Leerdoelen Biologie van dieren
Epitheelweefsel
De basisstructuur en plaatsen van voorkomen van de diverse vormen en varianten van
epitheelweefsel globaal kunnen beschrijven.
Epitheelweefsel is weefsel dat het lichaam en lichaamsholtes bedekt. Het heeft een grote
dichtheid en bevat vaak tight junctions. Epitheelweefsel is polair, heeft dus 2 kanten:
The apical oppervlakte: zit aan de holte kant van het orgaan of aan de buiten kant
waar het naar vloeistof of lucht gericht is.
The basal oppervlakte: de andere kant van het epitheel
Je hebt verschillende vormen epitheelweefsel:
Huid: meerlagig, squamous/plat (protectie)
Bloed aderen en longen: Enkellagig, squamous/plat (exchange dmv difussie)
Verteringssysteem: enkellagig columnar/cilindrisch (absorptie, secretie en
oppervlakte vergroting door microvilli)
Nieren en klieren: enkellagig columnar/cilindrisch en cuboidal/kubisch (absorptie,
filtratie en oppervlakte vergroting door microvilli)
Eileider en luchtpijp: ciliated cells/trilhaarcellen (transport)
Blz 931 figuur 40.5
Kennis hebben van de verscheidenheid aan functies die door het epitheel/ de
epitheelcellen kunnen worden uitgeoefend.
Het weefsel functioneert als barrière tegen mechanische verwondingen, pathogenen en
vochtverlies. Het biedt: protectie, absorptie, filtratie, excretie en secretie
De structuur en de fucntie van tight junctions, desmosomen en gap junctions kunnen
beschrijven
Tightjunctions: ondoordringbaar barrière
o Tussen epitheelcellen van de darmen
Desmosomen: verankering
o Tussen hartspier cellen en cervicaal (hals, nek) spiercellen
Gap junctions: uitwisseling van ionen en andere kleine moleculen
o Tussen zenuwcellen
Blz 190 figuur 7.30
De processen kunnen beschrijven die plaatsvinden in meerlagig plat verhoornend epitheel
corneum = levensloos materiaal (hoornlaag)
lucidum = transitie tussen levende en dode cellen
granulosum = squamous cellen gevuld met keratine
spinosum = verhoornd epitheel
basale = mitotisch actieve cellen
Het epitheel dat het huidoppervlak bekleed wordt ook wel epidermis genoemd. De
epidermis is sterk aan slijtage onderhevig, waardoor er voortdurend nieuwe epitheelcellen/
1
,epidermiscellen gevormd moeten worden. De epidermiscellen vormen hoorn/keratine in de
vorm van keratinefilamenten. Nadat nieuwe cellen door mitose zijn ontstaan in de meest
basale laag van de epidermis schuiven ze langzamerhand naar bovenop en veranderen
geleidelijk van vorm; van soort kubisch of laag cilindrisch worden ze steeds platter.
Ondertussen produceren ze in hun cytoplasma steeds meer keratinefilamenten. Op een
bepaalde hoogte aangekomen gaan de cellen ook grove korrels produceren, die het
zogenaamde keratohyaliene bevatten en die verderop weer abrupt verdwijnen. Ook de
celkernen en andere celorganellen zijn dan niet meer te onderscheiden en het cytoplasma is
volgepakt met keraitne filamenten, die aaneengesmeed zijn tot stevige aggregaten door het
keratohyaliene. De cellen zijn dan platte, levens loze hoornschubjes geworden, die dicht op
elkaar geplakt zitten: de hoornlaag (stratum corneum).
De embryonale ontwikkeling van exocriene klieren en van endocriene klieren kunnen
beschrijven.
Exocriene klieren: Op bepaalde plaatsen in een embryonale epitheel laag gaan cellen zich
vermenigvuldigen en ingroeien in het eronder gelegen embryonale bindweefsel. Deze cellen
kunnen zich gaan rangschikken tot een buisvormig structuur, waarin de onderste cellen zich
differentiëren tot kliercellen en de bovenste de klierafvoergang vormen. Hierdoor ontstaan
de exocriene klieren met een eigen afvoergang.
Endocriene klieren: ontstaan doordat epitheelcellen die ingroeien in het embryonale
bindweefsel, hun contact met het oppervlakkige epitheel verliezen, zich niet buisvormig
rangschikken, maar kleine of grotere groepen van kliercellen blijven vormen waar
bloedcapillairen in binnendringen. De endocriene klieren hebben geen eigen afvoergang en
kunnen daarom hun secretieproducten alleen maar aan het bloed/circulatievloeistof afgeven
(hormoonklieren).
Handleiding blz 15 figuur 3
2
,Steunweefsel
De basisstructuur, plaatsen van voorkomen en functies van de diverse vormen en
varianten van steunweefsel globaal kunnen beschrijven.
