In het boek staat informatie die niet in colleges is benoemt maar wel tentamenstof is. Voor minder dan een uurloon heb je in plaats van 300 pagina's maar 45 pagina's te lezen!
Vrijwel alle informatie van het boek staat er in, niet langer in het Engels en met correct vertaalde termen. Succes met l...
Samenvatting: The student Guide to Social Neuroscience
H1 Introduction to social neuroscience – Introductie tot sociale neurowetenschap
Er zijn methoden ontwikkeld die beslissingen genomen door de hersenen kan zien. Bijvoorbeeld
door de hoeveelheid zuurstof in het bloed rond een gedeelte van de hersenen te meten (MRI).
Hyperscanning: een techniek waarin twee breinen tegelijk worden gemeten tijdens interactie. Hier
blijkt dat neurale activiteit vaak correleert wegens wederzijds begrip tussen de gemeten personen.
Sociale psychologie: het proberen te begrijpen hoe gedachten, gevoelens en gedragingen van
individuen worden beïnvloed door anderen.
Cognitieve psychologie: het bestuderen van mentale processen zoals denken, spreken, plannen en
uitvoeren.
The emergence of social neuroscience – De verschijning van sociale neurowetenschappen
De term ‘social neuroscience’ is voor het eerst gebruikt in 1992. Er zijn echter al eerder
onderzoeken omtrent neurowetenschappen geweest met veel aandacht rond het verklaren van
gedrag. Later in de 90’s zijn er nieuwe methoden bijgekomen zoals:
fMRI: functional magnetic resonance imaging.
TMS: transcranial magnetic stimulation.
Rond 2000 werd sociale neurowetenschap als een coherente entiteit gezien en in 2006 ontstond het
eerste tijdschrift rond dit onderwerp. Het onderwerp werd een trend wat o.a. heeft gezorgd voor een
gevaar: onderzoekers zouden mogelijk hun onderwerpen aanpassen om in de trend te vallen.
Hiernaast bleek ook niet al het onderzoek ecologisch valide te zijn.
Ecologisch valide: een meting die van nut is buiten de context van het laboratorium.
The social brain? – Het sociale brein?
Is het sociale brein anders dan de andere functies die het uitvoert (bv lopen)? Zijn er bijvoorbeeld
gedeeltes van het brein puur voor sociale interactie?
Modulariteit: het idee dat bepaalde hersengebieden gespecialiseerd zijn om enkel bepaalde types
van info kunnen verwerken (bv. Een module herkent gezichten maar geen lichamen).
Domein-specificiteit: het idee dat een cognitief proces (hersengebied) gespecialiseerd is voor het
verwerken van één specifieke vorm van informatie.
Ook is er het spiegelsysteem. Bepaalde neuronen spiegelen het gedrag van anderen (imitatie).
Sommige zeggen dat dit puur sociaal is, anderen zeggen dat dit voor associatief leren is (meer over
het spiegelsysteem in o.a. H3). Ook nu zijn er nog meerdere denkbeelden over hoe het brein in
elkaar steekt (nog niet alles staat vast).
Is neuroscience an appropriate level of explanation for studying social behavior? – kan
neurowetenschap sociaal gedrag verklaren?
Wat kunnen we met onderzoek omtrent neurale reacties op bijvoorbeeld gezichten zonder dit in een
sociale, economische en historische context te zetten?
Reductionisme: een type uitleg wordt vervangen door een meer basis uitleg. Concepten rond
sociale psychologie worden verplaats door concepten van neurowetenschap. De meeste
onderzoekers proberen de twee te combineren.
Omgekeerde gevolgtrekking: een poging data van neurowetenschappen te herleiden naar sociale
psychologie. Deze aanpak wordt gebruikt maar is niet zonder problemen. Stel dat er niet veel
bekend is over een gedeelte van het brein dan is het lastig die data naar psychologie te vertalen.
Voorbeelden omgekeerde gevolgtrekking:
– Reverse inference: als de amygdala is geactiveerd dan is die persoon bang.
– Forward inference: als iemand bang is dan is de amygdala geactiveerd.
Blank slate: het idee dat het brein dingen in de omgeving leert herkennen zonder enige bias,
beperkingen of eerdere kennis toe te passen. Het blijkt echter wel dat baby's al een idee hebben van
,hoe een gezicht er uit zou moeten zien (ze kijken langer naar een correct gezicht dan een
vervormde). Er is dus al een verschil tussen sociale stimuli en niet-sociale stimuli.
Aggression as an example of interacting levels of explanation – Agressie als een voorbeeld voor
meerdere niveaus van uitleg
Wat zorgt voor agressie en wat verklaart de veranderlijkheid (verschil in ernst van agressie)?
