Alle begrippen en theorie voor de Kennisbasis toets Nederlands.
De samenvatting heb ik geschreven met alle begrippen uit de begrippenlijst, uitwerking van Kennisbasis toets Nederlands en aangevuld waar dit onduidelijk was.
Het gaat bij luistervaardigheid om het begrijpen, interpreteren,
evalueren en samenvatten van wat je hoort.
LUISTERDOELEN ZIJN:
- Iets te weten willen komen
- Een bepaald gevoel willen ondergaan
- Een mening vormen
- Een bepaalde handeling uitvoeren
- Een spel willen mee spelen
VERSCHILLENDE MANIEREN VAN LUISTEREN (OM DOELEN TE BEREIKEN)
- Globaal luisteren (de grote lijn volgen)
- Intensief luisteren (details oppikken)
- Gericht luisteren (specifieke informatie oppikken)
- Kritisch luisteren (mening vormen)
LUISTERTSTRATEGIEËN:
- Oriënteren op het luisterdoel: Hoe kun je het best luisteren: globaal, intensief,
gericht op kritisch? Hoe actief moet je luisteren om het doel te bereiken?;
- Oriënteren op het onderwerp en de eigen kennis daarvan: Waar gaat het
over? Wat weet je er al van? Wat wil je weten?
- Oriënteren op soort luistertekst: Wat voor soort presentatie of luistertekst is
het? In welke context?
- Oriënteren op de spreker: Naar wie luister je? Wat weet je van hem? Wat is het
doel van de spreker?
- Reflecteren op de luistertaak: Begrijp je wat er wordt gezegd? Bereik je op
deze manier je luisterdoel?
- Monitoren van de luistertaak: Is het nodig om vragen te stellen? En hoe doe je
dat?
- Evalueren van de luistertaak: Wat ging er goed en wat niet? Hoe kun je wat
niet helemaal goed ging een volgende keer anders doen?
De start bekwame leerkracht daagt de luisteraar uit om zijn strategie afstemmen op de
(gesproken) tekstsoort: naar een reclameboodschap luister je anders dan naar een
instructie.
MANIEREN VAN LUISTEREN:
Actief luisteren: luisteraar laat op actieve wijze merken dat hij luistert door te knikken,
te hummen, de spreker aan te kijken en vragen te stellen
Passief luisteren: de luisteraar luistert en hoeft geen rekening te houden met de ander.
,SPREEKVAARDIGHEID
SPREEKDOELEN
- amuseren (bijvoorbeeld vertellen van een mop);
- informeren (bijvoorbeeld vertellen hoe laat het is);
- instrueren (bijvoorbeeld de weg wijzen);
- overtuigen (bijvoorbeeld zeggen dat je een boek echt moet lezen en vertellen hoe
goed het is).
SPREEKSTRATEGIEËN:
- Oriënteren op het doel van de spreektaak;
- Oriënteren op het onderwerp en de eigen kennis daarvan;
- Oriënteren op soort spreektaak;
- Oriënteren op gesprekspartner(s) of het publiek: Met wie ga je in gesprek of
wie luistert er naar je? Wat is hun voorkennis?;
- Reflecteren op de spreektaak: Begrijp je wat er wordt gezegd en breng de
informatie goed over? Bereik je het doel?;
- Monitoren van de spreektaak: Is het nodig om meer te zeggen, beter te
luisteren of vragen te stellen?;
- Evalueren van de spreektaak: Wat ging er goed en wat niet? Wat zou je de
volgende keer anders aanpakken?
SPREEKTECHNIEK ASPECTEN
- Uitspraak: Correct uitspreken van klanken en klankcombinaties.
- Articulatie: Duidelijk uitspreken van klanken, nauw verbonden met uitspraak.
- Intonatie: Toonhoogteverloop van woorden en zinnen.
SOCIALE TAALFUNCTIES
- Zelfhandhaving: Zichzelf verdedigen of bezit beschermen ("Die had ik!").
- Zelfsturing: Eigen handelingen met woorden ordenen of plannen aankondigen
("Dan ga ik eerst naar de bakker en dan naar de supermarkt.").
- Sturing van anderen: Beïnvloeden van het gedrag van anderen ("Zullen we
gaan zwemmen?").
- Structurering van het gesprek: Reguleren van de gespreksstructuur ("Mag ik
even wat zeggen?").
Deze sociale taalfuncties hebben betrekking op de communicatieve rol van taal.
COGNITIEVE TAALFUNCTIES
- rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Hieronder
vallen: benoemen/etiketteren, beschrijven, vergelijken (Dit is een visje met een
lange staart, die andere is korter.);
- redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord. Hieronder
vallen: chronologisch ordenen; concluderen; middel-doelrelatie of instrumentele
relatie leggen; oplossen van een probleem; oorzaak-gevolgrelatie leggen (Als we
, de deur van de koelkast opendoen, gaat de cavia piepen, want dan wil hij ook
eten.);
- projecteren: verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders
(Esra heeft geen zin om te spelen. Ze is verdrietig want haar konijn is dood.)
