Bestuursrecht 2:
rechtsbescherming tegen de
overheid
Samenvatng
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding.................................................................................................................2
Hoofdstuk 2: Bevoegdheid..........................................................................................................9
Hoofdstuk 3: Het voorwerp van geschil....................................................................................14
Hoofdstuk 4: Ontvankelijkheid.................................................................................................19
Hoofdstuk 5: Voorprocedures van bestuurlijke heroverweging..............................................25
Hoofdstuk 6: Beroep bij de bestuursrechter............................................................................33
Hoofdstuk 7: Hoger beroep......................................................................................................55
Hoofdstuk 8: Voorlopige voorzieningen...................................................................................59
Hoofdstuk 9: Aanvullende rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter................................63
Hoofdstuk 10: Klachtvoorzieningen..........................................................................................69
1
,Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Algemeen
Een bestuurlijke procedure heef dwingend voorrang boven de toegang tot de burgerlijke
rechter o.g.v. de onrechtmatge daad van art. 6:162 BW.
Administratef beroep en beroep bij de bestuursrechter onderscheiden zich als volgt:
- De beslissing wordt genomen door een ander orgaan dan het orgaan waarvan het
bestreden besluit afomstg is.
- Beide procedures kennen bestuurlijk toezicht op het lagere bestuursniveau.
Administratef beroep en bezwaar zijn voorprocedures: zij gaan vooraf aan de procedure bij
de bestuursrechter. Administratef beroep of bezwaar is vaak een ontvankelijkheidsvereiste
voor een procedure bij de bestuursrechter. Administratef beroep lijkt dus meer op bezwaar
en is derhalve geen alternatef voor beroep bij de bestuursrechter.
Bezwaar en beroep hebben vier gemeenschappelijke kenmerken:
1. De voorziening geef de burger een aanspraak op een uitspraak van het orgaan
waarbij de voorziening is opengesteld. Ofewel: er is een recht op uitspraak. Dit recht
betekent echter niet dat een inhoudelijke beoordeling volgt, denk bijv. aan de
situate dat een orgaan zich onbevoegd verklaart.
2. Het hanteren van de voorziening kan leiden tot een beslissing van het oordelende
orgaan waarbij het bestreden besluit ongedaan wordt gemaakt.
3. De voorziening wordt bij wetelijk voorschrif opengesteld.
4. Het orgaan dat op grond van de opengestelde voorziening dient te beslissen, is in het
algemeen niet lijdelijk. Het beslissende orgaan heef een eigen onderzoeksplicht met
daarop toegesneden procesrechtelijke bevoegdheden. Het orgaan is niet gebonden
aan het feitencomplex zoals door de partjen naar voren gebracht. Deze niet-
lijdelijkheid is nodig om de ongelijkheid in macht van partjen te doorbreken.
Vervolgens zijn de volgende kenmerken nog van belang voor beroep bij de bestuursrechter:
1. Rechtmatgheidstoetsing geschiedt ex tunc. De bestuursrechter beoordeelt het
bestreden besluit naar het oment waarop het besluit werd genomen. Aan latere
veranderingen gaat de bestuursrechter in beginsel voorbij.
2. Er gelden korte beroepstermijnen van zes weken. Dit is vooral van belang in het
kader van de rechtszekerheid.
3. De rechter is bevoegd op eigen initatef de materiële waarheid te achterhalen.
4. De rechtsingang is laagdrempelig. Aan het beroepsschrif worden geen hoge eisen
gesteld en het griferecht is relatef laag. Ook is er geen verplichte
procesvertegenwoordiging en slechts bij hoge uitzondering vindt een
proceskostenveroordeling plaats jegens de burger.
De rechtmatgheidstoetsing ex tunc is relatef: de bestuursrechter toetst het besluit ex tunc,
maar houdt in zijn uitspraak wel rekening met de toekomst: wat moet er met het besluit
gebeuren en welke omstandigheden die zich sindsdien hebben voorgedaan zijn daarop van
invloed? Dit speelt ook een belangrijke rol met het oog op art. 8:41a Awb, namelijk het
komen tot defniteve geschilbeslechtng.
2
,1.2 Ontwikkeling van de rechtsbescherming tegen bestuurshandelen
In de Grondwet van 1887 wordt voor het eerst over de mogelijkheid tot bestuursrechtspraak
gesproken. Het blijf echter bij de mogelijkheid in de wet; er wordt geen uitvoering aan
gegeven.
