Omgevingsrecht: ruimte
Samenvatting
Week 1
Het ontstaan van ruimtelijk ordeningsrecht
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevatte, toen de wet in 1965 in werking is getreden, een regeling voor
nationale plannen voor de ruimtelijke ordening en indicatieve provinciale streekplannen. Het belangrijkste
plan was het gemeentelijke bestemmingsplan. In het bestemmingsplan konden voorschriften worden
gegeven voor het gebruik van gronden. In de Wro werd een regeling geïntroduceerd over een vrijstelling
van bestemmingsplan. Door de wijzigingen was in de loop der tijd de vernieuwde Wro in werking getreden
waarbij het bestemmingsplan nog steeds een belangrijke rol speelt. Ten gevolge van verschillende
wijzigingen gedurende het wetgevingsproces is de lappendeken van planprocedures niet verdwenen, terwijl
dat toch de belangrijkste reden was om het Wro te wijzigen. In de Wro heeft een ontkoppeling
plaatsgevonden van ruimtelijk beleid en ruimtelijke normstelling. Met de inwerkingtreding van de Wabo in
2010 is de bevoegdheid om ten behoeve van een concreet project toestemming te verlenen voor afwijking
van het bestemmingsplan van de Wro overgeheveld naar de Wabo.
Ruimtelijke wetgeving
De Wro en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geven regels over de wijze waarop
verschillende plannen voor de verdeling van de ruimte moeten worden vastgesteld. De reikwijdte van de
Wro wordt bepaald door het begrip ‘een goede ruimtelijke ordening’. Eén van de uitgangspunten van de
Wro is dat er een scheiding wordt gemaakt tussen het beleid, de normstelling en de uitvoering. Het
strategisch ruimtelijke beleid wordt vastgelegd in structuurvisies. Juridisch bindende normen voor de
uitvoering van dit beleid worden opgenomen in onder meer bestemmingsplannen, AMvB(‘s) en provinciale
verordeningen. Een ander uitgangspunt is dat de normstelling dient te geschieden door het meest
geschikte overheidsorgaan.
Structuurvisies
Een van de structuurbepalende uitgangspunten van de Wro is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen
beleid, normstellig en uitvoering. Het strategisch ruimtelijke beleid wordt vastgelegd in structuurvisies. Op
gemeentelijk, provinciaal en nationaal niveau dienen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor
het gehele grondgebied één of meer structuurvisies te worden vastgesteld. De structuurvisie bevat de
hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het te voeren ruimtelijk
beleid. In de structuurvisie zal eveneens meten worden aangegeven op welke wijze de voorgenomen
ontwikkelingen zullen worden verwezenlijkt op grond van art. 2.1 tot en met 2.3 Wro. Naast de verplichte
structuurvisie voor het algemeen ruimtelijk beleid kan ook voor bepaalde aspecten van het ruimtelijk beleid
een structuurvisie worden vastgelegd, waarin de hoofdlijnen van de ontwikkelingen ten aanzien van die
aspecten worden weergegeven. De vaststelling van de structuurvisie voor specifieke aspecten van
ruimtelijk beleid is, in tegenstelling tot de vaststelling van de algemene structuurvisie, niet verplicht op
grond van art. 2.1 lid 2, art. 2.2 lid 2 en art. 2.3 lid 2 Wro.
Totstandkomingsprocedure van een structuurvisie
De Wro kent geen verplichte voorbereidingsprocedures voor een structuurvisie. Wel zal van het voornemen
om een structuurvisie vast te stellen overeenkomstig art. 3:12 Awb kennis moeten worden gegeven in de
dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving van het
voornemen tot het vaststellen van een rijksstructuurvisie in ieder geval in de Staatscourant te worden
gepubliceerd. Bij de kennisgeving wordt vermeld of en op welke wijze publieke participatie zal plaatsvinden.
Die participatie kan bij provinciale en gemeentelijke inspraakverordeningen daarop van toepassing
verklaren. In de structuurvisie zal op grond van art. 2.1.1 Bro uiteindelijk moeten worden verantwoord op
welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de structuurvisies zijn
betrokken. Voor een rijksstructuurvisie zijn ten behoeve van de parlementaire controle specifieke regels
opgenomen. Een rijksstructuurvisie mag niet worden vastgelegd voordat de Tweede Kamer daarover heeft
kunnen beraadslagen op grond van art. 2.3 lid 4 Wro. Met de verwezenlijking van een rijksstructuurvisie
mag bovendien niet worden begonnen voordat de Staten-Generaal daarover heeft kunnen beraadslagen
op grond van art. 2.3 lid 5 Wro.
