Kostprijsverhogende belastingen
Bijeenkomst 1 – leerdoelen:
1. Wat zijn kostprijsverhogende belastingen?
Zijn indirecte belastingen die indirect worden geheven. Dit zijn belastingen die in de prijs van
het product zijn opgenomen en op deze manier door de verbruiker worden betaald
2. Wat is het rechtskarakter van de btw?
De btw heeft een rechtskarakter van een algemene gebruikersbelasting: het doel is de
consument te belasten maar de btw wordt geheven door de ondernemer, zonder sprecifiek
te zijn in het object dat wordt belast.
- De btw heeft dus een indirect karakter. Dit indirecte karakter, dat met zich meebreng
dat de belasting wordt afgewenteld op de consumerende particulier, zodat zij
neerslaat bij een ander dan de belastingplichtige, vloeit voort uit de norm die het
rechtskarakter oplegt: het particuliere verbruik moet worden belast. Het indirecte
karakter is dus geen doel op zich, maar een middel om op doelmatige wijze zoveel
mogelijk recht te doen aan het rechtskarakter van de btw. Dit neemt niet weg dat de
keuze voor de indirecte vorm wel normen creëert die passen bij deze keuze.
3. Welke invloed heeft het neutraliteitsbeginsel?
- Het neutraliteitsbeginsel heeft evenwel meerdere dimensies. Er is een economische
dimensie te onderkennen, waarbij de neutraliteit met zich meebrengt dat de
belasting strikt evenredig is aan de prijs en er is een juridische dimensie te
onderkennen, waarbij de neutraliteit een bijzondere verschijningsvorm van het
algemene gelijkheidsbeginsel is
Neutraliteit in de economische zin, houdt in dat de heffing van belasting de
optimale verdeling van de welvaart niet, of zo min mogelijk dient te verstoren.
Aangenomen wordt echter dat een belastingheffing onontkoombaar een invloed
uitoefent op het economisch handelen. Het begrip “neutraliteit” in deze
economische betekenis is daarom een relatief begrip. Een volledige neutraliteit is
een utopie.
4. Welke kenbronnen zijn er van het positieve recht?
5. Hoe verhoudt de Btw-rijchtlijn zich t.o.v. de wet op de omzetbelasting?
6. Welke stappen kent het ‘stappenplan’ van de btw?
a. Wie is de belastingplichtige (ondernemerschap – wereldwijd bereik – ongeacht
oogmerk. )
b. Wat zijn belastbare handelingen (begrip lever vs dienst, begrippen
intrcommunataire levering en verwerving, invoer en uitvoer)?
c. Waar vindt de prestatie plaats (plaats van levering, dienst, intracommunautaire
verwerving en invoer)
d. Wat is de maatstaf van heffing en welke btw-tarieven kennen we?
e. Is een vrijstelling van toepassing?
f. Wie is de btw verschuldigd (hoofdregel, verleggingsregeling)?
g. Hoe werkt de aftrek van voor belasting (functie en basisprincipe)
h. Wanneer en hoe?
i. Administratieve verplichting
j. Bijzondere regeling
, Dit stappenplan volgt uit de btw-richtlijn.
- Eerste drie stappen zijn fundamenteel, voldoe je daar niet aan hoef je gewoon niet
verder.
7. Wanneer vangt het ondernemerschap aan en wanneer komt het ten einde?
8. Wanneer is er sprake van een fiscale eenheid?
Ondernemers die financieel, organisatorisch en economisch met elkaar verwerven zijn,
kunnen voor de omzetbelasting worden behandeld als een belastingplichtige. Men
noemt deze groep van ondernemers die als een belastingplichtige worden aangemerkt
een fiscale eenheid
- Artikel 7 wet OB jo. artikel 11 richtlijn btw
9. Welke status heeft een houdster van aandelen (concept moeien, verlengstukgedacht,
effectenhandelaar)?
10. Hoe wordt de overheid in de btw betrokken? Wanneer treedt zij op als btw
ondernemer? Wat is is een btw-compensatiefonds?
Bijeenkomst 1 – opdrachten
Vraag 1 – rechtskarakter
- Wat is het rechtskarakter van de btw?
Op grond van artikel 1 lid 2 Bitw- richtlijn blijkt dat het btw-stelsel berust op het beginsel dat
op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven. De
verbruiksbelasting is een belasting die de consument betaad over het gebruik van bepaalde
goederen of diensten. Het doel van de btw is om particuliere conspumptie te belasten.
Er wordt om eenvoud- en doelmatigheidsredenen geen directe belastingen geheven
op de particulieren conspumtie, dit wordt indirect gedaan. Consument betaald aan de
ondernemer en de ondernemer draagt af. Het indirecte karakter is geen doel opzich, maar
een middel om via een doelmatige wijze zoveel mogelijk recht te doen aan het rechtskarakter
van de btw, immers dat het particuliere verbruik moet worden belast.
De btw beoogd om het gebruik van goederen en diensten te belasten, de consumptie
van particulieren te belasten, dit volgt immers uit artikel 1 wet OB.
De btw-belasting is geen heffing naar draagkracht, maar wel een heffing van draagkracht. Dit
beginsel waarborgt ervoor dat elke burger aan belasting betaald wat hij kan betalen en
voldoende overhoudt om te voorzien in het noodzakelijk levensonderhoud. Het beginsel
zorgt voor een gelijkheid naar evenredigheid.
Btw is europeesrechtelijk zo veel mogelijk geharmoniseerd Btw-richtlijn. Je kan alleen
een beroep doen op een richtlijn wanneer het niet of te laat is geimplementeerd.
