Strafrecht en strafvordering
Week 1 Strafrecht en strafvordering
Praktisch straf(recht) proces
Hoofdstuk 1 Het strafbare feit
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) draait om strafbare feiten. Het wetboek bevat allerlei bepalingen
waarin staat wat strafbaar is en welke straf op overtreding van die bepaling staat.
In het Nederlandse strafrecht wordt er van een strafbaar feit gesproken indien het om een
menselijke gedraging gaat, die valt binnen een delictsomschrijving en die wederrechtelijk en aan
schuld te wijten is. Artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv) zegt dat iemand als verdachte kan
worden aangemerkt als er een redelijk vermoeden van schuld is dat deze persoon een strafbaar feit
heeft gepleegd.
Om van een strafbaarheid te kunnen spreken, moet aan vier voorwaarden zijn voldaan:
1. Het gaat om een menselijke gedraging.
- Een menselijke gedraging kan derhalve ook bestaan uit een nalaten. Hierbij is
doorslaggevend dat de verdachte een spierbeweging had kunnen maken, maar dit niet
heeft gedaan.
- Ook rechtspersonen kunnen een strafbare feit plegen, dit wordt functioneel daderschap
genoemd.
2. De gedraging valt binnen een delictsomschrijving.
- Een delictsomschrijving moet altijd wettelijk zijn vastgesteld. Dit noemen we het
legaliteitsbeginsel.
3. De gedraging is wederrechtelijk.
- De menselijke gedraging moet niet alleen binnen een delictsomschrijving vallen, zij moet
ook nog eens wederrechtelijk zijn. Met wederrechtelijk bedoelen we: ‘in strijd met het
recht’.
- Een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond (zoals noodweer) betekent dat een
verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld.
4. De gedraging is aan schuld te wijten.
- Er is sprake van verwijtbaarheid als de verdachte anders had kunnen handelen, maar dit
niet heeft gedaan.
- Wanneer een verdachte een beroep kan doen op een omstandigheid die ertoe moet
leiden dat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, dan doet de verdachte een
beroep op een schulduitsluitingsgrond. Een succesvol beroep op een
schulduitsluitingsgrond betekent dat de verdachte geen schuld heeft en hij dus geen
strafbaar feit heeft gepleegd.
De laatste twee voorwaarden, wederrechtelijkheid en schuld, worden elementen genoemd. De
onderdeel waaruit een delictsomschrijving bestaat noemen we de bestanddelen. De elementen zijn
ongeschreven voorwaarden om iemand te kunnen straffen. De bestanddelen staan altijd in een
tenlastelegging opgenomen en moeten door een rechter bewezen worden verklaard.
De zinsnede ‘wordt, als schuldig aan…’ valt niet onder de delictsomschrijving. Deze zin heeft alleen
aan welke straf er op het delict staat en welke naam het delict heeft. Het zijn geen voorwaarden om
een strafbaar feit te plegen.
1
,Elk strafbaar feit is onder te verdelen in een type delict. Delicten vind je in allerlei verschillende wet-
en regelgeving:
Misdrijven en overtredingen
Misdrijven vind je in Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht, de overtredingen in Boek 3. Het
verschil zit in de strafbedreiging. Bij misdrijven wordt een dader zwaarder gestraft. Op misdrijven
staat dan ook altijd gevangenisstraf. Bij overtredingen wordt een dader minder gestraft. De dader
krijgt dan een geldboete of hechtenis.
Een belangrijke reden waarom de wetgever een onderscheid heeft gemaakt, is een
procesrechtelijke. Overtredingen behoren namelijk tot de bevoegdheid van de kantonrechter, terwijl
misdrijven tot de bevoegdheid van de rechtbank horen.
Formele en materiële delicten
Het verschil zit hem in de wijze waarop de wetgever het delict in de wet heeft omschreven. Formele
delicten zijn delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen. Het gaat bij dit type delicten om de
handeling en niet om het gevolg. Met andere woorden, de activiteit wordt strafbaar gesteld en het
eventuele gevolg is niet van belang.
