Fitnesstrainer A
Anatomie: de wetenschap van de opbouw van het lichaam
Het skelet, spierstelsel en zenuwstelsel werken met elkaar samen en worden
aangestuurd vanuit het zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg)
Universele benamingen in de anatomie
- Anterior = voorzijde, posterior = achterzijde
- Inferior = onderste, superior = bovenste
- Lateralis = zijkant
- Ventraal = voorzijde, dorsaal = achterzijde
- (inter) Medius = midden
- Obliquus = schuin
- Os = bot
- Musculus = spier (M. in boeken)
- Externus = buiten (extern), internus = binnen (intern)
Functies van het skelet
- Geeft vorm en steun aan het lichaam, aanhechtingsplaats voor spieren, pezen en
banden, geeft de mogelijkheid tot bewegen, geeft bescherming aan organen
(longen/hart door de bortskas bijv.)
- Het skelet bestaat uit botten, gewrichten en banden
- Aan het skelet zitten de spieren vast > door activatie van de spieren komt het skelet in
beweging
Het spierstelsel bestaat uit spieren met hun hulpvoorzieningen, zoals pezen,
peesscheden en slijmbeurzen
- Botten kunnen aan elkaar vergroeid zijn
- Afwijking wervelkolom: Lordose = holling van de wervelkolom, kyfose = bolling van
de wervelkolom > de wervelkolom bestaat uit een s-curve > zijwaartse afwijking =
scoliose
De belangrijkste botstukken
1. Os humerus = bovenarm/opperarm
2. Os ulna = ellepijp (onderarm)
3. Os radius = spaakbeen (onderarm)
4. Os clavicula = sleutelbeen (schoudergordel)
5. Os scapula = schouderblad
6. Os sternum = borstbeen (zit in het midden bij je borst)
7. Os costa = rib
8. Columna vertebralis = wervelkolom
Vertebrae cervicales = halswervels (7 stuks)
Vertebrae thoracicae = borstwervels (12 stuks)
Vertebrae lumbales = lendenwervels (5 stuks)
Os sacrum = heiligbeen (5 stuks)
Os coccigys = stuit/staartbeen (1 stuk)
9. Pelvis = bekken
Os ilium = darmbeen
Os pubis = schaambeen
Os ischii = zitbeen
, 10. Os femur = dijbeen
11. Os patella = knieschijf
12. Os tibia = scheenbeen
13. Os fibula = kuitbeen
Het bot
- Bestaat uit kalk, fosforzouten, fluor (mineralen) en lijmstoffen
Fluor is nodig om het botweefsel te harden en lijmstof in het botweefsel zorgt voor de
stevigheid en soepelheid
De verhouding lijmstoffen en mineralen verandert in de loop der jaren: een baby heeft
veel lijmstof en is (dus) flexibeler dan een ouder iemand
Botgroei: gebeurt onder invloed van groeihormonen
- Lengtegroei: vermeerdering van de kraakbeencellen aan de ene kant en verbening
(sterker/harder) van de kraakbeencellen aan de andere kant > gebeurt in de epifysair-
of groeischijven (verdwijnen wanneer de lentegroei is voltooid)
- Breedtegroei: verbening van botvlies (periost) aan de buitenkant en wegvreten van
botweefsel aan de binnenkant (aan de wanden van de mergholte)
- Spierversterkende oefeningen hebben op zowel de spieren als op het botweefsel
positief invloed (en is daarom ook belangrijk om op oudere leeftijd te doen om
botontkalking/osteoporose te laten vertragen)
- Gezond bot heeft een ruimere botdichtheid (meer botweefsel en dus lastiger om te
breken) > botten worden steviger wanneer de botdichtheid toeneemt
- Botweefselverbinding = hard > zit geen beweging in > schedelverbindingen > door
middel van botweefsel zijn 2 botstukken aan elkaar vastgegroeid
- Kraakbeenweefselverbinding > rib met borstbeen > botstukken zijn vergroeid door
middel van kraakbeenweefsel
- Bindweefselverbinding > darmbeen met heiligbeen (geen sterke verbinding) > botten
zijn vergroeid door middel van bindweefsel
- Gewricht/articulatio (hierbinnen is beweging mogelijk) > knie, elleboog, schouder >
het ene botstuk zit dus niet vast aan het ander > er zit ruimte tussen
Soorten gewrichten
- Kogelgewricht: kan om alle 3 de assen bewegen > heup en schouder > hierbij kan je
de grootste bewegingen maken
- Scharniergewricht > elleboog en knie (1 assen gewricht > denk aan een deur die alleen
open en dicht kan)
- Rolgewricht > spaakbeen en de ellepijp, elleboog (1 assen gewricht > draaien om
elkaar heen)
- Zadelgewricht > tussen de handpalm en de duim (2 assig gewricht)
Het gewricht
- Bestaat uit: botstukken, kop (caput), kom (cavum), gewrichtsvlak (facies articularis),
gewrichtsbanden (ligamenta), gewrichtskapsel (capsula articularis), gewrichtsvocht
(synovia), slijmbeurs (bursa) en soms de meniscus (labrum)
- Kop en kom moeten altijd bij elkaar gehouden worden > mogelijk door spieren die
over het gewricht heenlopen > dit zijn de gewrichtsbanden (ligamenten) en in het
gewricht het gewrichtskapsel > hierdoor ontstaat beweeglijkheid en stabiliteit
, Passieve stabiliteit in het gewricht wordt gevormd door de kapsels en banden die de
botstukken bij elkaar houden en het gewricht sturen in de beweging > neemt af