,Bijeenkomst 1 – opdrachten onderwijsgroep
Vraag 2 – nee! Een weekje btw (het stappenplan van de btw)
Bespreek aan de hand van bovenstaande feitencomplex de gevolgen voor de btw. Besteed
daarbij aandacht aan iedere stap in de zogenoemde ‘btw-stappenplan’:
1. Wie (ondernemerschap)
Kees en klaartje zijn op grond van artikel 7 wet OB jo. Artikel 9 btw-richtlijn beide
ondernemer voor de wet OB. Volgens lid 1 van artikel 7 wet OB is een ondernemer
eenieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent.
Volgens artikel 9 btw- richtlijn wordt als belastingplichtige beschouwd ‘eenieder die, op
ongeachte welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het
oogmerkt of resultaat van die activiteit.’
Beide zijn natuurlijke personen, en voldien daarmee aan het eerste vereiste uit het
feitencomplex volgt niet dat Kees en Claartje ondergeschikt is aan de ander, dit toont de
zelfstandigheid aan. Aan de hand van artikle 9 btw-richtlijn volgt hier dat er sprake is van
een economische activiteit.
Maatschap is een ondernemer voor de btw, kees en Klaartje niet per se zij zijn
werkzaam in hun maatschap.
Winkel waar bord wordt gekocht is ook een ondernemer voor de btw
Notaris is ook een ondernemer voor de btw
Tomatenboer is ook een ondernemer voor de btw
Gemeente is in dit geval ook een ondernemer voor de btw artikel 7 lid 3 wet OB jo.
Artikel 13 btw-richtlijn. In principe publiekrechtelijke organen geen ondernemer. Op
grond van jurisprudentie en artikel 13 btw-richtlijn moet er voor een publiekrechtelijk
lichaam sprake te zijn van een economische activiteit om te spreken van een
ondernemer voor de wet OB
Vereisten:
- Publiekrechtelijk lichaam
- Economische activiteit
- Specifiek publiekrechtelijk regime (zoals bv uitgeven van een paspoort)
Als er niet aan die drie vereisten is voldaan dan is er WEL sprake van een
ondernemer bent voor de btw.
In het geval van de casus worden panden verhuurt dit kan iedereen doen dus ook de
gemeente maar ook andere bedrijven
2. Wat (belastbaar feit)
Ex. art. 1 jo art. 3 wet OB jo.artikel 4 wet OB volgt dat er belasting wordt geheven over de
genoemde goederen in het feitencomplex, immers de dienst die zij verlenen
Uit artikel 1 wet OB volgt wat onder de naam van omzetbelasting wordt geheven, immers
een belasting ter zake van;
a. Levering goederen en diensten
b. Intracommunautaire verwerving van goederen
c. Intracommuantautaire verwerving onder bezwarende titel
d. Invoer van goederen.
Artikel 3 wet OB betreft de levering van goederen
, Artikel 4 wet OB betreft de diensten, hierin staat wat de diensten zijn, immers; prestaties,
niet zijn de leveringen van goederen in de zin van artikel 3 wet OB.
De verkoop van de spullen voor bij de prosten is op grond van artikel 3 wet OB en het
‘advies’ is een dienst op grond van artikel 4
geen goed ogv artikel 3 wet OB dan is er sprake van een dienst op grond van artikel 4
wet OB
3. Waar (plaats van de prestatie)
Er is in casus sprake van een verkoop van goederen (artikel 3 wet OB) en er is er sprake
van een dienst (artikel 4 wet OB). Er is op grond van artikel 5 wet OB jo. artikel 6 wet OB
sprake van een een levering in Nederland.
Artikel 5 en 6 wet OB gaan over de plaats van de prestatie.
Artikel 6 lid 1 OB betreft de B2B transacties en artikel 6 lid 2 betreft de B2C transacties.
Bussines 2 bussines en bussines 2 consument
4. Hoeveel (maatstaf/tarief)
Ex artikel 8 wet OB jo. artikel 9 wet OB is het toepasselijke taerief 21%. Degeleverde
goederen en diensten komen mijns inziens niet voor in tabel 1 of 2.
Artikel 8 wet OB betreft de maatstaf van heffing levering goederen en diensten
Artikel 9 wet OB betreft tarieven levering en diensten
Maatstaf is over welk bedrag belasting wordt geheven artikel 8 wet OB
Tarief dat volgt uit artikel 9 wet OB (deze tabellen staan achter in de wet)
In casu is op de tomaten sprake van een verlaagd tarief = 9%
5. Vrijstellingen
Op grond van artikel 11, 17e, 21,21a en 21b wet OB, en artikel 131 -166 btw-richtlijnen
zie ik geen toepasselijke vrijstelling.
In artikel 11 wet OB staat benoemd staat wat onder voorwaarde is vrijgestel van
belastingen.
De OB heeft als uitgangspunt dat alle prestaties die ondernemers verrichten, worden
belast. Daarentegen staat een recht op verrekeing van OB op de inkoopkosten. Er zijn
echter een aantal prestaties (met name diensten) in artikel 11 aangewezen waarvoor een
vrijstelling geldt. Er is geen OB verschuldigd over de vergoeding, maar de ondernemer
mist ook het recht op verrekening van OB. Een ondernemer die uitsluitend vrijgesteld
orestaties verricht, komt daarmee in een vergelijkbare positie met een niet- ondernemer/
particulier. Ondat de vrijstelling een afwijking vormt op de hoofdregel dat prestaties
worden belast met OB, moet deze beperkt worden uitgelegd.
Tot vrijgesteld activiteiten behoren onder meer:
- Verhuur van onroerende zaken, tenzij huurder en verhuurder kiezen voor btw-
heffingen
- Financiele dienstverlening en verzekeringen
- Kansspelen
- Componisten, schrijvers en journalisten
En nog veel meer.
dus op verhuur is vrijstelling artikel 11 lid 1 sub b onder 5 wet OB