Steunweefsel zorgt voor verbinding tussen lichaamsonderdelen, weefsels en organen. Het
bevat verschillende soorten celtypen en is voorzien van een extracellulaire matrix. Het
functioneert voor: verbinding, support, protectie, isolatie en transport. Er zijn diverse
vormen van steunweefsel:
Los steunweefsel: verbind epitheelweefsel aan het onderliggende weefsel en houd
organen op zijn plek. Bevat alle soorten vezels en zit in de huid en hele lichaam.
Vezelachtig steunweefsel: Bevat veel collageen vezels. Het zit in pezen die het spier
en bot verbinden en in ligamenten die botten en gewrichten verbinden.
Bot: geminimaliseerde steenweefsel. Het bevat osteoblasten (vormen bot) die zorgen
voor een matrix van collageen. Bevat herhalende onderdelen genaamd osteon. Elk
osteon heeft concentrische lagen van de gemineraliseerde matrix, die zijn afgezet
rond een centraal kanaal dat bloedvaten en zenuwen bevat.
Vetweefsel: gespecialiseerd steunweefsel dat vet opslaat in vetcellen verspreid over
zijn matrix. Het zorgt voor bescherming (pads), solatie en opslag van brandstof.
Kraakbeen: Bevat collageen vezels ingebed in chondroitin sulfaat en chondrocytes
(scheiden collageen uit) wat samen kraakbeen een sterk en flexibel supportmateriaal
maakt.
Bloed: Heeft een vloeibaar extracellulaire matrix genaamd: plasma. Het plasma bevat
water, zouten, en opgeloste eiwitten. Bevat erythrocytes (rode bloedcellen),
leukocytes (witte bloedcellen) en bloedplaatjes.
Waarom wordt ook het bloed tot het steunweefsel gerekend?
Door het hebben van een extracellulair matrix
Weten welke de belangrijkste bestanddelen van de matrix zijn en wat hun (chemische)
structuur en hun functie is.
De matrix bevat meerde cellen genaamd fibroblasten die eiwitten uitscheiden en
macrofagen. Er zijn 3 verschillende soorten steunweefsel vezels:
Collageen vezels: zorgt voor sterkte en flexibiliteit
Reticulair vezels: verbinden steenweefsels aan aangrenzend weefsel
Elastische vezels: zorgt voor elasticiteit in het weefsel
Steunweefsel bevat verschillende bestanddelen (fibroblasten):
Fibroblast: steunweefsel (los steunweefsel en vezelachtige steunweefsel)
Chondroblast: kraakbeen (hyaline kraakbeen, elastisch kraakbeen en fibrocartilage)
Osteoblast: bot (compact bot en trabeculair cancellous sponsachtig bot)
Hemocytoblast: bloed (lymphocytes, leukocytes en erythrocytes)
Kunnen toelichten dat de eigenschappen van de steunweefsels vooral bepaald worden
door de extracellulaire matrix.
De eigenschappen van de steunweefsels worden vooral bepaald door de extracdellulaire
matrix zoals beschreven in leerdoelen hierboven.
Weten hoe kraakbeenstukken kunnen groeien.
3
, Kraakbeen groei
Interstitiële groei
o Groei van binnenuit
o Deling van chondrocyten
o Secretie van matrix
o Tot 18e a 21 jaar (omdat het matrix steeds stijver en stugger wordt)
Appositionele groei
o Groei van buiten
o Secretie van matrix door chondroblasten van het perichondrium
o Deze chondroblasten ontwikkelen zich tot chondrocytes
o Ook in volwassen stadium mogelijk
Weten hoe beenstukken kunnen groeien en inzicht hebben in de wijze waarop ervoor
gezorgd wordt dat de beenstukken niet te zwaar/massief worden.
Botgroei
Fetus:
o Kraakbeen wordt vervangen door bot
Lange botten
o Kraakbeen is vervangen door bot
o Primaire bot vorming centrum
o Secundaire bot vorming centrum
De beenderen moeten dikker en langer worden en de kaken groter en breder, zonder al te
zwaar te worden. Dit komt doordat hij dikker wordt aan de buitenzijde door het afzetten van
nieuw been rondom het pijpbeen, en tegelijkertijd aan de binnenzijde been wordt
afgebroken vanuit de beenholte.
Het aanmaken van nieuw beenmatrix gebeurt door de osteoblasten die zich in het
periosteum (laagje bindweefsel om het beenweefsel) bevinden. De osteoblasten
scheiden beenmatrix af tot ze uiteindelijk geheel door de matrix omsloten zijn, zodat
ze deel uit maken van het beenstuk en worden dan osteocyt (beencel) genoemd.
Het afbreken van bot aan de binnenzijde gebeurt door osteoclasten, die het
vermogen hebben om beensubstantie af te breken en op te ruimen. (Ontstaan uit
monocyten)
4