Quiz 4
College 9
1. Kinderen met ODD/CD en Callous Unemotional traits zijn ongevoelig voor straf
Waar. Callous Unemotional traits bestaan uit: gebrek aan empathie, gebrek aan
schuldgevoelens, oppervlakkige emoties. Vaak hebben deze kinderen een vroege
onset van problemen, meer gewelddadig, ongevoelig voor straf (reward-oriented),
vertonen zowel proactieve als reactieve agressie, sterk genetische basis.
2. Als ODD/CD pas in de adolescentiefase ontstaat, is de stoornis veel moeilijker te
behandelen dan als deze eerder ontstaat
Niet waar. Hoe eerder het probleemgedrag ontstaat, hoe hardnekkiger.
Opstandiger gedrag in de adolescentie is vrij normaal en neemt later ook af, maar
als het probleemgedrag al eerder ontstaat en ook niet meer afneemt, dan is er
sprake van een probleem (volgens theorie Frick & Vinding).
3. Kinderen met ODD/CD hebben volgens Blair problemen in het nemen van
beslissingen
Waar. Hij maakt onderscheid tussen 3 impairments: reduced empathic
responsiveness to distress cues, deficient decision making en heightened threat
sensitivity.
4. CU+ is gerelateerd aan verhoogde amygdala activiteit bij jongens met ODD/CD
Niet waar, juist een verlaagde activiteit van de amygdala. Ongevoelig voor
bedreiging, angst etc.
5. Een gebrek aan empathie komt ook voor bij kinderen met ADHD
Waar
6. Kinderen met ODD/CD en CU- hebben problemen met de perspectiefneming
Niet waar. CU+ kinderen vertonen selectieve deficienties in herkennen angst en
verdriet (emotie herkenning) en vertonen geringe autonome reactiviteit tijdens het
kijken naar expressies van angst/verdriet (emotionele responsiviteit). Er is weinig
bewijs voor verminderde perspectiefname (perspectiefname).
7. Kinderen met ADHD houden er niet van om op een beloning te moeten wachten
Waar, kinderen met ADHD gaan veel langer door met monetary incentive delay
task.
College 8
8. De DSM-V is gebaseerd op empirisch onderzoek
Niet waar. De DSM is gebaseerd op consensus en klinische ervaringen, maar niet op
wetenschappelijke kennis.
9. Het RDoC pleit voor direct afschaffing van classificatiesystemen
Niet waar. RDoC pleit voor ontwikkelingsneurologische benadering voor
psychopathologie, als alternatief voor de classificatiesystemen.
10. Comorbiditeit is een normaal verschijnsel
Waar
11. Personen met autisme zijn vaak zeer creatief
Niet waar
12. Autisme wordt gekenmerkt door een stoornis in alle sociale processen
Niet waar. Sociale oriëntatie, joint attention, imitatie, gezichtswaarneming, theory
of mind, empathie en waarneming van emotionele expressies zijn gestoord, maar
gehechtheid, zelfherkenning en differentiële sociale responsiviteit zijn vaak niet
, gestoord. Ze kunnen zich wel hechten, goed mensen onderscheiden, voorkeur voor
bepaalde mensen, zichzelf herkennen.
Probleem zit m meer in ‘sociale cues’ oppakken die andere mensen afgeven, zoals
sarcasme of grapjes, gezichtsexpressies interpreteren, theory of mind zwak, gebrek
aan empathie (CU traits, maar heeft niet dezelfde achtergrond als kinderen met
ODD/CD).
13. Kinderen met autisme hebben direct na de geboorte een kleinere schedel dan
normaal
Waar, maar na 12 maanden ontstaat er early brain overgrowth (explosieve
hersengroei), veel sterker dan bij normale kinderen.
14. De ontwikkeling van de witte stof bij kinderen met autisme is sterk vertraagd
Waar. De ontwikkeling van witte stof is sterk vertraagd en de ontwikkeling van
dikte grijze stof volgt geen omgekeerd U-vormig traject (zoals wel bij ‘normale’
mensen).
15. Het autismebrein wordt gekenmerkt door een te veel aan lange witte stof banen
Niet waar
16. De Sociale Perception theory van Pelphrey ziet een belangrijke rol voor
spiegelneuronensysteem bij autisme
Waar
17. De invariantie detectietheorie neemt aan dat autisme geen stoornis in de sociale
waarneming is
Waar. De invariantie detectietheorie gaat er van uit dat autisme in essentie geen
sociale stoornis is, maar een stoornis in een algemeen perceptueel leerproces (dat
op den dur wel kan leiden tot problemen in sociale communicatie en stereotype
gedrag).
College 10
18. Kinderen kunnen een taalontwikkelingsstoornis ontwikkelen als gevolg van een
gebrek aan taalstimulering
Niet waar. Een taalontwikkelingsstoornis mag niet veroorzaakt zijn door andere
oorzaken, zoals intelligentieachterstand, sociale of emotionele beperkingen of een
gebrek aan taalstimulering.
19. Kinderen met een TOS hebben veel moeite met een non-woord repetitietaak
Waar
20. Met een Rapid Automized Naming Task kan men het fonologisch bewustzijn
meten
Waar. Je moet je hiervoor heel bewust zijn van welke woorden met welke klank
beginnen om bijv. zo veel mogelijk dieren te noemen die beginnen met de letter D.