Voorkeur voor administratef beroep: in eerste aanleg bij Gedeputeerde Staten, tweede
aanleg is het zogenaamde Kroonberoep (bij de Kroon).
Noordwijkerhout/Guldemond (1915): de Hoge Raad oordeelt dat voor de bevoegdheid van
de burgerlijke rechter bepalend is het recht waarin de burger vraagt te worden beschermd.
Wet Arob (1975): de Wet administrateve rechtspraak overheidsbeschikkingen maakte echte
rechtspraak door de Afdeling rechtspraak van de Raad van State mogelijk. De RvS was
bevoegd ter zake van alle beschikkingen.
Rond 1980 waren er dus veel verschillende mogelijkheden voor bestuursrechtspraak:
- Algemene bestuursrechtspraak op grond van de Wet Arob
- Bijzondere bestuursrechtspraak inzake een aantal specifeke onderwerpen
- Kroonberoep voor diverse terreinen
Verder was er sprake van rechtsbescherming door de gewone rechter, die optrad als
restrechter.
1985: het Kroonberoep wordt door het EHRM in strijd geacht met art. 6 EVRM, dat een
onafhankelijk en onpartjdige instante voorschrijf.
Gevolg in 1987: de Tijdelijke wet Kroongeschillen, waarbij de Afdeling voor de
geschillen van bestuur van de RvS optreedt als rechter, i.p.v. als gebruikelijk
adviesorgaan aan de Kroon. De Kroon is niet onafhankelijk en onpartjdig en mag dus
niet meer als rechter fungeren.
1994: inwerkingtreding van de Awb met de mogelijkheden van bezwaar en (administratef)
beroep. Alsnog is de rechtsbescherming geen eenheid: er zijn vier instantes voor hoger
beroep.
Er zijn drie belangrijke vragen geformuleerd over de vormgeving van de rechtsbescherming
tegen overheidshandelen. Deze zijn inmiddels (min of meer) ook beantwoord:
1. Moet rechtsbescherming tegen bestuurshandelen geboden worden door het bestuur
zelf of door een van het bestuur los staande instante, de rechter?
Benthem-arrest EHRM: Kroonberoep is niet onpartjdig en onafhankelijk, er
moet een rechterlijke instante zijn tegen overheidshandelen.
2. Welke rechter verdient de voorkeur: de burgerlijke rechter of de bestuursrechter
3. Moet de voorkeur worden gegeven aan de bijzondere bestuursrechters of aan een
algemene bestuursrechter?
Het antwoord op de tweede en derde vraag is niet eenduidig: er is sprake van afzonderlijke
bestuursrechters, maar we kennen bijzondere bestuursrechters, algemene bestuursrechters
(binnen de rechtbank) en ook is er een taak weggelegd voor de burgerlijke rechter.
3
,1.3 Consttutonele grondslag
Art. 112 lid 2 Gw: onder bestuursrechtspraak wordt verstaan de rechtspraak die niet uit
burgerlijke rechtsbetrekkingen is ontstaan. Het gaat dus om publiekrechtelijke, exclusieve
bevoegdheden, zoals het nemen van besluiten en de geschillen die hieromtrent ontstaan.
Bestuursrecht bestaat uit gerechten die tot de rechterlijke macht behoren (art. 2 Wet
RO: rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad) en gerechten die niet tot de
rechterlijke macht behoren (ABRvS, CRvB en CBB).
De algemene bevoegdheid van art. 112 Gw geef de rechterlijke macht de grootste
bevoegdheid die er is. De rechterlijke macht is altjd bevoegd, ook als er op grond van art.
112 lid 2 Gw een gerecht bevoegd is verklaard dat niet tot de rechterlijke macht behoord.
Begint een burger een procedure bij de burgerlijke rechter terwijl er een
bestuursrechtelijke voorziening openstaat bij bijv. de ABRvS, dan verklaart de
burgerlijke rechter zich bevoegd, maar de burger niet-ontvankelijk: hij dient eerst de
bestuursrechtelijke weg te bewandelen.
De bevoegdheid van de bestuursrechter is vooral toegespitst op het nemen van beslissingen
omtrent geschillen die betrekkingen hebben op een besluit (art. 8:1 Awb). Hierdoor is de
privaatrechtelijke rechtshandeling buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter komen te
vallen.
