SWK3 - Begrippenlijst
Hoorcollege 1A
Opvoeden
= Iedere invloed die mensen (on)bedoeld uitoefenen op de ontwikkelen en functioneren van
het kind. Is een stapsgewijs proces, dat zelfregulatief is (gaat vanzelf). Nodig voor optimale
ontwikkeling kind.
Universele opvoeddoelen:
- Waarborgen van fysieke, emotionele en sociale welzijn van het kind
- Kinderen voorzien van economische competenties om al volwassenen te overleven
- Culturele waarden en normen overdragen, waardoor kinderen cultuur eigen maken
^ Allemaal in afstemming op het kind
Pedagogische basisdoelen:
- voldoen basale behoeftes: verzorging en voeding
- emotionele ondersteuning van emotionele veiligheid: sensitieve responsiviteit
- ontwikkelingsstimulering; niet teveel, niet te weinig
Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (1995)
Ouders dragen wettelijk verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind.
Tegelijk wordt nadruk gelegd op autonomie van de ouders. (Nederlands doel: autonomie,
individuele positie binnen gezin). Ook sensitieve en responsieve (veilige) opvoeding cruciaal.
Opvoedstijl = algemene manier waarop een ouders zich gedraagt naar een kind in
verschillende opvoedsituaties (is níét opvoedgedrag van ouders in specifieke situaties).
Iedere ouder heeft eigen opvattingen; blijkt dat relatie tussen opvattingen en gedrag in praktijk
gering is – de situatie en gedrag van het kind bepalen opvoeding.
Opvoedondersteuning = gericht op verbeteren van opvoedingssituatie vanuit ouders, doelen:
1. Voorkomen van problemen in de opvoeding/ontwikkeling van kinderen (door info te
geven over alledaagse opvoedvragen en op tijd problemen signaleren)
2. Helpen oplossen bestaande zorgen/problemen bij opgroeien/opvoeden (door
gesprekken of praktische hulp bieden)
3. Versterken van pedagogische competenties bij ouders
Factoren die opvoeding(ondersteuning) beïnvloeden:
- Ouders kiezen bewuster voor kinderen; bewuste opvoeding
- Traditionele waarden en normen voldoen niet meer
- Aanbod van de opvoedingsondersteuning en hulpvraag is laconiek, weinig
afstemming vraag en aanbod
- Toenemend aantal jeugdigen die in problemen raken
- Samenstelling bevolking veranderd; toenemende diversiteit
Vormen opvoedondersteuning:
- Informeren en voorlichtingen over ontwikkeling en opvoeding kind (in de wijk)
- Bevorderen sociale steun en zelfhulp over omgang kinderen (jeugdcentra, scholen,
lotgenotengroepen e.d.)
- Vroegtijdige signalering en verwijzing
- Pedagogische advisering, begeleiding en training (pedagogisch spreekuur bijv.)
,Ouders zijn elkaars opvoedingsondersteuning, daarbuiten (dichtbij huis/in de buurt):
- Informele vorm: vrienden, familie, buren (sociale steuntheorie & transactionele theorie)
- Formele vorm: consultatiebureau, school, vrijetijdsactiviteiten of telefonische hulplijnen
(Pedagogische) preventie = verrichten van activiteiten die ernstige opgroei- en
opvoedproblemen voorkomen
, Hoorcollege 1B
Traditioneel kerngezin = een (blijvend) gehuwde vader en moeder + 1 á 2 biologische
kinderen.
- 1e demografische transitie (1870-1920) vermindering van (kinders)sterfte,
scheiden werd ongebruikelijk, en 90% kerngezinnen
- 2e demografische transitie (1960-1980) secularisatie/ontkerkelijking,
individualisering, modernisering en dalende trend van ‘kerngezin’
^ Nog steeds gezien als norm (normatief denken), meest onderzocht en komt meest voor
Diversiteit in gezinsstructuren:
- gezinnen met adoptie- of pleegkinderen
- stiefgezinnen of wel nieuw samengestelde gezinnen (door echtscheiding of overlijden)
- gezinnen met ivf-kinderen of juist draagmoeders
- tienermoeders óf lastminute-moeders
- homoseksuele ouders (regenbooggezinnen)
- co-ouderschap
- éénoudergezinnen (door echtscheiding of overlijden)
- ongehuwde ouders/ geregistreerd partnerschap
- ‘afstandsmoeder’ onvrijwillige afstand/afname van het kind
Timing ouderschap NL afname tienermoederschap (mede door aandacht preventie),
toename laat moederschap (45+) en vaderschap.
Invloed tienermoederschap:
- minder sensitief
- minder positieve ouder-kind interactie (minder sensitief)
- hardhandigere disciplinering
Verklaring hiervan o.b.v. hypotheses:
- Sociale-invloed-hypothese = tienermoederschap is onderbreking in normale ontwikkeling
jongere (m.b.t. leeftijd v.d. moeder, overslagen/missen levensfase), brengt sociale en
economische stress mee; dus moeder minder in staat goede opvoeding
- Sociale-selectie-hypothese = bepaalde psychosociale factoren die enerzijds de kans op
tienermoederschap hebben vergtoot (iets gebeurd in haar leven, minder stabiele status, bijv.
onveilige seks), daarom is ze minder ‘goede moeder’, negatieve invloed hebben op kwaliteit
opvoeding (kind leer afwijkende seksuele normen)
Invloed laat-moederschap
- Niet-vanzelfsprekende-zwangerschapshypothese = verklaart hogere mate warmte en
betrokkenheid van oudere moeders; omdat zij bewustere keuze maakte, beter voorbereid en
veel moeite ervoor hebben gedaan.
- Maturiteitshypothese = oudere moeders meer kennis, levenservaring en financiële en
sociale steun hebben, creëren zij positiever opvoedklimaat
Homo-ouderschap:
- Na 1980 een roze babyboom, rond 2000 wetgevingen homoseksuelen vrijer (trouwen,
adoptie, geregistreerd partnerschap, donors). Gezinnen met meerouderschap-situatie.