Opdrachten week 1 Materieel strafrecht
Opdracht 1
a. Wat is de strekking van het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel en in welke wetten en
verdragen is dit beginsel neergelegd?
Het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel houdt in dat geen feit strafbaar is als ervan tevoren
geen wettelijke bepaling is die de gedraging strafbaar stelt.
In de volgende wetten & verdragen is het materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel neergelegd:
Artikel 16 Grondwet
Artikel 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 7 EVRM
b. Kunnen lagere wetgevers, zoals de gemeenteraad en Provinciale Staten, gedragingen
strafbaar stellen? Zo nee, waarom niet en zo ja, zijn aan dit recht nog beperkingen gesteld?
Op grond van artikel 127 Grondwet stellen de Provinciale Staten en de gemeenteraad de
verordeningen vast, behoudens bij de wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen.
In artikel 147 lid 1 Gemeentewet is de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad
vastgelegd. Op grond van artikel 154 lid 1 Gemeentewet kunnen verordeningen gedragingen
strafbaar stellen. Aan dit recht zijn echter wel beperkingen gesteld, welke opgenomen zijn in artikel
154 lid 1 en lid 3 Gemeentewet. De beperkingen zijn dat er ten hoogste drie maanden hechtenis of
een geldboete van de derde categorie opgelegd kan worden en dat het een om een overtreding
gaat.
Opdracht 2
Lees onderstaand fragment uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam
(ECLI:NL:GHAMS:2017:1927).
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld
tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de periode die hij in voorarrest heeft
doorgebracht, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn, kort gezegd,
als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte (a) zich houdt aan een plicht zich te melden bij
Reclassering Nederland, (b) deelneemt aan een training cognitieve vaardigheden en (c) zich op ambulante
basis laat behandelen bij “Forensisch Psychiatrische Kliniek” (het hof begrijpt: centrum voor ambulante
forensische psychiatrie) De Waag (hierna: De Waag).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren,
met als bijzondere voorwaarden het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland, het ondergaan
van een behandeling bij Care Express en het verblijven bij ‘Vast en Verder’.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in
het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Daarbij is
een nepvuurwapen gericht op de in de winkel aanwezige medewerker en is op dreigende wijze ‘Geld, geld!’
geroepen. De medewerker heeft zich genoodzaakt gezien de kassalade te openen, waarna de verdachte en
zijn mededader daaruit een geldbedrag hebben buitgemaakt en er vandoor zijn gegaan.
,Een dergelijke laffe daad is voor nietsvermoedende slachtoffers – zo leert de ervaring – een heftige en
traumatiserende ervaring. Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededader hun ogen voor dergelijke
gevolgen gesloten en zich louter laten leiden door de zucht naar ‘snel geld’, waarmee zij bovendien blijk
hebben gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van de gedupeerde
cafetariahouder. Feiten als de onderhavige plegen de rechtsorde ernstig te schokken en gevoelens van
angst en onveiligheid in de samenleving te versterken.
Het hof heeft gelet op de straffen die in de regel worden opgelegd bij overvallen op (winkel)bedrijven die
gepaard zijn gegaan met bedreiging met geweld en die hun weerslag hebben gevonden in de
Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf
van 2 jaren genoemd. Het hof zal deze straf als uitgangspunt nemen. Het hof is in het licht hiervan met de
advocaat-generaal van oordeel dat de straf die bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd en waarvan het
onvoorwaardelijk opgelegde strafdeel een vrijheidsbeneming van 7 maanden met zich brengt, onvoldoende
recht doet aan de ernst van het bewezen feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 is hij niet
eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is daarnaast van oordeel dat bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening dient te worden
gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en zijn persoonlijke
omstandigheden. Op de terechtzitting in hoger beroep is omtrent dat laatste gebleken dat de verdachte met
betrekking tot zijn opvoedings- en thuissituatie een belaste voorgeschiedenis kent. Dat heeft er mede toe
geleid dat hij op jeugdige leeftijd een verslaving aan hasj en wiet heeft ontwikkeld. Daarnaast had de
verdachte een negatief sociaal netwerk, was zijn woonsituatie weinig stabiel te noemen en had hij slechts tot
op zekere hoogte een zinvolle dagbesteding. Bij een eerdere behandeling is het vermoeden ontstaan dat de
verdachte antisociale trekken en een gebrekkig geweten ontwikkelde. In periode vanaf de zomer van 2015
tot aan de dag van het onderhavige feit is het bergafwaarts gegaan met de verdachte. Zijn schoolgang
haperde, het contact met zijn moeder, bij wie hij inwoonde, verslechterde en het gebruik van softdrugs nam
sterk toe.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar
verklaard. Aangaande het verloop van het daarop volgende toezicht heeft [reclasseringswerker], als
reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Haarlem (hierna: [reclasseringswerker]), op
19 januari 2017 een rapport uitgebracht. Daaruit en uit de verklaringen die [reclasseringswerker] en de
verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2017 hebben afgelegd, komt het volgende naar
voren.