Lastger is de vraag wanneer een feitelijke handeling tot het bestuursrecht hoort, vooral
wanneer de bevoegdheid hiertoe is verleend aan een niet tot de rechterlijke macht
behorende bestuursrechter. Bij feitelijke handelingen binnen de bevoegdheid van de
bestuursrechter moet bijv. gedacht worden aan uitoefening van handhavingsbevoegdheden,
handelen ter voorbereiding van een besluit of het niet tjdig nemen van een besluit (art. 8:88
Awb).
Bestuursrecht en art. 6 EVRM:
1. Gaat het bij bestuursrecht wel om het vaststellen van burgerlijke rechten en
verplichtngen?
2. Is een bestuursrechter aan te merken als een onafhankelijk en onpartjdig gerecht
dat bij wet is ingesteld?
Ad 1: ook binnen het bestuursrecht wordt gesproken over de vaststelling van burgerlijke
rechten en plichten, en dus is art. 6 EVRM ook op het bestuursrecht van toepassing.
Ad 2: de onafhankelijkheid en onpartjdigheid van de rechterlijke macht is voornamelijk
verankerd in de Wet RO, WRRA en art. 117 Gw (levenslange benoeming). Voor
bestuursrechters die niet tot de rechterlijke macht behoren, gelden soortgelijke waarborgen.
1.4 Functes en beginselen
Rechtshandhaving versus individuele rechtsbescherming: rechtshandhaving is gebaat bij een
systeem waarbij iedereen op kan komen tegen elke beslissing van een bestuursorgaan, en
waarbij de controlerende instante over een breed aantal toetsingsmogelijkheden beschikt.
Hier tegenover staat het beginsel van individuele rechtsbescherming, waarbij alleen degene
4
,die dat aangaat kan opkomen tegen een beslissing van een bestuursorgaan, en dan slechts
voor zover deze individu tegen de beslissing opkomt (de betwiste elementen).
In Nederland geldt vooral het beginsel van individuele rechtsbescherming, ook al is
dit niet volledig doorgevoerd. Denk bijv. aan de term ‘belanghebbenden’, die zich
niet beperkt tot de ontvanger van het besluit.
Nevenfunctes van het bestuursrecht is dat een adequaat rechtsbeschermingsstelsel ten
goede komt aan:
1. De legitmiteit van de overheid (trias politca, checks and balances)
2. De kwaliteit van het bestuur (de mogelijkheid foute besluiten te verbeteren na
vernietging door de rechter)
Dit noemt men ook wel de bevordering van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid.
Art. 6 EVRM kent ten aanzien van bestuurshandelen enkele beginselen:
a. Er moet gelegenheid zijn tot het instellen van beroep bij een onafhankelijk en
onpartjdig gerecht dat bij de wet is ingesteld;
b. Aan rechtspraak moet en bestuurlijke heroverweging voorafgaan;
c. Er moet rechtspraak in twee feitelijke instantes bestaan;
d. De rechtsbescherming moet toegankelijk zijn;
e. Zowel de rechtseenheid als de rechtsontwikkeling moet worden gewaarborgd;
f. De rechtsbescherming moet efectef en tjdig zijn;
g. De rechtsbescherming moet efciënt zijn.
Ad a: het Nederlandse systeem voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid en
onpartjdigheid. Alle bestuursrechters zijn bij de wet ingesteld.
Ad b: de wederpartj (het bestuursorgaan) moet op de hoogte worden gesteld van het
geschil en moet de mogelijkheid zijn geboden hierop te reageren en eventueel met een
oplossing te komen. Dat is de heroverweging door het bestuursorgaan, de
bezwaarprocedure. Art. 7:1 Awb geef deze verplichte bezwaarprocedure weer.
Ad c: in verband met het systeem van checks and balances is het niet gewenst dat alle macht
bij één feitelijke instante zou liggen. Het Nederlandse stelsel kent soms slechts één feitelijke
instante.
Ad d: het stelsel dient overzichtelijk te zijn voor de justtabele. Een aantal eisen zijn:
- Bij een voor bezwaar of beroep vatbaar besluit moet het openstaande rechtsmiddel
worden vermeld;
- Een verkeerd geadresseerd bezwaar- of beroepschrif moet worden doorgestuurd
naar het bevoegde orgaan;
- Beperkingen in de hoogte van het griferecht;
- Onder omstandigheden bestaat er een recht op rechtsbijstand, maar er is geen
verplichte procesvertegenwoordiging.
Ad e: het huidige systeem kent meerdere hoogste rechtsinstantes, waardoor eigenlijk
sprake is van een omgekeerde piramide. Dit komt de rechtseenheid niet ten goede.
