Leerdoelen AFPF 2A
Casus 1, deel 1
Benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij mensen met overgewicht en
obesitas.
Overgewicht: Obesitas:
Hart- en vaatziekten Vermoeidheid
Gewrichtsklachten (artrose) Slaapstoornissen
Diabetes Lage rugpijn
Verhoogd cholesterol Transpiratie
Hoge bloeddruk spierpijn
Bepaalde soorten kanker, zoals borstkanker, Kortademigheid (vooral bij inspanning)
nierkanker, baarmoederkanker, dikkedarmkanker
en slokdarmkanker
Behandeling van overgewicht en obesitas verklaren
- De behandeling van overgewicht en obesitas is complex en wordt gericht op het verlagen van de
energie-inname en het verhogen van het energieverbruik.
- Een dagboek bijhouden waarin zowel voeding, alcoholgebruik als beweging wordt genoteerd, plus de
factoren die hierop van invloed zijn. Dit geeft meer inzicht in de reële situatie en oorzakelijke factoren en
kan een handvat zijn voor begeleiding.
- Belangrijk is de motivatie van mensen om het probleem aan te pakken. De behandeling moet worden
afgestemd op de individuele situatie. De voordelen van afvallen moeten worden besproken:
gezondheidswinst en verbetering van de levensverwachting.
- Bij kinderen is een gezondere leefstijl zonder gewichtsverlies ook al gezondheidswinst. Daarnaast leidt
gewichtsbehoud bij kinderen in de groei uiteindelijk tot een lagere BMI
De oorzaken, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling en (late) complicaties van DM1 (bij
kinderen) en DM2 beschrijven
Diagnose:
- Lichamelijk onderzoek (vitale functies, mate uitdroging)
- Aanvullend onderzoek (bloedsuikerspiegel)
- Glucose waarde > 11,0 mmol / l met hyperglykemisch klachten of 2 waarden boven de 11
Prognose: langer diabetes à grotere kans op complicaties, schade aan bloedvaten, zenuwen, hart, hersenen,
benen, voeten, huid, ogen, nieren
Type 1: je lichaam maakt geen insuline meer aan omdat je eigen lichaam de bèta cellen van de eilandjes van
Langerhans vernietigd. De alvleesklier kan weinig of geen insuline maken. Deze vorm ontstaat vaak al op jongere
leeftijd, meestal in korte tijd. Er is een absoluut tekort aan insuline. De patiënt zal insuline moeten spuiten, omdat
er anders een levensbedreigende ontregeling optreedt. We noemen DM1, daarom ook wel insuline afhankelijke
DM.
- Symptomen: hyperglykemie, afvallen, grote eetlust, keto-acidose, vermoeidheid, grotere kans op infectie,
duizelig, misselijk, uitdroging
- Behandeling: toedienen insuline (subcutaan injecteren)
Type 2: De alvleesklier kan wel insuline maken, maar te weinig om in de behoefte van het lichaam te voorzien.
Deze vorm ontstaat vooral bij ouderen en bij mensen met obesitas. De klachten ontstaan geleidelijker dan bij
DM1. deze vorm van diabetes wordt niet altijd meteen herkend. Er is een relatief tekort aan insuline. Om te
kunnen overleven, zijn DM2 patiënten niet afhankelijk van insuline; daarom noemen we DM2
insulineonafhankelijke DM
- Symptomen: uitdroging, vermoeidheid, misselijkheid, duizeligheid, verhoogde vatbaarheid infectie,
gevoelsstoornissen
,De behandeling van DM2 beschrijven op gebied van medicatie, leefstijladviezen en preventie
- Leefstijladviezen (niet roken, voldoende lichaamsbeweging, goede voeding, afvallen bij BMI > 25)
- Medicamenteuze behandeling:
o Metformine (remt de glucoseproductie in de lever en verbetert de insulinegevoeligheid. Dit middel
veroorzaakt geen hypoglycemie!)
o Sulfonylureumderivaten (bevorderen de afgifte van insuline door de bèta cellen in de pancreas.
Hierdoor daalt de bloedsuikerspiegel, vermindert de glucosetoxiciteit en verbetert de bèta
celfunctie. Deze middelen kunnen eventueel een hypoglykemie veroorzaken.
- Als zowel leefstijladviezen als bovengenoemde orale medicatie onvoldoende effect hebben, wordt soms
ook bij de behandeling van DM2 overgegaan op insuline per subcutane injectie.
Uitleggen hoe diabetische ketoacidose ontstaat en welke symptomen (waaronder Kussmaul-ademhaling)
daarbij horen
Ketoacidose is verzuring van je bloed. Ketoacidose ontstaat als er te weinig insuline is om de glucose in je bloed
om te zetten in brandstof voor je lichaam. Het lichaam gaat dan andere energiebronnen aanspreken. Dit zijn
vetten die zijn opgeslagen in je lichaam. Bij de verbranding van vetten komen ketonen vrij. Ketonen verzuren het
bloed.
Symptomen ketoacidose:
Je hebt dorst en moet veel plassen.
Je hebt hoofdpijn en bent moe of slaperig.
Je hebt een droge tong en huid.
Je hebt buikpijn en spierpijn.
Je bent misselijk en/of moet braken.
Je lichaam droogt uit (door veel plassen en braken).
Je hebt een snelle ademhaling en zoet ruikende adem (acetongeur).
Je hebt verwijde pupillen en wazig zicht.
