A History of Modern Europe, Volume one – From the Renaissance to the Age of Napoleon
Hoofdstuk 1 Middeleeuwse nalatenschap en transformerende ontdekkingen
Jacob Fugger (1455-1525), Duitser ‘grondlegger’ van de bank in Europa. > Financierde handel,
koninkrijken en pausen. Populair en rijk.
Dit was tegelijk met de opkomst van de Renaissance die vanuit Italië verspreidde via
handelsroutes.
De gemiddelde levensstandaard in Europa verbeterde en er kwamen meer connectes tussen
landen. Bevolkingsgroei zorgde voor een grote bloei in de handel, vooral rond de
Mediterrane zee, Engeland en Noordwest-Europa. Steden groeiden snel, handelaren werden
rijk.
Er waren 3 uitvindingen die belangrijk waren:
- Buskruit > uit China, zorgde voor dodelijke oorlogen en verdrong de ridders.
- Boekdrukkunst > halverwege de 15e eeuw. Er kwam een culturele revolute, eerst in de
religieuze wereld. Teksten konden nu sneller/meer worden verspreid en besproken.
- Het kompas > Chinese/Mediterrane zeevaarders 11/12 e eeuw.
Portugezen/Spanjaarden/Europeanen op zoek naar rijkdom vestgden de eerste Europese
overzeese rijken.
Middeleeuwse contnuuteiten
Frankrijk & Engeland waren de enige soevereine staten. De rest waren kleine stukken land >
smolten samen tot steeds grotere gebieden/heersers. 3 groepen: geestelijken, edelen en
boeren. Armen profteerden een beetje van de economische groei. Vooral textel bloeide op
en dorpen groeiden, vooral in Italië/Noordwest Europa.
De fragmentate van Europa
Vele volken waren Europa binnengekomen/hadden zich geseteld in de middeleeuwen. >
Zorgde voor politek en culturele fragmentate. In Noord-Duitsland en de stadstaten van Italië
hadden enkele handelsplekken territoriale onafankelijkheid, met stedelijke privileges.
Fragmentate kwam onder andere door de 3 systemen van recht:
- Burgerlijk > kwam vooral voort uit Romeneins recht. Door heersers uitgevoerd.
- Canon > de kerkelijke macht van de Bijbel en de Kerkvaders.
- Gewoonterecht > werden (oude) vastgelegde weten gebruikt die door rechters waren
vastgelegd.
Verschillende groepen gebruikten de rechten (slijmen bij de kerk) om hun zin te krijgen.
Fragmentate kwam ook door de verschillende talen, moeilijk/langzaam rijzen en
communiceren.
Het kruispunt van culturen
Christendom was verdeeld in Romeins Katholiek en Oost-Orthodox. De kerk wilde autoriteit,
sprak binnen de gemeenschap 1 taal (Latjn), eenzelfde cultuur enz.
De westerse kerk had bisschoppen en abten en de paus. Het oosten had de sultan.
Prinsen weigerden hun land/macht weg te geven aan de kerk, de paus stemde in.
Toen in 1453 de Otomanen Constantnopel veroverden, verdubbelden ze daarna heel snel
hun territorium. > werden vanaf toen een Islamitsche bedreiging voor het Romeins
Katholieke Westen. Alle religies leefden toch goed naast elkaar in het Balkengebied, onder
Otomaanse heerschappij. Kwam door het gierst-systeem > stond toe dat religieuze
minderheden autonomie hadden.
De structuur van de maatschappij
1
, In de middeleeuwen: geestelijkheid (zij die bidden), Nobelen (zij die vechten) en boeren (zij
die werken). Burgers uit steden hoorden nergens bij ondanks grote rol.
Geestelijkheid had veel rollen (rechter, priester, leraar, verpleger, landheer enz.), ook een
onderlaag, die arm en met strenge regels leefden (nonnen).
Nobelen hadden vooral een militaire taak en werkten (vaak niet) trouwden elkaar.
Boeren (85%) leefden op land van landeigenaren en moesten lijden voor de hemel.
Steden/dorpen waren op lokaal niveau vaak zelfesturend. Inwoners leefden vaak in
extreme armoede, de kerk hielp hun vaak door liefdadigheid. Veel angst voor
overvallers/vreemdelingen.
Feudalisme
Kwam door de onveiligheid en gebrek aan autoriteit. Vele oorlogen onderling.
Machtsstructuur: koning, heer, vazal en boer. Koningen waren in strijd om macht met de
kerk. Heren riepen hun vazallen op > loyaliteit en militaire steun irv bescherming en land.
Werd in de late 14e eeuw steeds minder: kwamen grote staatsstructuren + heersers kregen
meer macht dan lokale Nobelen (bijv. Romeinse Katholieke kerk) + geld als betaling (i.p.v.
producten/diensten).
