1Gezin 1Plan: Handboek voor de praktijk – Arjan Bolt, Quirien van der Zijden, m.m.v.
Karel Diephuis, Ella Tacq, Renske van Bemmel
Hoofdstuk 1
1Gezin1Plan een werkwijze en raamwerk voor intersectorale samenwerking tussen professionals
rond een gezin, erop gericht ‘de eigen kracht’ en zelfsturing van gezinnen te versterken. De
professionals van alle betrokken instanties werken, met de gezinsleden en hun sociale netwerk, als
één team samen aan een gezinsplan.
Empowerment het geloof in eigen mogelijkheden en capaciteiten om het leven positief te
beïnvloeden en het vinden van de kracht om dat geloof te benutten om de controle over het eigen
leven te hebben. Empowerment ontstaat als de gezinsleden de kracht in zichzelf én in hun sociale
omgeving weten te vinden om hun eigen leven zelfstandig aan te kunnen. Werken aan empowerment
vormt het evenwicht tussen paternalistische bemoeienis door professionals en de naïeve of
onverschillige opvatting dat gezinnen zichzelf – hoogstens met hulp van hun netwerk – zonder hulp
moeten te zien redden.
De bedoeling of missie van hulp aan gezinnen heeft consequenties voor je handelen als professional.
De bedoeling of missie krijgt in eerste instantie vorm in de wijze waarom je je verhoudt tot je cliënt. Of,
eenvoudiger gezegd: de bedoeling van de hulp is af te leiden uit hoe je omgaat met je cliënten. Dit kun
je de basishouding noemen. Die is weer te geven in de vorm van uitgangspunten voor de hulp. Deze
punten zijn leidend en aan de hand hiervan is vast te stellen of de hulp voldoet aan het doel ervan. We
hebben drie uitgangspunten geformuleerd die veel raakvlakken met elkaar hebben en soms door
elkaar lopen. Dat zal in de navolgende uitleg verduidelijkt worden.
1. Hulp is nuttig wanneer de cliënt of het gezin het eindpunt van de verandering en dus de doelen
bepaalt. Dit hang samen met het principe van zelfsturing. De hulpverlener begeleidt de cliënt in
zijn of haar eigen levensomgeving bij het bereiken van de gestelde einddoelen. Hierbij richt de
hulpverlener zich vooral op het proces om het einddoel te bereiken en coacht hij of zij de cliënt
zelf de benodigde stappen te zetten om de doelen te bereiken.
2. Samenwerking is essentieel in de hulpverlening. Zonder samenwerking geen hulp. Een
hulpverlener werkt samen met de cliënt, met het gezin waar de cliënt deel van uitmaakt, met het
sociale netwerk en het professionele netwerk van de cliënt. We onderscheiden verschillende
cirkels van samenwerking. De cliënt staat in het midden, direct daaromheen bevindt zich het
gezin. Weer daaromheen vormt zich de cirkel van het sociale netwerk: familie, vrienden,
buurtgenoten, collega’s. De laatste ring wordt gevormd door de professionals die om het gezin
heen staan.
3. Gedragsverandering heeft een langdurig effect als de verandering plaatsgrijpt in de leefomgeving
van de cliënt. Daarom moet de hulp ook plaatsvinden in die leefomgeving. Gedrag en oplossingen
moeten toepasbaar zijn in onder meer het gezin, de buurt en binnen de familie.
De drie ringen van samenwerking zijn niet drie lossen taken of aandachtsgebieden van de
professional. Er is sprake van een nauwe samenhang tussen de ringen. Zo bepaalt de
samenwerkingsrelatie die de professional met het cliëntsysteem ontwikkelt de vorm en inhoud van de
samenwerking met het sociale netwerk. De samenwerking met de professionals rond het gezin werkt
alleen als de gezinsleden met hun vragen, doelen en kwaliteiten centraal staan. Samenwerken met
collega’s buiten het gezin om is ineffectief en strijdig met de visie van 1Gezin1Plan.
