Arbeids- en organisatiepsychologie
Thema 1 Selectie
Hoofdstuk 2 Individuele verschillen één
Inleiding
Vragenlijsten en Tests:
Dit hoofdstuk bespreekt het gebruik van vragenlijsten en psychologische tests om individuele
verschillen te beoordelen, met name het risico op psychische klachten, die daarna worden omgezet
in testscores.
Definitie van Intelligentie:
Er is geen eenduidige definitie van intelligentie waar alle psychologen het over eens zijn. Veel
psychologen blijven bij de definitie van Edwin Boring uit (1923), die intelligentie ziet als "wat
intelligentietests meten".
Algemene Intelligentie:
De term 'algemene intelligentie' werd geïntroduceerd door Charles Spearman begin 20e eeuw, die
het concept 'g-factor' of 'general mental ability' (GMA) noemde. Dit concept suggereert dat
intelligentietests verschillende cognitieve taken meten die onderling gerelateerd zijn.
G-factor:
De g-factor wordt gezien als een belangrijke en betrouwbare indicator voor algemene cognitieve
vermogens. Prestaties in een gekozen beroep of taak zouden goed voorspeld kunnen worden door
de g-factor.
Intelligentie als Voorspeller:
Intelligentie wordt door veel onderzoekers beschouwd als een van de beste en meest stabiele
voorspeller voor individuele verschillen in psychologische studies en als een sterke voorspeller voor
succes in arbeidsprestaties en het oplossen van problemen.
2.1 Intelligentietests
Cognitieve Verschillen:
Cognitieve vermogens variëren significant tussen mensen en hebben een belangrijke impact op hoe
zij functioneren bij verschillende taken. Deze verschillen zijn relatief stabiel en sommige ervan zijn
het resultaat van verschillen in de kansen om te leren.
Invloed van Omgeving:
De omgeving speelt een gedeeltelijke rol in de cognitieve vermogens, zoals blijkt uit onderzoek
waarin de IQ-scores van kinderen uit arbeidersgezinnen stijgen wanneer zij opgroeien in een
middenklassengezin na adoptie.
,Inspanningen van Psychologen:
Psychologen hebben veel tijd en moeite gestoken in het begrijpen en meten van verschillen in
cognitieve vermogens. Een belangrijke benadering die zij gebruiken, is het inzetten van tests voor
selectie en beoordeling van personeel.
Geschiedenis van Intelligentietests:
In de beginjaren van de twintigste eeuw de Franse psychologen Alfred Binet en Theodore Simon de
grondleggers waren van wat nu bekend staat als de intelligentietest. Zij ontwikkelden een methode
om intellectuele capaciteiten te meten, die nog steeds de basis vormt voor hedendaagse
intelligentietests.
Standaardisatie en Nadelen:
- De intelligentietests van Binet en Simon waren gericht op het meten van intelligentie door
middel van gestandaardiseerde taken onder gecontroleerde omstandigheden.
- Intelligentie kon worden gemeten door een reeks zorgvuldige vragen te beantwoorden.
- Iedereen krijgt gelijke kansen om te presteren door standaardisatie.
- Echter, de noodzaak voor standaardisering brengt ook nadelen met zich mee, zoals het
risico dat individuen niet adequaat beoordeeld worden op hun vermogen om dagelijkse
taken uit de praktijk uit te voeren.
Praktische Intelligentie:
- Sternberg bestudeerde het vermogen om praktische problemen op te lossen met
informatie die niet noodzakelijkerwijs expliciet gegeven is in de probleemstelling. Dit type
intelligentie gaat om het bedenken van veel mogelijke oplossingen, in tegenstelling tot het
vinden van één 'juist antwoord' zoals bij traditionele intelligentietests.
- Er is vastgesteld dat praktische intelligentie slechts een matige correlatie heeft met
traditionele IQ-tests. Ondanks deze matige correlatie blijkt praktische intelligentie een
significante voorspeller te zijn voor variatie in academische en beroepsprestaties, meer dan
door IQ-tests alleen kan worden verklaard.
Paradigma van Maximale prestatie:
- Veel intelligentietests worden afgenomen binnen een paradigma waarin van de deelnemers
wordt verwacht dat zij hun uiterste best doen om te presteren binnen een bepaalde tijd.
- Dit staat in contrast met het prestatiemetingparadigma, waarbij informatie verzameld
wordt over wat deelnemers geneigd zijn te doen, wat kan leiden tot onjuiste conclusies over
iemands capaciteiten gebaseerd op hun maximale prestatie in een testsetting.
Reflectie van Onderliggende Vermogens:
Er is een discussie over of de testprestaties van een individu een accurate weerspiegeling zijn van
hun onderliggende vermogens. De specifieke context van de test en andere factoren kunnen de
testresultaten beïnvloeden, wat betekent dat de resultaten niet altijd een echte reflectie zijn van
iemands vermogen om dagelijkse taken uit te voeren.