,Week 2
Bestemmingsplan
Algemene informatie
Een bestemmingsplan is een juridisch bindend plan, waarin algemeen verbindende voorschriften voor het
gebruik van de grond worden gegeven. In een bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad (art. 3.1 lid 1
Wro) voor het gehele gebied ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van het plan
begrepen grond aangewezen. Je kan hierbij denken aan bestemmingen zoals ‘wonen’, ‘recreatie’,
‘kantoren’, etc. Het bestemmingsplan dient voor elke bestemming een doeleindebeschrijving te bevatten,
waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven op grond van art. 3.1.3 Wro. Met
het oog op de aangewezen bestemming worden regels gegeven voor het gebruik van de grond en van de
zich daar bevindende bouwwerken zoals bedoelt in art. 3.1 lid 1 Wro. Voor zover nodig kunnen in het
bestemmingsplan ook regels worden gegeven omtrent een daarin opgenomen uitwerkingsplicht,
wijzigingsbevoegdheid of bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Het bestemmingsplan moet digitaal
beschikbaar worden gesteld. Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van een toelichting, waarin ten
aanzien van het aantal aspecten een motivering van de in het plan gemaakte keuzes moet worden
neergelegd op grond van art. 3.1.6 Bro. Deze toelichting is van belang voor de uitleg van de voorschriften
van het plan en de toelichting op de ruimtelijke ontwikkeling in het gebied. De toelichting maakt evenwel
geen onderdeel uit van het bestemmingsplan en is dan ook niet juridisch bindend.
De inhoud van een bestemmingsplan
1 De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer
bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de
bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die
bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik
van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken
ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien
verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben
op percentages gerelateerd aan het plangebied.
2 De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, wordt
binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het
bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
3 Telkens indien de gemeenteraad van oordeel is dat de in het bestemmingsplan aangewezen
bestemmingen en de met het oog daarop gegeven regels in overeenstemming zijn met een goede
ruimtelijke ordening, kan hij, in afwijking van het tweede lid, besluiten tot verlenging van de periode
van tien jaar, genoemd in dat lid, met tien jaar. In aanvulling op artikel 3:42 van de Algemene wet
bestuursrecht plaatsen burgemeester en wethouders de kennisgeving van het besluit tot verlenging
tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg.
4 Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde
lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een
verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake
van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden
met het bestemmingsplan.
5 Van overschrijding van de in het tweede lid bedoelde periode doen burgemeester en wethouders
schriftelijk mededeling. Zij leggen deze mededeling bij het bestemmingsplan waarin de bestemming
van de grond laatstelijk is aangewezen, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage. Artikel
3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Van de
terinzagelegging wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant en voorts langs
elektronische weg.
Het kernartikel, wat al eerder is gebleken, is art. 3.1 Wro. Het volgende is in art. 3.1 Wro neergelegd:
Bestemmingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening
Bestemmingen kunnen uitsluitend aan de grond worden gegeven ten behoeve van een goede ruimtelijke
ordening. Wat een goede ruimtelijke ordening is, zal uiteindelijk zijn beslag moeten krijgen in het
bestemmingsplan. Aan de hand van een door de gemeenteraad gewenste ruimtelijke structuur zal moeten
worden bepaald welke vormen van grondgebruik juist moet worden geweerd. Door het herkennen van
bestemmingen aan de grond bepaalt de gemeenteraad welke vormen van ruimtegebruik op welke locatie
kunnen worden toegestaan vanuit een door de gemeenteraad gewenste ruimtelijke structuur die het beste
, aansluit bij de maatschappelijke behoefte binnen de gemeente. De gemeente heeft bij de aanwijzing van
bestemmingen aan de grond ten behoeve van een ‘goede ruimtelijke ordening’ een grote mate van
beleidsvrijheid. Wel zal de gemeenteraad moeten motiveren waarom met de in het bestemmingsplan
gekozen bestemmingssystematiek een goede ruimtelijke ordening wordt verkregen.
