdig voorkomen van andere psychiatrische
stoornissen, het veroorzaken van maatschappelijke overlast of crimineel gedrag, het
veelvuldig gebruik van meerdere stoffen.
- Polydrugsgebruik: het gebruiken van meer psychoactieve stoffen tegelijkertijd.
- Dubbele diagnose: wanneer bij een verslaafd persoon ook nog ten minste een
andere psychiatrische stoornis volgens de criteria van de DSM-5 wordt vastgesteld.
Bijvoorbeeld de combinatie van middelengebruik met een psychotische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, een stemmingsstoornis of een angststoornis.
- Chronisch verslaafden: zijn mensen met vaak polydrugsgebruik, een dubbele
diagnose en gedrag dat veelal leidt tot maatschappelijke overlast of criminaliteit.
- Somatische complicaties: leverfunctiestoornissen, hepatitis B en C, pulmonaal lijden
bij drugsgebruik, cerebrale stoornissen door middelengebruik, vaatlijden, diabetes
mellitus en ernstige slaapstoornissen.
Doelen farmacotherapie en rol agonisten hierbij
- Farmacotherapie: onderhoudsbehandeling met vervangende medicijnen (agonisten)
of met een medische variant van het middel zelf, detoxificatie ofwel ontgiften van het
verslavende middel met vervangende medicijnen of een medische variant van het
middel zelf, het voorkomen van terugvallen in hernieuwd gebruik van het middel.
- Agonisten: zijn stoffen die de werking van een bepaalde lichaamsstof nabootsen door
stimulatie van dezelfde receptoren.
- In de verslavingszorg wordt veel gebruikgemaakt van opiaatagonisten zoals
methadon. Deze middelen vervangen illegale opiaten zoals heroïne.
- Deze medicijnen zorgen over dat de onthoudingsverschijnselen van het middel
beperkt worden, de hunkering naar het middel en daarmee de kans op terugval
verminderen.
- Farmacotherapie dient altijd te worden aangeboden in combinatie met andere
behandelingen.
Eetstoornissen
Verschillende vormen van eetstoornissen
Anorexia nervosa, Boulimia nervosa en Eetbuistoornis (binge eating disorder)
- Een overmatig belang aan figuur en gewicht.
- Lichaamsdelen worden als onrealistisch groot gezien of niet in verhouding met de
rest van het lichaam.
- Men kan bepaalde maaltijden overslaan, minder eten, bepaalde soorten voedsel niet
eten of perioden van vasten houden (totale weigering van voedsel).
- Eetbuien: het eten van een grote hoeveelheid voedsel in een betrekkelijk korte tijd.
Controleverlies: eenmaal begonnen met eten heeft de patiënt het gevoel niet meer te
kunnen stoppen.
- Andere manieren om gewicht onder controle te houden: purgeergedrag (het voedsel
zo snel mogelijk uit het lichaam te verwijderen); braken of misbruik van
laxeermiddelen, rumineren; ingeslikt voedsel wordt opgerispt en herkauwd, gebruik
van plaspillen (diuretica), klysma’s, eetlustremmers, afslankthee, afslankcrèmes,
vasten of overmatig bewegen.
- Amenorroe: het uitblijven van de menstruatie van ten minste drie achtereenvolgende
menstruaties. Verstoring van de hormonale balans kan leiden tot groeivertraging,
grotere kans op botontkalking. Een vetpercentage van 15% is nodig voor het tot
stand komen van de menstruatie.
,Anorexia nervosa: gebrekkige of afwezige eetlust van nerveuze aard, onderdrukken de
eetlust vanuit een sterk verlangen om mager te zijn.
Boulimia nervosa: honger als een rund door nerveuze oorzaken, vreetbuien waarna
compensatoire gedrag kenmerkend is.
Eetbuistoornis: vraatzucht- of overeetstoornis.
Systeemtherapie
- Systeemtherapie: relatietherapie en gezinstherapie zijn twee vormen van
psychotherapie die ook wel systeemtherapie worden genoemd.
- De term systeem wijst naar de sociale systemen of netwerken waar iedereen deel
van uitmaakt.
- In de systeemtherapie wordt gewerkt aan de wijze van omgaan met elkaar, de wijze
waarop met elkaar wordt gecommuniceerd. Het doel daarvan is om deze zodanig te
verhelderen en te veranderen dat daarvan geen versterkende werking op de
eetstoornis uitgaat.
- Ouders worden betrokken en worden voorgelicht in hoe zij kunnen bijdragen aan
herstel. Er worden ook afspraken gemaakt met kind en ouders over hoe om te gaan
met de eetstoornis en de symptomen daarvan.
Motiverende gespreksvoering
- In de beginperiode vaak weerstand tegen de behandeling. Dit uit zich in: patiënt
houdt zich niet aan het behandelprogramma, gaat discussies aan, zegt juist niets of
zal bijvoorbeeld stiekem overgeven na een maaltijd.
- Het opbouwen van een sterkte therapeutische alliantie is essentieel voor het slagen
van de behandeling.
- Motivational interviewing: een gespreksmethode gebaseerd op een aantal principes;
empathisch zijn, discussie vermijden, zelfeffectiviteit van patiënten versterken,
oproepen van cognitieve dissonantie, gebruikmaken van weerstand.
- De gesprekstechnieken omvatten vooral open zijn in het vragen stellen, reflectief
luisteren, samenvatten en bekrachtigen (ORBS). Bovenal is de houding van de
hulpverlener belangrijk.
Motivatiecirkel van Prochaska
1. Voorbeschouwing (precontemplation): ontkenning, bagatellisering, fase waarin de
persoon zich niet bewust is van een probleem en niet overweegt om het gedrag te
veranderen.
2. Beschouwing (contemplation): overpeinzingsfase, waarin de persoon voor- en
nadelen afweegt en overweegt om het gedrag te veranderen.
3. Beslissing (preparation): beslissings- en voorbereidingsfase, waarin de persoon zich
voorneemt om wat aan het gedrag te doen.
4. Actieve verandering (action): actiefase, waarin het nieuwe gedrag in praktijk wordt
gebracht.
5. Consolidatie (maintenance): fase van gedragsbehoud, waarin de persoon het nieuwe
gedrag volhoudt en zich eigen maakt.
6. Terugval (relapse)
- De cirkel kan helpen om zicht te krijgen op de motivatie van de patiënt en op wat
vereist is om de motivatie te vergroten.
, Balansmodel van Bakker
Anatomie en functies: EWS, AMPLE, SCEGS, orgaansystemen en ABCDE-methodiek.