Door de plaag ook minder feudalisme > overige bevolking was nodig en kreeg meer betaald >
levensstandaard verbeterde + rebellie door boeren.
Een levensonderhoudende economie
De boeren leefden onder slechte omstandigheden: slechte/onvruchtbare grond, moesten
veel afstaan/veel betalen aan hun heer en 10% aan de kerk. > rond de 13 e eeuw was er een
sterk tekort en konden vele hun vrijheid kopen/met geld betalen.
Lijfeigenschap verdween langzaam. Heersers moedigden dit aan > konden aan vrije belastng
betalen. > vooral in West-Europa.
Centraal/Oost-Europa juist minder vrijheid. Kwam omdat heersers macht wilde.
Grote massa’s migreerde contant door Europa (seizoen/werk/bedelen).
Eten was vooral brood (voor armen), hoe rijker hoe luxer en meer. Bier vooral noord-Europa.
Agrarische revolute liep op zijn einde halverwege de 15 e eeuw (o.a. door de pest).
Drieslagstelsel kwam daarna weer ‘in’. Kwamen een paar innovates (gereedschap, molens
enz.). Landeigenaren maakte meer land bruikbaar (pompen).
Sommige families/heren richten zich op de markt, vooral in steden > groei rijke boeren,
handelaren.
Religie en populaire cultuur
Religie was extreem belangrijk. De geestelijkheid was het ‘tussen persoon’ > hadden
autoriteit want waren nodig voor sacramenten uit te voeren.
Kunst was gebaseerd rondom geloof en (Gotsche) kerken werden volop gebouwd.
Christendom stond gelijk aan Westerse beschaving > leefden ook Joden en moslims.
Verhalenvertellers, ‘magie’, feest & bijgeloof > hielp mensen te dealen met het leven.
De oprijzing van Vroegmodern Europa
De late Middeleeuwen > grote economische, sociale en politeke veranderingen.
Na de pest > bevolkingsgroei, meer land, meer voedsel (alsnog veel doden).
Veel handel en fabricate in Europa > gefnancierd door (familie)banken. Veel handel met
Azië en het Midden-Oosten. Steden/dorpen groeiden, vele rijke handelaren > werden soms
nobel en waren vaak erg onafankelijk van territoriale heersers. Ze richten vaak gildes op >
paste beter bij hun dynamische economie.
2
, Sommige landen hadden koningen juist heel veel macht en breidden dit steeds meer uit en
zeten grenzen vast (die soms nog steeds zijn).
Een stjgende bevolking
Pas in 1550 was de bevolking weer 70 miljoen, nadat ziekte en oorlog vele slachtofers had
gemaakt. Groeide toen heel snel, vooral Noord-Europa. Nog steeds veel soorten ziektes en
plagen > vooral arme die weinig eten/hygiëne hadden. Slecht weer en hongersnood bleef
aanhouden. 40 worden was oud. Vooral in steden/dorpen meer doden dan geboortes,
plateland wel groei. Rijke families hadden meer kinderen. Veel wezen. Veel seksuele
onthouding. Late huwelijken. Huwelijken werden vaak geregeld. Vrouwen waren
ondergeschikt aan hun mannen, maar kregen wel meer belangrijke taken en werden iets
meer gewaardeerd. Ontrouw (veel gedaan) niet gewaardeerd > vooral i.v.m. erfenissen.
Een uitbreidende economie
In de 11e eeuw begon de markt (aanbod en verkoop) sterk te groeien. Geld werd steeds meer
gebruikt > banken werden steeds meer gebruikt, vooral door handelaren. Alles werd
boekgehouden, er werden een soort ‘checks’ ingevoerd, sommige specialiseerde zich enz. +
er werd meer gefabriceerd (door meer ijzer, koper en zilver) > resulteerde in een
commerciële ‘boom’ in de 16e eeuw.
Alleen mijnbouw, schipbouw en textel werd gedaan op grote schaal. > vooral textel.
Techniek kwam uit China via Arabieren naar Europa.
Stedelijke handelaren en ambachtslieden organiseerden zich in gildes > regelden producte
en distribute, zo werden leden en klanten beschermt.
De producte werd hiërarchisch bepaald: leerlingen > knechten > meesters.
Soms zochten handelaren/meesters werk(ers) buiten de stad > hoefde dan geen geld aan de
gildes betalen en kon werk dan goedkoper (laten) doen. Deze huisindustrie/ landindustrie
bleef belangrijk > boeren deden goedkoop werk, in de stad werd het afgemaakt.
De groei van steden
Steden groeide heel snel tjdens de 12 e/13e eeuw. Er leefden veel geestelijken binnen de
muren om men te helpen/in kloosters. Alsnog leefde maar een klein gedeelte in steden/
dorpen.