Als voorbeeld: vingers zijn biologisch dezelfde hoeveelheid. Echter door omgeving kan dit
veranderen (bv ongelukken). Bij agressie lijkt ook dat cultuur (income-gap) invloed kan hebben.
Het wordt gezien als een versneller of een rem voor de biologische neigingen.
Gene-culture co-evolution
Cultuur neurowetenschappen: een combinatie van psychologie omtrent cultuur en
neurowetenschap. Hieronder valt bv onderzoek waarin een Amerikaan en een Chinees in een MR
tomograaf bepaalde taken moeten volbrengen.
Gene-culture co-evolution: cultuur kan een invloed hebben op de frequentie van genen in een
populatie. Deze hebben zo een invloed op de evolutie van de cultuur (voorbeeld is lactose-
intolerantie, wat niet cultureel universeel is en mogelijk correleert met de aanpak van de cultuur
omtrent het domesticeren van vee).
Mensen die leven in een collectivistische cultuur hebben meer genen die linken aan meer sociale
sensitiviteit.
,H 2 The methods of social neuroscience – De methoden van sociale neurowetenschap
Sociale neurowetenschap is te jong om echt zijn eigen methodes te hebben. Elke methode heeft een
temporele en ruimtelijk resolutie bij het meten van de hersenactiviteit (onthoud deze!).
Temporele resolutie: accuraatheid van meten bij een gebeurtenis in tijd. Bij metingen als EEG is er
een resolutie van milliseconden.
Ruimtelijke resolutie: Hoe accuraat er gemeten kan worden in ruimte. Bij fMRI bijvoorbeeld is dit
op millimeter niveau. Zie blz 20 voor alle methoden en hun resoluties.
Invasiviteit: refereert naar of de gereedschappen binnen of buiten het brein zijn gelokaliseerd. Voor
invasieve methoden is vaak chirurgie nodig.
Het meten van gedrag en cognitie: psychologische methoden
Er zijn 3 manieren om gedrag en cognitie te meten. Prestatie gebaseerd, observatie en enquêtes.
Prestatie-gebaseerde metingen: responstijden en nauwkeurigheid
Mentale chronometrie: het tijdsverloop van de informatie die door het zenuwstelsel gaat. We
hebben hierdoor kunnen concluderen dat simpele wiskundige sommen niet als feiten in ons brein
zijn opgeslagen. Het duur langer om te verifiëren dat 5 + 4 = 9 dan 4 + 2 = 6.
Wat ook valt onder prestatie-gebaseerde metingen is accuraatheid. Dus bijvoorbeeld percentage
correct (bv IQ test). Als er bij vragen een tijdsmarge wordt gegeven worden ze minder accuraat
beantwoord. Dat is een snelheid-accuraatheid ‘trade off’.
Voordelen van prestatie-gebaseerde metingen: reflecteert gedrag. Simpel te analyseren en te
interpreteren.
Nadelen van prestatie-gebaseerde metingen: Lastig aan neurale substraten te linken. Er is ook
niet altijd een duidelijke relatie tussen laboratoriumtaken en gedrag in het echte leven.
Observatiemetingen
In plaats van de metingen ‘hoe goed’ of ‘hoe snel’ iets wordt gedaan kan je met deze meting meten
‘hoe’ iets gedaan wordt. Dit wordt vaak bij kinderen en dieren gebruikt omdat zij geen instructie
kunnen ontvangen. Dit soort metingen zijn ook handig wanneer de onderzoeker niet wil dat de
participant weet wat het doel van het onderzoek is.
Preferentieel kijken: als een kind twee plaatjes te zien krijgt is er mogelijk een preferentie voor
één van de twee plaatjes. Je kan dan observeren dat het kind langer naar het andere plaatje kijkt.
Gewenning: Dat het kind went aan het plaatje en er dan minder aandacht aan besteed.
Een nadeel aan observatiemetingen is de inter-waarnemer betrouwbaarheid. Twee waarnemers
zouden beide een andere invulling kunnen hebben. Dit kan tegengegaan worden door het gedrag op
te nemen en het hierna zelfstandig te laten scoren. De twee krijgen een willekeurige set vragen om
te scoren.
Een ander probleem is dat er mogelijk bias ontstaat door het kennen van de hypothese. Dit wordt
tegengegaan door het blind scoren van gedrag. Oftewel de waarnemer weet niet onder welke status
er wordt geobserveerd.
Enquêtemetingen: questionnaires en interviews
Er worden hier vragen gesteld die door elk individu anders worden ingevuld. Dit omdat iedereen
anders is. Er kan dus niet worden gezegd dat een antwoord goed of fout is.