wanneer iemand bijv. zijn kniebanden scheurt
Actieve stabiliteit in het gewricht ontstaat door de werking van de spieren: kracht en
coördinatie zijn hierbij belangrijk > door dan de spierkracht rondom de knie
verbeteren, neemt de actieve stabiliteit toe
- Meniscus zorgt ervoor dat het gewricht beter in elkaar past
- Gewrichtskapsel: houdt het gewricht bij elkaar en zit dan ook om het gewricht heen
Zorgt er ook voor da het gewrichtsvocht er niet uit kan lopen
- Slijmbeurs zorgt ervoor dat er minder last is van wrijving (slijmbeursontsteking kan
ontstaan wanneer je bijv. een verkeerde beweging maakt > slijmbeurs raakt dan
geïrriteerd)
Bewegingsmogelijkheden: bovenlichaam > je beweegt altijd om een as heen
1. Sagitalle as: as in voor/achterwaartse richting (sagitta = pijl) > je beweegt zijwaarts
Sagitalle vlak beweegt om de transversale as (deze as = tafelvoetbalpoppetje) en
verdeelt het lichaam in een linker- en rechterhelft
2. Transversaal as: as van links naar rechts, rechts naar links (door je lichaam) > je kan
dus voor of achteruit
Transversale vlak verdeelt het lichaam in boven- en onderzijde, en beweegt om de
longitudinale as (deze as = altijd rotaties)
3. Longitudinale as: as in lengterichting van het lichaam > je kan hier omheen draaien =
draai-as
Frontale vlak verdeelt lichaam in voor- en achterzijde, en beweegt om de sagitalle as
Bewegingsmogelijkheden boven- en onderlichaam
Schouder/arm & heup/been
- Abductie: ‘van het lichaam afbrengen’ (sagitalle as)
- Adductie: ‘naar het lichaam toe brengen’ (sagitalle as)
Horizontale abductie = van het lichaam afbrengen in het transversale vlak
(longitudinale as)
Horizontale adductie = naar het lichaam toe brengen van het transversale vlak (bijv.
chest press > elleboog komt naar het lichaam toe wanneer je naar beneden gaat)
- Anteflexie = in voorwaartse richting heffen
- Retroflexie = in achterwaartse richting heffen
- Endorotatie = naar binnen draaien
- Exorotatie = naar buiten draaien
Pols/hand
- Supinatie = de hand draait naar buiten
- Pronatie = de hand draait naar binnen
- Palmairflexie = vingers naar handpalm
- Dorsaalflexie = vingers naar de handrug
Romp/wervelkolom/torso
- Ventraalflexie = het voorwaarts buigen in de wervelkolom
- Dorsaalflexie = het achterwaarts buigen in de wervelkolom
- Lateraalflexie = het zijwaarts buigen in de wervelkolom
- Torsie = het draaien in de wervelkolom
Schouderblad
- Elevatie = schouderblad omhoog trekken
- Depressie = schouderblad omlaag trekken
, - Retractie = schouderblad naar achteren draaien
- Protractie = schouderblad naar voren trekken
Knie
- Flexie = buigen (been)
- Extensie = strekken (been)
Enkel/voet
- Plantairflexie = enkel strekken (voet naar beneden gericht)
- Dorsaalflexie = enkel buigen (voet naar boven gericht)
Buikspieren
1. Rechte buikspier = musculus rectus abdominis
Functies van de spier: linker- en rechterdeel > ventraalflexie, achteroverkantelen en
stabiliseren van de bekken
Bijzonderheden: er zijn 3 à 4 buikspieren te onderscheiden die in de lengte achter
elkaar liggen
Overspanning van meerdere gewrichten (lage rug of lumbale wervelkolom)
Oefeningen: crunches, been voorwaarts heffen
2. Buitenste schuine buikspier = musculus obliquus externus abdominis
Functie van de spier: rotatie (bij enkelzijdige werking), dubbelzijdige aanspanning:
ventraalflexie, stabiliseren bekken
Overspanning van meerdere gewrichten
Voorbeelden: schuine crunches, been gebogen schuin heffen
3. Binnenste schuine buikspieren = musculus obliquus internus abdominis
Functie van de spier: zie 2
Overspanning van: zie 2
Voorbeelden: schuine reverse curl, been gebogen schuin heffen
Buikholte
1. Musculus abdominis transversus
Functie van de spier: stabiliseren bekken, buikademhaling en bescherming inwendige
organen (bij dubbelzijdige werking), lateraalflexie (bij enkelzijdige werking)
Overspanning van meerdere gewrichten
Voorbeelden: side bend (lateraalflexie)
2. Musculus quadratus lumborum
Functie van de spier: lateraalflexie
Overspanning van beide delen meerdere gewrichten (lage rug of lumbale wervelkolom)
Voorbeelden: side bend
3. Musculus iliopsoas (major en minor)
Functie van de spier: anteflexie heup en ventraalflexie romp
Overspanning van meerdere gewrichten (poly-articulair) (heup en lage rug)
Voorbeelden: zittend het been heffen, marcheren en knie heffen, sit-up
Rugspieren
1. Rechte rugspier, rugstrekkers = musculus erector spinae
Functie van de spier: dorsaalflexie, lateraalflexie en rotatie
Overspanning van meerdere gewrichten
Voorbeelden: de romp heffen wanneer je op je buik ligt, stabiliseren van de romp in de
squat, vanuit voorovergebogen houding overeind komen (back extension)