Hoorcollege 1: Socialisatie (hoofdstuk 2)
Wat bestudeer je bij sociologie?
• De onderlinge samenhang in groepen en tussen verschillende groepen waarin mensen
functioneren.
• En de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen op gedrag van groepen en mensen in die
groepen.
Wat is socialisatie?
• Het proces waarbij mensen leren zich sociaal te gedragen in de voor hem relevante groepen.
• We leren dus de opvattingen over wat van belang is en hoe iets hoort.
We leren waarden:
• Wat is goed, wat is nastrevenswaardig? Wat vinden wij belangrijk?
• Eer, fatsoen, schoonheid, eerlijkheid, gastvrijheid, compassie, vrijheid, etc.
• Waarden geven invulling aan doelen van een individu en groep.
• Af te lezen aan hoe mensen praten over deze waarden; en...
• Af te lezen aan hoe mensen deze waarden naleven in daden.
We leren normen:
• Normen zijn concrete gedragsregels die aangeven wat verwacht wordt in een bepaalde situatie,
wat je moet doen of juist niet moet doen.
• Normen geven invulling aan het ‘toepassen van waarden’.
• Af te lezen aan hoe mensen handelen en af te lezen waarop men elkaar aanspreekt.
Er zijn verschillende soorten normen:
Morele normen: verschil maken tussen goed en slecht gedrag. Speelt een rol bij religies.
Juridische normen: verschil maken tussen legaal en illegaal gedrag. Duidelijk (wetten).
Sociale normen: Verschil maken tussen gepast en ongepast gedrag. Wisselt in tijd.
Bewust en niet-bewust gedrag:
• Door socialisatie wordt veel gedrag onbewust overgenomen: ‘zo doen we het gewoon’.
• Het onbewust eigen maken van gedragsnormen heet internalisering.
• Leidt tot vanzelfsprekend gedrag → Handig, niet over elke handeling nadenken!
• Pas in confrontatie met andere normen worden je eigen normen zichtbaar.
Opvoeding = primaire socialisatie.
Hospitalisering: Gedrag dat ingesleten is: je bent afhankelijk van anderen. Je gaat dus uiteindelijk
niets meer zelf doen (aangeleerde hulpeloosheid).
• Een bijzondere vorm van internalisering is hospitalisering.
• We zien dit in bejaardentehuizen, psychiatrische instellingen, gevangenissen, kloosters.
Normen leiden tot voorspelbaar gedrag, je weet wat je kan verwachten.
En dat is handig in een samenleving. (Verkeersborden, achter in de rij aansluiten).
Wat kan het effect zijn?
• De norm voor het gedrag van de roldrager wordt bepaald door de verwachtingen / eisen van
anderen.
• Publiek, maatschappij, organisatie, klant, groepsleden, patiënt, gezin, etc.
• Dat kan conflict opleveren tussen de persoon van de roldrager en de verwachtingen die aan
hem/haar worden gesteld door anderen of zichzelf.
,Rolconflicten:
• Intern: Als je de verschillende verwachtingen binnen 1 rol niet kunt combineren.
• Extern: Als je de verwachtingen aan je verschillende rollen in de samenleving niet kunt combineren.
Intern Rolconflict van een HRM professional:
Hoe ontstaat een gedragsnorm?
Institutionalisering:
1. Willekeurig gedrag.
2. Herhaling willekeurig gedrag = uiteindelijk ontstaat er een patroon.
3. Patroon wordt normaal gedrag = institutie.
Institutie: Gestandaardiseerd patroon van denken en doen in bepaalde situaties. Zo gegroeid,
afgesproken of juridisch vastgelegd in een groep of samenleving.
Controleren en handhaven: Instituties worden gehandhaafd door instanties:
• Het lijkt dan alsof de instituties ons gedrag bepalen – Van school moet ik altijd….. – Van mijn geloof
mag ik niet….. – De organisatie bepaalt wie er…… – De samenleving accepteert niet dat… • Maar:
deze instituties en hun handhavende instanties zijn het gevolg van onze waarden en het gedrag dat
we daaraan hebben gekoppeld.
Als instituties zelfdenkend en zelf handelend lijken. Reïficatie: Wij vinden waarden belangrijk → hier
koppelen we gedragsnormen aan (eigendom beveiligen) → deze gedragsnormen worden
vanzelfsprekend → we vinden dit zo belangrijk dat we het willen handhaven , je tuigt een instantie op
→ instituties en instanties lijken gedrag af te dwingen alsof ze een eigen wil hebben.
, Sociale controle:
Positieve sociale controle → • Aandacht geven • Interesse tonen • Stimuleren.
Negatieve sociale controle → • Negeren, doodzwijgen • Belachelijk maken • Straffen.
• Sociale controle zorgt voor het voortbestaan van vanzelfsprekend gedrag. • De reactie van anderen
op gedrag kan gedrag versterken of afzwakken.
Vier manieren om gedrag te sturen:
1. Straffen.
2. Voorbeeld geven: ‘als je dit doet, dan krijg je dit.’ Beloning laten zien.
3. Preken. Het vertellen aan degene.
4. Verleiden.
Waarom houden mensen zich aan normen?
= Mensen maken een afweging tussen hun sociale kosten en sociale baten, en dit bepaalt of ze zich
aanpassen of overtreden. Als de sociale kosten hoger zijn dan zal iemand zich waarschijnlijk
aanpassen.
Als de informele sociale controle vervaagt:
• Leidt dat tot afkalving van gedragsnorm en hufterig gedrag.
• De norm is ongeloofwaardig geworden.
Normen veranderen in de tijd door minder informele sociale controle, er volgt dan een aanpassing
van de gedragsregel.
Kern =