5
,Ad f: er moet een redelijke mogelijkheid zijn om een goede beslissing te krijgen. Dit heef
een aantal elementen:
- Een beslissing moet vernietgd worden wanneer het bezwaar of beroep gegrond
verklaard wordt;
- Een hoger beroep moet schorsende werking hebben om te voorkomen dat efecten
niet teruggedraaid kunnen worden. De laagste vorm van bescherming hiertoe is de
mogelijkheid om schorsende werking te verkrijgen middels een voorlopige
voorziening, indien dit niet het directe efect van een rechtsmiddel is.
De tjdigheid van de beslissing komt ook voort uit art. 6 lid 1 EVRM, waarin een undue delay
wordt voorkomen.
Ad g: er is evenredigheid tussen enerzijds het belang en de complexiteit van de zaak, en
anderzijds de inzet van rechtsbeschermingsmiddelen. Dit komt tot uitng in het systeem
waarin verschillende procedures bestaan, zoals een enkelvoudige kamer en meervoudige
kamer.
Verder zijn er nog een aantal elementen van art. 6 EVRM die op alle vormen van procesrecht
van toepassing zijn:
a. Onpartjdigheid
b. Ongelijkheidscompensate
c. Hoor en wederhoor
d. Openbare behandeling
e. Openbare en gemotveerde uitspraak
f. Tijdige behandeling
Ongelijkheidscompensate heef betrekking op de ongelijke posite tussen burger en
bestuursorgaan. Het ongelijkheidscompensatemechanisme vind je o.a. in:
- Art. 7:11 lid 1 Awb: heroverweging in bezwaar
- Art. 8:69 lid 1 en 2 Awb: aanvullen door de bestuursrechter van de rechtsgronden en
feitelijke gronden
De openbare behandeling, openbare uitspraak en gemotveerde uitspraak vinden hun
grondslag in o.a. art. 121 Gw: de terechtzitng en het vonnis zijn openbaar, en het vonnis
bevat de gronden waarop zij rust. Openbare uitspraak is tevens in art. 8:78 Awb opgenomen.
De motveringseis is opgenomen in art. 8:67 lid 1 en 8:77 lid 1 onder b Awb.
Individuele rechtsbescherming en subjectveringstendens: in beginsel brengt de
ongelijkheidscompensate met zich mee dat de rechter zich actever dient op te stellen, om
zo de ongelijkheid tussen partjen weg te nemen en de burger tegemoet te komen. In de
jurisprudente is de individuele rechtsbescherming van de burger echter meer gezocht in zijn
eigen verantwoordelijkheid voor zijn processuele opstelling: de rechter stelt zich,
overeenkomstg het burgerlijk recht, passiever op.
Deze ontwikkeling is vreemd; men zou denken dat een acteve burger de
ongelijkheidscompensate en individuele rechtsbescherming meer ten goede zou
komen dan een passieve houding.
6
,1.5 Alternateven voor bestuursrechtsrraak
Er zijn drie alternateven voor bestuursrechtspraak:
1. Onderhandelen
2. Bindend advies
3. Arbitrage
Onderhandelen: overleg tussen burger en bestuursorgaan, of bemiddeling zoals mediaton.
Slaagt de onderhandeling/mediaton, dan wordt het geschil beslecht in een meerzijdige
overeenkomst (een vaststellingsovereenkomst in de zin van Titel 7.15 BW).
Belangrijk is dat de bestuursorganen bij uitvoering van de vaststellingsovereenkomst
gebonden zijn aan de bestuursrechtelijke normen van het besluitvormingsrecht. Ook
staat tegen het uiteindelijke besluit alsnog bezwaar en beroep open voor de burger.
Bij arbitrage en bindend advies (evenals mediaton) bemoeit een derde partj zich met de
onderhandelingen tussen het bestuursorgaan en de burger. Op arbitrage zijn de regels van
art. 1020 e.v. Rv van toepassing. Zo mogen partjen niet overeenkomen wat niet ter vrije
bepaling staat. Hetzelfde geldt voor bindend advies (Titel 7.15 BW). in beginsel mogen
arbiters of bindend adviseurs dus geen bestuursrechtelijke bevoegdheden uitoefenen
zonder dat mandaat of delegate is verleend.