Kinderen kunnen ineens gaan bedplassen, last krijgen van buikpijn of huilerig worden.
Kussmaul-ademhaling: zeer diep , regelmatig en snelle ademhaling.
Het belang van goede voetverzorging bij patiënten met diabetes mellitus uitleggen
Door diabetes mellitus kunnen de bloedvaten en zenuwvezels in de voeten beschadigd raken. Er stroomt dan
minder bloed naar de voeten. Je kan ook minder gevoel in de voeten krijgen en daardoor ongemerkt wondjes en
blaren oplopen. Wondjes genezen dan minder snel en kunnen gemakkelijk ontsteken. Ook kan er druk- en
eeltplekken ontstaan, waaronder zich weer een ontsteking kan gaan vormen. Door dagelijkse de voeten te
checken kunnen er veel problemen worden voorkomen.
Benoemen welk effect corticosteroïden hebben op de bloedsuikerspiegel
Insulinebehoeften neemt toe omdat:
uw lever meer glucose afgeeft aan uw bloed;
uw lichaamscellen minder glucose opnemen;
u zal aankomen in lichaamsgewicht (doordat de opbouw en afbraak van vet verandert, u een grotere
eetlust krijgt en meer vocht vasthoudt) met insulineresistentie, oftewel een verminderde opname van
insuline door het lichaam, als gevolg;
uw lichaam mogelijk minder insuline afgeeft (een duidelijke reden is hiervoor nog niet bekend).
Bij het gebruik van corticosteroïden bij diabetes is het dus van belang de bloedglucosewaarden altijd extra goed
te controleren. Zelfcontrole en eventueel aanpassing van de insulinedosering is vaak noodzakelijk. Verandering
in de dosering van tabletten of insuline kan er echter ook voor zorgen dat uw bloedglucosewaarden juist weer te
laag worden.
, Benoemen welke hormonen, naast insuline en glucagon, invloed hebben op de bloedsuikerspiegel
- cortisol: dit stimuleert de aanmaak van glucose uit aminozuren, glycerol en melkzuur. Bovendien remt het
de opname van glucose door cellen. Daardoor blijft er meer glucose in het bloed aanwezig. Cortisol heeft
een sterk ontstekingsremmend effect en noemen we ook wel hydrocortison
- (nor)adrenaline: dit hormoon stimuleert de omzetting van glycogeen in glucose
- HPL: (tijdens zwangerschap) dit hormoon heeft een anti-insulinewerking waardoor er meer glucose
beschikbaar is in het bloed
- Groeihormoon: dit veroorzaakt verminderde opname van glucose door cellen
Uitleggen wat de verschillen zijn tussen de groepen insulines
- Superkort werkende insuline (kortwerkende insulineanaloga) die direct vóór de maaltijd of soms meteen
erna wordt gebruikt Deze insuline werkt vier tot vijf uur.
- Kort werkende insuline (gewone, zogenoemde ‘regular’ insuline) die een halfuur tot kwartier vóór de
maaltijd wordt gebruikt Deze insuline werkt zes tot acht uur.
- Middellang werkende insuline (matig langzaam opgenomen) die bijvoorbeeld ’s avonds wordt gebruikt
(NPH-insuline). Deze insuline heeft het maximale effect pas na 4-8 uur en werkt daarna nog een paar uur
door.
- Langwerkende insuline (zeer langzaam opgenomen insuline) die heel geleidelijk werkt voor ongeveer
een dag
- Mix-insulines zijn combinaties van de andere insulinesoorten. Ze worden meestal twee keer per dag
gebruikt, vóór het ontbijt en vóór de avondmaaltijd
Benoemen tot welke groepen orale bloedglucoseverlagende middelen metformine, tolbutamide en
glibenclamide behoren
Metformine: biguaniden
Tolbutamide: sulfonylureumderivaten
Glibenclamide: sulfonylureumderivaten
Uitleggen welke orale bloedglucoseverlagende middelen een hypoglycemie kunnen veroorzaken
Sulfonylureumderivaten
Casus 1, deel 2
De student weet wat een angststoornis is en wat niet
Wanneer na een angstprikkel een ongewoon heftige of langdurige angst ontstaat, of wanneer angst zonder
angstprikkel aanwezig is, wordt er gesproken van ‘pathologische angst’. Angststoornissen zijn psychiatrische
aandoeningen waarbij pathologische angst het belangrijkste symptoom is.
De student kan de prevalentie en incidentie van angststoornissen benoemen
De lifetime prevalentie van angststoornissen is ongeveer 15%, bij een totale psychiatrische morbiditeit van
ongeveer 30%. De incidentie van angststoornissen in 2011 wordt geschat op 9,9 per 1000 mannen en 26,0 per
1000 vrouwen. Alle angststoornissen komen meer voor onder vrouwen dan onder mannen.
De student kan de verschillende diagnostische kenmerken van angststoornissen volgens de DSM-V
benoemen
Paniekstoornis Plotseling opkomende aanvallen van angst die
gepaard gaan met een scala van lichamelijke
verschijnselen, waarbij de persoon bang is om dood te
gaan, gek te worden en de controle over zichzelf te
verliezen
Agorafobie Angst en vermijding van plaatsen waarin het lastig of
gênant is om te vluchten, of waar geen hulp is als de
betrokkene een paniekaanval of paniekachtige
symptomen krijgt. Het gaat hier om het
vermijdingsgedrag waarin een paniekaanval kan
optreden