De cognitieve taalfuncties verwijzen naar de conceptualiserende functie van taal.
3 LUISTERTAKEN:
- Luisteren naar instructies: Basisschoolleerlingen voeren deze taak veelvuldig
uit, bijvoorbeeld bij het luisteren naar een rekeninstructie of de instructies voor
een tekenopdracht.
- Luisteren als lid van een live publiek: De luisteraar luistert naar iemand die
fysiek aanwezig is. Kenmerkend is dat de luisteraar zich niet volledig kan
voorbereiden. Tijdens het luisteren moet hij het doel van de spreker herkennen,
zijn eigen voorkennis activeren, zijn strategie bepalen en hoofd- en bijzaken
onderscheiden.
- Luisteren naar radio, televisie en gesproken tekst op internet: Bij deze
taak heeft de luisteraar
GESPREKSPATRONEN:
De start bekwame leerkracht maakt leerlingen bewust van gespreksstructuren, zoals de
zender-boodschap-ontvanger dynamiek. In een gesprek zijn er twee rollen: spreker en
luisteraar, die gedurende het gesprek kunnen wisselen in een beurtwisseling, zoals bij
een dialoog. Tijdens een monoloog zal er geen beurtwisseling zijn. Deelnemers kiezen
strategieën op basis van hun doelen en de situatie, wat hun bijdrage aan het gesprek
beïnvloedt.
- taalaanbod (correct, begrijpelijk, rijk)
- taalruimte (kinderen leren taal door interactie: beurtruimte en werken in kleine
kringen)
- feedback
Taalontwikkelingsgerichte feedback = gericht op het taalgebruik van het
kind. Kan gegeven worden op de inhoud (wat is er gezegd) of op de vorm
(hoe is het gezegd)
Interactiefeedback = de leerkracht onderbreekt een gesprek tussen
leerlingen met een korte time-out waarin hij feedback geeft op
gesprekspatronen
- taalstimulering (Stellen van vragen waarmee taalfuncties worden uitgelokt)
MODELING
, Houdt in dat de leerkracht bepaalde denkprocessen hardop voordoet. Zo worden die
implicatie en daardoor inzichtbare vaardigheden voor de leerlingen verduidelijk.
SCAFFOLDING
Bij scaffolding biedt de leerkracht talige ondersteuning die net boven het niveau van de
leerling ligt en die de leerling helpt bij het verwerven van taalvaardigheid. De leerkracht
moet vaststellen met welke tussenstappen hij de leerling kan helpen het leerproces te
optimaliseren. Hij bouwt daartoe een ''steigertje'' waarop de leerling even kan gaan staan
om zijn hoger gelegen doel te bereiken. Met de volgende scaffoldingstrategieën
stimuleert de leerkracht de mondelinge taalontwikkeling:
Herformuleren van mondelinge leerlinguitingen.
Verwijzen naar de benodigde denkstappen.
Verwijzen naar woorden of formuleringen.
Vragen om de mondelinge taal te verbeteren.
Herhalen van correcte taaluitingen.
Vragen om de denkstappen te verwoorden.
VRAGEN STELLEN
JE KUNT VRAGEN INDELEN NAAR HUN (DIDACTISCHE) DOEL:
- Oplossingsgerichte vragen: bijvoorbeeld "Welke lessen wil jij dan hebben
vandaag?"
- Controlevragen: zoals "Kun je nog eens uitleggen hoe dat werkt?"
- Reproducerende vragen: bijvoorbeeld "Wat is de hoofdstad van Spanje?"
- Diagnosticerende vragen: zoals "Weet je nog wat hoofdsteden waren?"
- Opiniërende of evaluatieve vragen: bijvoorbeeld "Wat vind jij daarvan?"
JE KUNT VRAGEN OOK INDELEN NAAR HUN VORM
- Gesloten vragen: ja/nee vragen en vragen waar maar één bepaald antwoord op
mogelijk is, zoals "Hoeveel is twee plus twee?" of "Waar woon je?"
- Open vragen: waarbij de startbekwame leerkracht de leerling vraagt zelf een
antwoord te formuleren.
De verschillende vragen doen een beroep op verschillende cognitieve functies.
TOETSEN EN OBSERVEREN MONDELINGE TAALVAARDIGHEID
Taal voor kleuters: Een toets binnen het Cito-leerlingvolgsysteem gericht op
taalontwikkeling en leesvoorwaarden voor kleuters.
Taalschaal van Cito: Een toetsinstrument voor het meten van verschillende
taalvaardigheden zoals meervoudsvorming, verkleinwoorden en relaties tussen zinnen.
Taalkijkwijzer: Een observatieprogramma gekoppeld aan taaldoelen voor het
vaststellen van taalontwikkeling bij jonge kinderen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 702348N. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,99. Je zit daarna nergens aan vast.