Venetë, Florence, Genua, Milaan en Pisa werden onafankelijk en heel rijk door hun handel
(ook ver buiten Europa) en vrijheid.
In Noord-Europa ook groei steden door de (lange-afstands) handel. Germaanse
handelssteden vormden de Hanze, in de eerste instante tegen roverij, maar later om
netwerken, beschermde wegen en tegen territoriale landheren. Grote jaarmarkten zorgden
voor snelle groei in stadspopulate.
Parijs (theologie), Montpellier (medicijn), Bologna (Romeins recht) waren
universiteitscentrums, er kwamen steeds meer universiteiten bij > alfabetsme steeg (vooral
in steden). Groot verschil land <> stad.
Gemeentelijke vrijheden
In stad/dorp waren was je vrij > deze stadsrechten moesten worden gekregen van een heer,
in ruil voor geld. Stad + koning/heersers werkten soms samen tegen een andere heerser.
Westerse steden bleven vechten voor onafankelijkheid/vrijheid > lukte in het oosten niet,
hier hadden heersers meer macht en regeerde over de steden.
Het oprijzen van soevereine staten
3
, In de late 15e eeuw veranderde Frankrijk, Spanje en Engeland in ‘nieuwe monarchieën’ >
hadden veel invloed. In oost/Centraal-Europa kregen monarchieën juist minder macht door
burgeroorlogen en sterke landheren.
Er ontstonden veel soevereine staten in West-Europa > heersers wilden meet autoriteit en
onafankelijkheid. Er was geen etnische/culturele band. Het bestond uit verschillende
territoriums, semionafankelijke steden, feodale vazallen en guides.
Frankrijk, Engeland en Spanje hadden heersers die weten en administrateve uniformiteit
maakten en autoriteit, veel geld en recht van belastng hadden.
Door de honderdjarige oorlog kregen Franse koningen meer land van de Engelse terug en
maakte de basis voor een sterkere, gecentraliseerde monarchie.
Engeland werd ook sterker > wel opstanden van burgers (wilden minder belastng), koning
Edward l stelde een soort parlement in (Hogerhuis en Lagerhuis).
Het Heilige Romeinse Rijk was een mengeling van Italiaanse politek en de Keizers, had veel
semiautonome staten, vrije staten, territoriums enz. en had geen macht buiten zijn eigen
staten. De heersers waren de Habsburgers (1438-1740).
Ontwikkelende staatstructuren
Doordat vele heersers gebruik gingen maken van ambtenaren > meer macht/bereik.
Door de nieuwe functes konden mannen zich opwerken.
Door meer belastng te vragen, gildebetaling, tol enz. > probeerden koningen alles te betalen.
Toch vaak in de schulden (bij banken).
Door de monarchieën verloren Nobelen hun recht kwijt om legers te hebben > afankelijk
van koningen om macht/eer te behouden en gingen vaak in dienst als ambtenaar en werden
loyaal.
In de 15e eeuw kregen steeds meer staten diplomaten die hun staat vertegenwoordigden en
bij elkaar langskwamen voor nieuws/informate.
Limieten van staatsautoriteit
Afstand, geografsche redenen en stadsprivileges hinderden alsnog de macht van heersers.
Door de ambtenaren kregen heersers wel veel te horen wat de mensen bezighield.
Ook moesten de getaxeerde toestemmen of hun geld werd gebruikt voor oorlogen en
koningen hadden hun support nodig.
Nobelen moesten worden overtuigd om legers te voorzien voor de koning, vaak door middel
van geld.
Er was veel fricte tussen heersers en de paus, de geestelijkheid gehoorzaamde aan allebei. In
de late middeleeuwen kregen sommige heersers meer macht van de paus en kregen meer
zeggenschap over de geestelijke en de bisschopbenoeming.
Transformerende ontdekkingen
Ontwikkelingen in oorlog, ontdekkingen en boekdrukkunst leidde tot grote veranderingen.
Buskruit, oorlogvoering en legers
Er waren in de vroegmoderne tjd veel/intense oorlogen > heren wilden territorium.
Buskruit kwam uit China, werd meegenomen door de Arabieren en zorgde voor massieve
strijden tussen dynasteën.
Door het geweer werden Nobelen minder waard > konden makkelijk worden neergeschoten.
Minder gebruik van paarden en lichter uitgerust. Meeste soldaten hadden ook geweren,
maar er waren nog steeds speermannen.
Er kwamen kanonnen, ook op schepen. Er werden (hele dodelijke) bommen gemaakt. Forten
werden rondom steden/dorpen gebouwd. Soldatenaantallen namen sterk toe, vooral veel
4