Materiële delicten stellen het intreden van een bepaald gevolg juist strafbaar. De manier waarop het
gevolg intreedt, is niet van belang. Het gaat om het gevolg.
Overigens is het belangrijk om te weten dat er ook een grote categorie delicten is waarvan het niet
duidelijk is of het een materieel of een formeel delict is.
Commissie- en omissiedelicten
Delicten kunnen ook worden opgedeeld in ‘handelen’ en ‘nalaten’. Wanneer we spreken over
delicten die een bepaald handelen strafbaar stellen, dan hebben we het over commissiedelicten.
Naast de commissiedelicten, zijn er ook ommissiedelicten. Dit type delicten stelt juist het nalaten
strafbaar. Bij omissiedelicten moet in de delictsomschrijving wel altijd goed omschreven staan welk
nalaten aan wie moet worden toegerekend.
Gronddelicten, gekwalificeerde delicten en geprivilegieerde delicten
In het strafrecht wordt regelmatig onderscheid gemaakt tussen gronddelicten, gekwalificeerde
delicten en geprivilegieerde delicten. Uitgangspunt is dat een geplaagde gedraging strafbaar is
gesteld. Dit is het gronddelict. Je zou het een soort nulpunt kunnen noemen. Als we spreken van een
gekwalificeerd delict, dan is dat een delict dat ernstiger is dan het gronddelict. Het gaat echter nog
steeds om hetzelfde soort delict, er is dan alleen vaak een extra bestanddeel toegevoegd. Een
geprivilegieerd delict is eigenlijk het tegenovergestelde van een gekwalificeerd delict. Ten opzichte
van het gronddelict, is het geprivilegieerd delict een lichtere variant met een lagere strafbedreiging.
Het is, net als het gekwalificeerd delict, een variatie op het gronddelict.
2
, Hoofdstuk 14 Sancties
In het Nederlandse strafrecht verstaan we onder sancties ‘straffen en maatregelen’. Een maatregel
kan in een enkel geval worden opgelegd als de verdachte wordt vrijgesproken. Maatregelen kunnen
worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij of om de oorspronkelijke situatie te
herstellen. Een straf wordt voornamelijk opgelegd als vergelding.
OM-afdoening
Niet iedereen die wordt verdacht van een strafbaar feit ontvangt een dagvaarding. Wanneer er
sprake is an verdenking van een misdrijf waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat of
verdenking van een overtreding, dan heeft de officier van justitie sinds 1 februari 2008 de
mogelijkheid om zelf een strafbeschikking uit te vaardigen. Hier mee kan de officier van justitie,
zonder tussenkomst van de rechter, deze misdrijven en overtredingen zelf bestraffen.
De verdachte kan tegen een uitgevaardigde strafbeschikking verzet instellen bij de officier van
justitie. Deze zal de zaak dan alsnog aan de rechter voorleggen. Als de verdachte geen verzet instelt,
wordt de strafbeschikking definitief en is de minister voor Rechtsbescherming verantwoordelijk voor
de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Tot 1 januari 2020 was het nog de officier van justitie
die zelf verantwoordelijk was voor de executie van straffen, maar met de inwerkingtreding van de
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 is de
minister verantwoordelijk voor alle executieaangelegenheden.
Sinds 2012 kan de officier van justitie naast een geldboete ook een werkstraf tot 180 uren opleggen.
Ook is het mogelijk om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De officier van justitie
kan alleen onvoorwaardelijke straffen opleggen. Het is dus niet mogelijk dat de officier van justitie
een deel van de straf voorwaardelijk oplegt en er een proeftijd aan verbindt. Deze bevoegdheid
komt alleen toe aan een rechter.
Voordat de Wet OM-afdoening in werking trad, had de officier van justitie ook al de mogelijkheid om
strafzaken buiten de rechter om af te handelen. Deze mogelijkheid staat in artikel 74 Sr en wordt
transactie genoemd: de officier van justitie kan de verdachte bepaalde voorwaarden stellen ter
voorkoming van strafvervolging. De officier van justitie kan een transactie aanbieden aan iemand die
hij verdenkt van het plegen van een overtreding of van een misdrijf waarop maximaal zes jaar
gevangenisstraf staat.
3