Gezin Centraal is een methodisch programma voor jeugdhulp. Het hoofddoel is het bevorderen van
empowerment of het vergroten van zelfsturing bij gezinnen die vastlopen vanwege uiteenlopende
problematiek, zodat de gezinsleden in staat zijn een belangrijke bijdrage te leven aan het oplossen
van hun problemen. Deze formulering vertoont veel gelijkenis met de uitgangspunten van
1Gezin1Plan. Je zou kunnen stellen dat 1Gezin1Plan het raamwerk van systematische,
multidisciplinaire en vraaggerichte hulp vormt, waarbij Gezin Centraal voorziet in de beschrijving van
, methodisch handelen van de hulpverlener. Beide zijn gebaseerd op dezelfde principes. Gezin centraal
is geen sterk geprotocolleerde, maar wel een principiële methodiek.
Hoofdstuk 2
Vanuit de oplossingsgerichte benadering wordt het onderwerp ‘motivatie’ als volgt bekeken.
Oplossingsgericht werken impliceert dat je ervan uitgaat dat er bij gezinsleden, en zeker bij de ouders,
per definitie een zekere motivatie aanwezig is om iets aan hun problemen te doen. Iedereen die
ergens last van heeft, heeft de wenst dat er iets verandert. Het gaat er dus niet om mensen akkoord te
laten gaan met iets wat ze niet zien zitten. Het gaat erom dat je onderzoekt waarvoor gezinsleden wel
gemotiveerd zijn en wat zij graag verbeterd zien in hun leven.
Samenwerken is te beschouwen als een basisvaardigheid. Basisvaardigheden zijn vaardigheden die
je in je werk altijd en overal moet kunnen toepassen. Deze vormen het fundament van je werkwijze.
Het kunnen inschatten van de aard van de samenwerkingsrelatie met gezinsleden is een
basisvaardigheid, omdat de samenwerkingsrelatie met een cliënt bepalend is voor je methodisch
handelen. Op basis daarvan kies je je aanpak. Het advies is: volg het tempo van het gezin. Denk
hierbij aan het oplossingsgerichte adagium dat langzaamaan uiteindelijk het snelste tot resultaten
leidt.
Er zijn vier factoren waarmee je telkens rekening moet houden. Je let op de aard van de
samenwerking per moment, per onderwerp, hulpvraag of doelstelling, en per gezinslid.
Het oplossingsgerichte stroomschema: in de oplossingsgerichte
benadering worden vier typen relaties tussen hulpverlener en
cliënt onderscheiden: de vrijblijvende relatie, de zoekende
relatie, de consulterende relatie en de co-expertrelatie (De jong
& Berd, 2002). Het gaat hier niet om de beschrijving van soorten
cliënten of eigenschappen van cliënten. De typen hebben
betrekking op aard van de relatie tussen hulpverlener en cliënt
op een bepaald moment. In zo’n relatie hebben hulpverlener en
cliënt een gelijkwaardig aandeel. Elke samenwerkingsrelatie
ontwikkelt zich en kan per gesprek en soms per
gespreksonderwerp van aard veranderen. Het stroomschema
help je in te schatten welke samenwerkingsrelatie je met een
gezinslid hebt tijdens een gesprek. Er zijn drie vragen die als
gids kunnen fungeren bij het bepalen van het type
samenwerkingsrelatie op een bepaald moment.
Vrijblijvende relatie: als de cliënt geen hulpvraag heeft
geformuleerd. Deze relatie tref je vooral aan in situaties waarbij cliënten zijn gestuurd door anderen.
Bijvoorbeeld een gezin dat vanwege een kinderbeschermingsmaatregel verplicht is te starten met een
ambulante gezinsbegeleiding. Dit wil niet zeggen dat diegene ook geen hulp wil. Bij een vrijblijvende
relatie is je werkwijze erop gericht een context te creëren waarin het formuleren van een hulpvraag
mogelijk wordt. Om aansluiting te vinden bij een vrijblijvende relatie zijn drie vaardigheden van belang
(Bolt, 2007):
1. Erkenning en begrip tonen;
2. Complimenteren waar het kan;
3. Je verdiepen in de perceptie van gezinsleden.
Zoekende relatie: cliënten in het stadium van de zoekende relatie hebben klachten beschreven en op
basis daarvan een vraag om hulp geformuleerd. Een kenmerkend aspect van deze relatie is dat de
hulpverlener de cliënt help op zoek te gaan naar oplossingen. Het lukt de cliënt echter niet op een rol