1.6 Verdere orzet
-
1.7 Enkele kernbegrirren uit de Algemene wet bestuursrecht
Bestuursorgaan (art. 1:1 lid 1 Awb):
a. Een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld:
Personen en colleges die als organen worden genoemd in de wet die de
instelling en/of organisate van zo’n rechtspersoon regelt, zoals de minister
(Grondwet), gemeenteraad, college van B&W, burgemeester (Gemeentewet).
Alle personen of colleges binnen een rechtspersoon waaraan eigen
publiekrechtelijke bevoegdheden toekomen: zogenaamde ambtelijke
bestuursorganen, zoals de belastnginspecteur of ambtenaar van de
burgerlijke stand.
b. Een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed:
Rechtspersonen die zijn opgericht krachtens privaatrecht, zoals stchtngen of
verenigingen, aan wie publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
Belanghebbenden (art. 1:2 lid 1 Awb) moeten voldoen aan verschillende eisen:
- Eigen belang
- Persoonlijke onderscheiding van andere personen die een belang hebben
- Objectef bepaalbaar
- Actueel en voldoende zeker
- Direct geraakt
Besluiten (art. 1:3 lid 1 BW) zijn de gevolgen van uitgevoerde publiekrechtelijke
bevoegdheden, met een beoogd rechtsgevolg die een bevoegdheid, recht, aanspraak, plicht
of juridische status in het leven roept, vaststelt of teniet doet.
7
,Er zijn ook enkele handelingen die gelijkgesteld worden aan een besluit:
- Afwijzende beslissingen op een aanvraag (art. 1:3 lid 2 Awb)
- Ficteve beslissingen: de beslissing wordt geacht wel/niet genomen te zijn
- De schrifelijke weigering een besluit te nemen (art. 6:2 onder a Awb)
- Het niet of niet tjdig nemen van een besluit (art. 6:2 onder b Awb)
De Awb geef juist een aantal besluiten die geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb zijn, zoals
beslissingen die zijn genomen ter voorbereiding van en besluit (art. 6:3 Awb), algemeen
verbindende voorschrifen en beleidsregels (art. 8:3 Awb) en overige genoemde situates in
art. 8:4 en 5 Awb.
Verschillende soorten besluiten:
- Beschikkingen: besluit dat gericht is op rechtsgevolg voor een of meer
geadresseerden of gericht is op het bepalen van de juridische status van een
concreet aanwijsbare zaak.
- Algemeen verbindende voorschrifen van een bestuursorgaan: bestuurswetgeving.
Dit zijn zelfstandige, voor herhaalde toepassing vatbare, naar buiten werkende,
bindende algemene regels die door een bestuursorgaan zijn vastgesteld op grond van
een bevoegdheid die bij of krachtens de wet is toegekend.
- Beleidsregel: de beleidsregel houdt alleen een regel in over het gebruik van een
reeds bestaande bevoegdheid. Ook verplicht de beleidsregel niet tot naleving in alle
gevallen waarop hij van toepassing is.
- Concretserende besluiten van algemene strekking: een bestuursbesluit dat niet een
zelfstandige normstelling inhoudt. Dit is geen algemeen verbindend voorschrif en
hier staat dus beroep bij de bestuursrechter voor open.
8
,Hoofdstuk 2: Bevoegdheid
2.1 Inleiding
-
2.2 Algemene en bijzondere bestuursrechtsrraak
Art. 8:1 en 8:6 lid 1 Awb bepalen dat de rechtbank over het algemeen in eerste instante
bestuursrechtelijke geschillen beslecht, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is. Onder
bestuursrechter wordt de rechterlijke macht verstaan, maar ook andere bestuursrechters,
de bijzondere bestuursrechtspraak.
De ABRvS, CRvB en CBB hebben soms een dubbelrol: zij spreken recht als hoger
beroepsinstante inzake het algemene bestuursrecht, maar hebben soms ook bevoegdheid
in eerste aanleg: bijzondere bestuursrechtspraak.
Bijlage 2 bij de Awb is de Bevoegdheidsverdeling bestuursrechtspraak (Bb). Deze bijlage
regelt de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursrechtelijke instantes. De
Bevoegdheidsverdeling geef dus alle ‘opte 2’-mogelijkheden weer: wanneer niet de
rechtbank, maar een bijzondere vorm van bestuursrechtspraak bevoegd is.
