Samenvatting Commercieel 2 op basis van de toets termen
Verschillende vormen Commerciële samenwerkingsvormen
Verschillende soorten samenwerkingsvormen
Assortimentsindeling:
Kernassortiment; alle producten die je verkoopt waar een klant je aan herkent.
Randassortiment; de bijverkoop artikelen, zoals de riemen bij een broek en tassen bij
schoenen. Dit zijn niet de artikelen waaraan een klant jou winkel herkent en kan indelen in
een bijbehorende branche.
Het randassortiment heeft verschillende functies:
- Het imago van de winkel versterken, wijnzaak bied kurkentrekker aan. (service)
- extra service, je hoeft voor bijbehorende accessoires niet naar een andere winkel.
- klantenbinding, klant kan terug komen voor een artikel uit het randassortiment.
- extra omzet en dus extra winst, de marges zijn meestal hoog.
Proefassortiment:
Je moet voortdurend in de gaten houden of een assortiment nog voldoet aan de wens van
de doelgroep. Die wensen kunnen veranderen. Je kunt zo artikelen opnemen in het
proefassortiment en kijken of het loopt. Na de testperiode kun je er voor kiezen om het
product op te nemen in het kern- randassortiment.
Uitloopassortiment:
Deze artikelen hebben geen functie meer. Je wilt er van af.
- artikelen die vervangen zijn door vergelijkbare artikelen.
- seizoenartikelen die je tijdelijk uit het assortiment haalt.
- artikelen die je santeert vanwege te lage omzet of winst.
- artikelen die door fabrikant niet meer worden gelevert.
Imagoverhogend assortiment:
Artikelen die bijdragen aan het imago van de winkel. Zoals producten buiten het standaard
assortiment om en de huismerkproducten om.
Winstverhogend assortiment:
Artikelen die bijdragen aan de winst van de winkel. Dit zijn vaak de producten uit het
randassortiment. De bijverkoop voor klanten.
Consumptiegoederen:
Convenience goods:
Gemakkelijk kost weinig tijd en moeite, wekelijks, prijs is laag, concurrerende prijs, marge
tot ongeveer €10,veel winkels en weinig service. Omloopsnelheid 25+.
Stapel goods; koop je zonde na te denken, omdat je het nodig bent. Prijs speelt geen rol.
Wc papier bijvoorbeeld.
Impuls goods; koop je omdat je het toevallig ziet liggen. Kassakoopjes of ijs met warm weer.
Emergency goods; koop je omdat het op dat moment nodig is. Paraplu bij onverwachts
noodweer of tanken omdat de auto dat aangeeft.
Shopping goods:
Je moet er soms langer voor rijden, nier regelmatig (kan per seizoen), hoge prijs, redelijke
winstmarge, groot aantal winkels, wel service maar niet speciaal voor klant.
Omloopsnelheid tussen de 3 en 25.
, Specialty goods:
Inspanning is groot, klant is bereid om te reizen, klant zoekt specifiek product, zelden koop
je dit, hoge prijs, ruime winstmarge, beperkte distributie, klant wil deskundig advies, een
bepaald merk of maatwerk. Omloopsnelheid is laag.
Preferred goods:
Voorkeursgoederen, voorkeur voor bepaald merk, wijn bepaald merk altijd zelfde. Voor een
ander is wijn een convenience good, want die koopt welke wijn er in de aanbieding is.
Unsought goods:
Goederen waarvan je niet weet dat ze te koop zijn, maar waar je wel behoefte aan hebt.
De onbekende producten; reinigingsdoekjes voor televisie schermen.
De onbeminde producten; relatief duur maar de levensduur van een apparaat wordt
verlengd. Bijv. ontkalker en vaatwasmaschinereinigers.
Regular unsought goods:
Goederen waarvan je weet dat ze te koop zijn, maar de motivatie ontbreekt om ze te kopen.
Zoals, uitvaartverzekering.
Merkbeleid:
Dit hangt samen met de producten die je verkoopt en de winkelformule. Merken zijn alle
tekens waardoor een product zich onderscheidt van soortgelijke producten van de
concurrent. Merken zijn herkenbaar en zo word het voor de klant een makkelijker
aankoopproces.
Soorten merken:
- Woordmerk (Hema)
- Beeldmerk (Apple)
- Vormmerk (toblerone chocolade)
- Een combinatie (Twitter)
Merkenvoorkeur;
Als een merk je bevalt, ontwikkel je dit. Bijv. bij Coca-Cola, je herkent het merk en de
smaak. Je gaat dit product hierdoor vaker kopen. (herhalingsaankopen)
Merkentrouw:
Als je een bepaald merk maar blijft kopen, je bent er tevreden over.
Assortimentsbeleid:
Brutorendement:
Dit geeft inzicht in de winstgevendheid van de voorraad. Als het brutorendement 250% is,
wil dit zeggen dat iedere euro die gemiddeld in de voorraad is geïnvesteerd na een jaar
€2,50 brutowinst oplevert. Artikelgroepen met een hoge rendement liggen vaak op A-
locaties in de winkel. Is het brutorendement van een artikelgroep te laag, dan is het tijd voor
actie. Misschien moet je deze groep saneren. Je kunt de artikelgroep ook vervangen door
een vergelijkbare artikelen.
- Ook kun je het brutorendement verbeteren door een lagere voorraad aan te houden.
Formules:
Brutowinst : gemiddelde voorraad (tegen inkoopprijs) x 100 = brutorendement
Omloopsnelheid x brutowinst in % van de inkoop = brutorendement
(Inkoopwaarde van de omzet : gemiddelde voorraad tegen inkkoopprijs = omzetsnelheid)