Regels met het oog op de aan de grond gegeven bestemmingen
Ten behoeve van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen kunnen in het bestemmingsplan
regels worden gegeven omtrent het gebruik van de grond en de zich daar bevindende bouwwerken. Deze
regels kunnen uitsluitend worden gegeven voor zover dat nodig is om te voorkomen dat de gronden minder
geschikt worden voor de verwezenlijking van een bestemming of om een reeds verwezenlijkte bestemming
te handhaven en te beschermen. Belangrijkste beperking van het opnemen van regels in een
bestemmingsplan is dat deze uitsluitend verboden kunnen bevatten en geen geboden. De Wro gaat uit van
een systeem van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan kan de gebruiksmogelijkheid van de grond
ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening beperken, maar het bestemmingsplan kan een
grondeigenaar niet actief verplichten om een bestemming te realiseren.
Hoewel in het bestemmingsplan geen positieve verplichtingen kunnen worden opgenomen, kunnen daarin
wel voorwaardelijke verplichtingen worden opgenomen. Dat wil zeggen dat realisering van een bestemming
afhankelijk kan worden gesteld van het vervullen van een verplichting. Het bestemmingsplan legt in dat
geval dus geen positieve verplichtingen op aan de grondgebruiker.
Een omwonende kan in zo’n geval invloed uitoefenen op de wijze waarop de voorwaardelijke verplichting in
het bestemmingsplan wordt opgenomen en daar ook bij de bestuursrechter tegen opkomen.
Gebruiksregels
De doeleindeomschrijving, die voor elke bestemming in de bestemmingsregels moet worden opgenomen,
bepaalt welk gebruik op de grond met die bestemming is toegelaten. Ingevolge art. 2.1 lid 1 sub c Wabo is
het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een project uit te voeren in strijd met
het bestemmingsplan. Het gebruik van de gronden anders dan overeenkomstig de doeleindeomschrijving
is dan ook verboden, tenzij een omgevingsvergunning op grond van art. 2.1 lid 1 sub c Wabo is verleend.
Bebouwingsregels
Naast gebruiksregels kunnen er in de bestemmingsplan regels worden opgenomen waarin bijvoorbeeld de
maximale bebouwingsdichtheid, oppervlakte, hoogte, inhoud en bouwlagen van gebouwen worden
geregeld.
Overgangsbepalingen
In een bestemmingsplan moeten overeenkomstig art. 3.2.1 en 3.2.2 Bro overgangsbepalingen worden
opgenomen voor gebruik van grond en bouwwerken. Gebruik van grond en bouwwerken dat op het
moment van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan bestaat, mag op grond van het
overgangsrecht van het nieuwe bestemmingsplan worden voortgezet.
Deze overgangsbepalingen strekken ter bescherming van de gerechtvaardigde eigendomsrechten die
grondgebruikers aan het oude bestemmingsplan konden ontlenen. Het overgangsrecht voorkomt dat het
onder het voorgaande bestemmingsplan legale gebruik van gronden en legaal opgerichte bouwwerken ten
gevolge van een bestemmingsplanherziening niet meer zijn toegestaan. Dit overgangsrecht is niet van
toepassing op illegale bouwwerken of het illegaal gebruik van gronden.
Juridische betekenis van een bestemmingsplan
De gebruiksmogelijkheden van de grond worden in een bestemmingsplan juridisch bindend vastgelegd,
waardoor het eigendomsrecht van grondeigenaren vergaand kan worden gereguleerd. Het gebruiken van
gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening zonder
omgevingsvergunning is ingevolge art. 2.1 lid 1 sub c Wabo verboden. Onder ‘gebruiken’ wordt volgens
vaste jurisprudentie ook ‘laten gebruiken’ verstaan.
Daarnaast is van belang dat het bestemmingsplan een dwingende weigeringsgrond is voor aanvragen om
omgevingsvergunningen voor het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Indien de
aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan zal deze worden geweigerd. Voor de weigering moet het
bevoegde gezag nog wel nagaan of op grond van art. 2.12 Wabo een omgevingsvergunning voor het
afwijken van een bestemmingsplan kan worden verleend. De aanvraag voor de vergunning voor het