Hoofdstuk 2 van de bijlage bevat een opsomming van besluiten waarvoor geldt dat
beroep in eerste en enige aanleg moet worden ingesteld bij een andere
bestuursrechter dan de rechtbank
Hoofdstuk 3 van de bijlage bevat een opsomming van besluiten waarvoor geldt dat
niet alle elf rechtbanken bevoegd zijn, maar slechts een of enkele daarvan.
Art. 8:105 Awb is de hoofdregel voor bevoegdheidsverdeling in hoger beroep. In beginsel is
de ABRvS bevoegd, tenzij een andere hoger beroepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk
4 van de Bb.
Art. 8:10a Awb beoogt de verschillen tussen de vier hoger beroepsinstantes te verkleinen,
door een grote kamer met vijf leden waarin leden van alle vier de hoogste
bestuursrechtelijke colleges zitng hebben uitspraak te doen in sommige gevallen. Hierdoor
wordt afstemming tussen de verschillende colleges beoogd.
Een ander nadeel van vier hoogste colleges (los van de rechtseenheid) is het feit dat de
bijzondere bestuursrechters geen kennis opdoen van vakgebieden zoals het strafrecht en
civiele recht, anders dan collega’s binnen de rechtbanken. Dit is onwenselijk, omdat het
bestuursrecht steeds meer raakvlakken vertoont met deze rechtsgebieden, o.a. op het
gebied van schadevergoeding (civiel recht) en bestuurlijke sancteoplegging (strafrecht).
2.3 Algemene bestuursrechtsrraak
De absolute bevoegdheid van de rechtbank is geregeld door art. 8:1 en 8:6 Awb: is geen
bijzondere bestuursrechter bevoegd, dan is de rechtbank bevoegd.
De relateve competente van de rechtbank is geregeld in art. 8:7 Awb:
- Bij een besluit van provincie, gemeente of waterschap: bevoegd is de rechtbank
binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heef.
9
, - Bij een besluit van een ander orgaan: bevoegd is de rechtbank binnen het
rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrif zijn woonplaats in
Nederland heef.
Overigens regelt art. 8:8 Awb dat wanneer meerdere personen beroep instellen tegen
eenzelfde besluit, de rechtbank waar het eerste beroep is ingesteld bevoegd is om alle
andere beroepen te behandelen.
Art. 8:7 lid 3 Awb bepaalt dat bijzondere bevoegdheidsverdeling voor gaat boven de
algemene bevoegdheidsverdeling van lid 1 en 2. Dit noemt men ook wel concentrate van
rechtspraak.
Tegen een uitspraak van de rechtbank kan beroep worden ingesteld bij vier instantes:
1. Gerechtshof
2. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)
3. Centrale Raad van Beroep (CRvB)
4. College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB)
Art. 8:104 Awb geef twee uitzonderingsgevallen waarbij geen hoger beroep mogelijk is:
- Bij een besluit dat is genomen d.m.v. vereenvoudigde behandeling ex art. 8:54 Awb.
Dit is mogelijk wanneer redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de te nemen
beslissing.
o Het is wel mogelijk op grond van art. 8:55 lid 1 Awb in verzet te gaan tegen
een beslissing ex art. 8:54 Awb. Het is echter niet mogelijk tegen de beslissing
op het verzet in hoger beroep te gaan (art. 8:104 lid 2 onder c Awb).
- Als de uitspraak een reacte is op een verzoek tot het trefen van een voorlopige
voorziening. Hoger beroep is dan niet mogelijk vanwege het tjdelijke karakter van
een voorlopige voorziening (art. 8:81 lid 1 Awb geef de mogelijkheid een voorlopige
voorziening te trefen).
In beginsel heef een hoger beroep geen schorsende werking. Uitzonderingen hierop staan
in art. 8:106 Awb genoemd:
- Indien hoger beroep is ingesteld bij het gerechtshof, komt wel schorsende werking
toe aan het hoger beroep
- Als het gaat om een besluit als bedoeld in art. 9 van de Bevoegdheidsregeling
bestuursrechtspraak.
o Het hoger beroep loopt in dat geval bij het CRvB. Aan een hoger beroep
ingesteld bij de ABRvS of CBB komt nimmer schorsende werking toe.
ABRvS: maakt deel uit van de Raad van State. Deze is gevestgd in Den Haag, voorziter is de
Koning. De ABRvS heef maximaal ten leden, een vicepresident en de voorziter (Koning). De
vicepresident is belast met de dagelijkse leiding van de Raad.
De Wet op de Raad van State (Wet RvS) regelt de vormgeving van de RvS en haar
twee afdeling: de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak.
10