De verdachte heeft zich over het algemeen goed aan de afspraken gehouden. Hij woont inmiddels begeleid
bij het woontrainingsprogramma voor dak- en thuisloze jongeren ‘Vast en Verder’ van het Leger des Heils in
Alkmaar (hierna: ‘Vast en Verder’), dat in het geval van de verdachte een duur van (maximaal) 2 jaren zal
kennen. Hij heeft werk bij [bedrijf] en traint dagelijks bij een sportschool. Hij is onder hoede van (een
psychiater van) Care Express, een instelling voor geïntegreerde specialistische jeugdhulp aan jongeren van
12 tot 23 jaar met meervoudige problematiek op verschillende leefgebieden, alwaar men tot een diagnose
probeert te komen. Het gebruik van softdrugs door de verdachte is sterk afgenomen, maar (nog) niet
gestaakt. Het is overigens de vraag of dat laatste een realistisch doel is. De verdachte zal vanaf september
2017 starten met een Havo-opleiding voor volwassenen. Het toezicht zal in verband met de verhuizing van
de verdachte worden overgedragen aan [naam 2], verbonden aan Reclassering Nederland te Alkmaar.
[reclasseringswerker] heeft het hof thans geadviseerd als bijzondere voorwaarden te stellen dat de verdachte
(a) zich houdt aan de plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b) zich op ambulante basis laat
behandelen bij Care Express, (c) meewerkt aan het begeleid wonen programma van ‘Vast en Verder’.
,Volgens [reclasseringswerker] kan ook de plicht mee te werken aan het tot stand komen en het behoud van
een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of scholing bijdragen aan de terugdringing van de
recidivekans.
Gelet op hetgeen hiervoor is geschetst, is het hof van oordeel dat, met enige slag om de arm, geconcludeerd
kan worden dat een positieve kentering in het leven van de verdachte is opgetreden. Dit wordt onderstreept
door de omstandigheid dat uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 blijkt dat de
verdachte na 30 januari 2016 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof is tegen die achtergrond van oordeel dat een straf die mee zal brengen dat de verdachte opnieuw
gedetineerd zal raken niet in het belang is van de verdachte én de samenleving. Anderzijds spreekt uit het
vooroverwogene dat door de verdachte nog onvoldoende boete is gedaan voor hetgeen hij het slachtoffer
heeft aangedaan, zodat naast een gevangenisstraf - waarvan het onvoorwaardelijk deel niet meer beloopt
dan de periode die door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht - ook een forse taakstraf
moet worden opgelegd. Op die manier wordt naar het oordeel van het hof een evenwichtige balans
gevonden tussen de noodzakelijk geachte vergelding en normbevestiging enerzijds en de speciale preventie
anderzijds. Gelet op het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal daartoe het
onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf moeten worden beperkt tot 6 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden
voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zullen, in het verlengde van het advies van de reclassering, na
te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Omdat het hof verwacht dat de verdachte nog geruime
tijd behandeling en/of begeleiding nodig zal hebben, zal de proeftijd worden vastgesteld op 3 jaren.
Daarnaast zal een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, worden opgelegd. De
tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op het onvoorwaardelijk deel van de
gevangenisstraf en voor het overige op de taakstraf in mindering worden gebracht.
Leg aan de hand van de uitspraak uit welke strafdoelen je herkent.
In de uitspraak zijn verschillende strafdoelen te herkennen.
Zo is vergelding te herkennen aan de volgende zin: ‘met aftrek van de periode die hij in voorarrest heeft
doorgebracht’. Vergelding houdt in dat verdachte wordt gestraft/ dat hij moet boeten voor wat hij heeft
gedaan. In de geciteerde zin is het strafdoel ‘vergelding’ terug te zien in het feit dat verdachte al 6
maanden in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat de dader al in hechtenis heeft gezeten en dit duidt
erop dat de verdachte al gestraft is.
Ten tweede is het strafdoel ‘speciale preventie’ te herkennen in de uitspraak. Dit strafdoel is te herkennen
aan het volgende stuk tekst: ‘Daarbij zijn, kort gezegd, als bijzondere voorwaarden gesteld dat de
verdachte (a) zich houdt aan een plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, (b) deelneemt aan
een training cognitieve vaardigheden en (c) zich op ambulante basis laat behandelen bij “Forensisch
Psychiatrische Kliniek” (het hof begrijpt: centrum voor ambulante forensische psychiatrie) De Waag
(hierna: De Waag)’. Deze voorwaarden en het feit dat de dader zich moet melden bij reclassering kunnen
ervoor zorgen dat hij niet zal recidiveren. Dit is dan ook precies wat het strafdoel ‘speciale preventie’
beoogt; dat de dader niet zal recidiveren.
Opdracht 3
Welk beginsel uit het strafrecht speelt in onderstaand krantenartikel een belangrijke rol? Licht je
antwoord toe.