Betrouwbaarheid: dit kan worden beoordeeld door dezelfde vraag in het negatief te herhalen (ik
hou van mensen – ik hou niet van mensen).
Berustingsbias: de tendentie dat mensen met ‘juist’ antwoorden op vragen, of dat nou klopt of niet.
Externe validiteit: vragen gaan over hoe men zich zou gedragen. Met observatie zou je zien of dat
nou ook echt zo is. Een questionnaire is zo minder valide. Waarom dan dit soort metingen? Omdat
we geïnteresseerd zijn in hoe mensen denken en zich voelen i.p.v. hoe ze zich gedragen. Externe
, validiteit is trouwens te verbeteren door de questionnaire anoniem af te laten nemen, waardoor
mensen vaak eerlijker zijn en zich minder in een positief daglicht proberen te zetten.
Type I error: het krijgen van een statistisch significant resultaat terwijl deze eigenlijk niet bestaat.
Type II error: geen statistisch significant resultaat terwijl er eigenlijk wel een effect is.
Voordelen van enquêtemetingen: kan gebruikt worden in situaties waar een experiment niet
mogelijk of niet ethisch is; ze meten gedachten en attitudes i.p.v. gedrag.
Nadelen van enquêtemetingen: zelfrapportage geeft vaak geen perfect reflectie van het
daadwerkelijke gedrag; binnen sociale cognitie gebeurt er veel onbewust.
De structuur en functie van het neuron
Alle neuronen hebben dezelfde structuur. Ze bestaan uit drie componenten: een cellichaam (met
nucleus), dendrieten en één axon. Neuronen ontvangen info van andere neuronen via de dendrieten
en maken een beslissing door hun activiteit te veranderen. De axon communiceert met dendrieten
met behulp van chemische signalen (neurotransmitters) bij een synaps. Een synaps is een
connectie van een klein beetje ruimte tussen twee neuronen. Er loopt door de synapsen een
elektrische spanning (actiepotentiaal) via de axon. Als deze hoog genoeg is worden de
neurotransmitters overgedragen vanuit de axon. De axon is hier pre-synaptisch (zie figuur 2.5 op
blz. 27). Deze neurotransmitters binden zich aan de synaps en creëren een synaptisch potentiaal om
zo het signaal aan de post-synaptische ontvanger te geven. Dit kan prikkelend of remmend werken
en dus mogelijk voor een kettingreactie zorgen. Neuronen met een complementair profiel zitten
vaak in groepen bij elkaar waardoor er functionele specialisaties in het brein ontstaan.
Dus: dendrieten zorgt voor het ontvangen van signalen, en de axon voor het uitzenden hiervan.
Het meten van reacties van het lichaam
Het perifere zenuwsysteem van de mens is te verdelen in twee systemen. Het autonome systeem en
het somatische systeem.
Het somatische systeem coördineert spieractiviteit (vrijwillig en/of bewust) terwijl het autonome
systeem de lichaamsfuncties zoals hartslag onderhoud (onvrijwillig en/of onbewust).
Het autonome systeem is verder op te splitsen in twee divisies. Het sympathetische systeem (bij
beweging) en het parasympathetische systeem (bij rusten). Sommige metingen meten het perifere
zenuwsysteem.
The skin conductance respone (SCR) – huidgeleidingsrespons
Een vorm van meten is het meten van de kleine veranderingen in geleidingsvermogen als een
resultaat van licht zweten. Bij SCR wordt er een een zwakke elektrische spanning op de huid
geplaatst. Deze geleid makkelijker bij zweten. Dit zweten ontstaat bij reacties op emotionele
stimuli.
Electromyography (EMG) – elektromyografie
Dit meet spieractiviteit in het gezicht (emotionele expressies in reactie op expressies in anderen)
door actiepotentialen te meten. Het kan enkel de som van alles meten, en geen individuele
potentialen. Er is een baseline meting nodig omdat spieractiviteit fluctueert. Het meet ook de
schrikreactie in oogknipperen die gestart wordt door een plots geluid die verder wordt beïnvloed
door de emotionele staat van de participant.
Voordelen van het meten van lichaamsreacties: lichaamsreacties zijn er ook als de persoon er niet
van bewust is; makkelijk te meten en te analyseren.
Nadelen van het meten van lichaamsreacties: het is niet eenvoudig lichaamsreacties aan het brein
en cognitie te koppelen.
Electrophysiological methods – elektrofysiologische methoden
Hieronder valt het direct meten van neuronen (single-cell recording). Alle methodes worden
hieronder beschreven.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper berkvdzwaan. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.