In het krantenartikel komt duidelijk het materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel naar voren.
Dit beginsel is opgenomen in art. 16 Gw jo. art. 1 Sr en het houdt in dat geen feit strafbaar is als ervan
tevoren geen wettelijke bepaling is waarin de gedraging strafbaar wordt gesteld.
, Het legaliteitsbeginsel heeft geen terugwerkende kracht op grond van artikel 1 lid 2 Sr. Dit gaat ook gepaard
met de strafbedreiging van het delict. Er moet gekeken worden naar de maximale straf die voor het
gepleegde delict gelde op het moment dat het delict is begaan. Het mag namelijk niet nadelig uitpakken voor
de dader.
Toen Marianne in 1999 werd verkracht en om het leven kwam, was de maximale tijdelijke gevangenisstraf 20
jaar voor moord en 15 jaar voor doodslag. Ondanks het feit dat de rechtbank in 2013 uitspraak doet en op
dat moment de maximale tijdelijke straf voor moord 30 jaar is, mag er maximaal 20 jaar opgelegd worden
wanneer de rechtbank oordeelt dat er sprake is van moord en 15 jaar wanneer er sprake is van doodslag.
OM eist 20 jaar tegen Jasper S.
VAN ONZE VERSLAGGEEFSTER ANA VAN ES
De verkrachting en moord op de Friese scholiere Marianne Vaatstra moet volgens het Openbaar Ministerie
worden bestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar. Toen zij in 1999 om het leven kwam, was dit de
maximale tijdelijke gevangenisstraf in Nederland.
De moord op Marianne is een gruwelijk misdrijf, gaf reacties tot in politiek Den Haag en schokt nog steeds de
Friese gemeenschap. Maar dat zijn geen redenen om levenslang te eisen, aldus officier van justitie Henk
Mous vrijdag, tijdens de tweede en laatste procesdag in Leeuwarden. 'Zeer gruwelijke delicten zoals deze
komen helaas vaker voor in Nederland.' Deskundigen achten bovendien de kans klein dat verdachte Jasper
S. opnieuw een ernstig delict pleegt.
De 45-jarige S. bekent dat hij de 16-jarige Marianne heeft verkracht en gewurgd in een weiland bij het Friese
Veenklooster. Hij wordt berecht volgens het strafrecht zoals dat gold tijdens het misdrijf in 1999. Twintig jaar
was toen in Nederland de maximale tijdelijke gevangenisstraf. Deze bovengrens is in 2006 weliswaar
opgetrokken naar dertig jaar, maar die wetswijziging heeft geen terugwerkende kracht. 'Het is dubbel, maar
dit is het langste wat ze konden vragen', zegt Bauke Vaatstra, de vader van Marianne.
De advocaat van S., Jan Vlug, stelt dat er geen sprake is van moord, maar van doodslag. S. zegt dat hij de
tiener in een roes van het leven heeft beroofd. Hij vermoordde het meisje met materiaal dat toevallig
voorhanden was - haar beha - en liet vervolgens alle sporen achter in het weiland. 'Onze cliënt handelde
vanuit paniek', zegt Vlug. In 1999 was de maximale straf voor doodslag vijftien jaar.
Volgens drie gedragsdeskundigen is S. volledig toerekeningsvatbaar. Daarom komt hij niet in aanmerking
voor tbs. Weliswaar vertoont hij kenmerken van psychopathie, maar bij hem kan geen psychische stoornis
worden vastgesteld. Dat S. geestelijk in orde lijkt, wil allerminst zeggen dat hij 'normaal gedrag' vertoont,
benadrukte een psychiater tegen de rechtbank. Tot aan zijn arrestatie in november 2012 droeg hij altijd het
zakmes bij zich waarmee hij de keel van Marianne heeft doorgesneden. Volgens hemzelf als waarschuwing,
maar mogelijk ook als relikwie.
In seksueel opzicht leidt de getrouwde boer een 'dubbelleven', zegt de psychiater die hem onderzocht. Eén
keer wilde hij zo dringend naar een prostituee in het 35 kilometer verderop gelegen Groningen dat hij
daarvoor de auto van een buurman stal. Volgens de volgorde die hij kende van de prostituees verkrachtte hij
Marianne. Maar voor een echte seksuele stoornis is geen bewijs.
S. is in november opgepakt na een grootschalig dna-onderzoek in Friesland. Zijn advocaat had
aangekondigd dat hij bij het proces volledige openheid zou geven, maar het OM gaat ervan uit dat hij
informatie verzwijgt. S. ontkent bijvoorbeeld Marianne te hebben vastgebonden, terwijl sporen daar wel op
duiden. 'Ik besef dat ik de familie Vaatstra niet die open... eh... duidelijkheid heb kunnen geven waarop ze
had gerekend', zei S. in zijn laatste woord, waarin hij spijt betuigde.
De rechtbank doet over drie weken uitspraak.
Bron: De Volkskrant, 30 maart 2013