Bewustzijn van de Beperkingen van Tests:
Binet en Simon waren zich al bewust van de beperkingen van hun tests en erkenden dat
testresultaten alleen niet voldoende waren om beslissingen te nemen over individuen.
,Vloeibare en Gekristalliseerde Intelligentie:
- Na het werk van Binet en Simon, ontwikkelden psychologen concepten van fluid en
crystallized intelligence.
- Fluid intelligence gaat over het vermogen om nieuwe problemen op te lossen zonder
voorkennis, en is flexibel en adaptief. Fluid intelligence weerspiegelt meer de genetische
component van intelligentie en toont grotere verschillen door leeftijd. Er zijn aanwijzingen
dat fluid intelligence getraind kan worden en dat dit het afnemen ervan door veroudering
kan vertragen.
- Crystallized intelligence verwijst naar kennis die men verwerft door ervaring en onderwijs,
zoals woordenschat en algemene kennis. Gekristalliseerde intelligentie wordt sterker
naarmate we ouder worden.
Kritiek op intelligentietests:
Intelligentietests zijn bekritiseerd omdat ze niet puur de onderliggende intelligentie zouden meten,
maar een mengeling van aangeleerde en aangeboren vaardigheden. Voor het beantwoorden van
vragen in deze tests is bijvoorbeeld kennis van de Nederlandse taal noodzakelijk.
Omgevingsinvloeden en Motivatie:
- Omgevingsfactoren en motivatie spelen een belangrijke rol in intelligentietestprestaties. Zo
kan de zelf gerapporteerde motivatie hoger zijn in een omgeving waar het behalen van een
goed testresultaat van groter belang is.
- Stress kan ook een negatieve invloed hebben op prestaties vanwege de impact op
concentratie en geheugen.
- Lange termijn stress kan een negatief effect hebben op intelligentie, mogelijk door de
impact op hersengebieden die belangrijk zijn voor concentratie en geheugen.
- Er zijn ook aanwijzingen dat sociaaleconomische factoren en etnische achtergrond de IQ-
scores kunnen beïnvloeden, wat wijst op de complexiteit van het meten van intelligentie.
, 2.2.1 Meervoudige Intelligentietheorie van Gardner
Meervoudige Intelligenties:
- Gardner stelt dat er meer vormen van intelligentie zijn dan een enkele algemene
intelligentiefactor.
- Hij identificeert negen verschillende intelligentietypes die mensen op verschillende
manieren gebruiken om problemen op te lossen en taken uit te voeren. Deze types zijn;
1. Linguïstisch: Taalgebruik en verbale communicatie.
2. Ruimtelijk: Visueel denken en het manipuleren van ruimte.
3. Muzikaal: Muzikaal begrip en ritme.
4. Logisch-wiskundig: Analytisch denken en patronen herkennen.
5. Kinesthetisch: Fysieke vaardigheden en lichaamsbeweging.
6. Interpersoonlijk: Sociale interactie en het begrijpen van anderen.
7. Intrapersoonlijk: Zelfreflectie en zelfkennis.
8. Natuurgericht: Begrip van de natuurlijke wereld.
9. Existentieel: Zingeving en het beschouwen van het menselijk bestaan.
(Sommige laten de laatste twee weg).
Basis van Gardners Classificatie:
Gardner's indeling is gebaseerd op diverse wetenschappelijke criteria, zoals neurologische
bevindingen en psychometrische studies. Taal en spraak lijkt voornamelijk te komen door de
linkerhelft van de hersenen. Zijn theorie suggereert dat de verschillende intelligenties onafhankelijk
van elkaar functioneren en dat mensen in deze intelligenties kunnen variëren. Toch bestaan de
negen intelligenties niet los van elkaar, maar kunnen ze elkaar aanvullen.
Kritiek en Steun voor de Theorie:
- Hoewel Gardner's theorie wordt toegepast in het onderwijs en aandacht krijgt in de media, is
er ook academische kritiek. Sommige onderzoekers stellen dat de theorie niet in
overeenstemming is met algemeen aanvaarde intelligentiemodellen en dat
omgevingsinvloeden en motivatie niet adequaat worden meegenomen.
- Het zou niet in overeenstemming zijn met het G-concept en te subjectief worden gevonden.
- Bovendien is er geen bewijs gevonden voor het bestaan van de negen typen intelligentie.
- Het schiet ook tekort op primaire mentale vermogens, zoals woordenschat, inductief
redeneren, geheugen en perceptiesnelheid.
- En als we mogen aannemen dat kinetische intelligentie een apart domein is dan moeten
we ook aannemen dat er een verschil is bij tennisintelligentie, voetbalintelligentie en
dansintelligentie etc.
- Gardner’s heeft zijn theorie flink verdedigd en wijst op verschillende laboratorium- en
praktijkonderzoeken. Volgens hem moet onderzoek zich vooral richten op wat de g-factor
niet verklaard.
2.2.2. Sternbergs Triarchische Intelligentietheorie
Robert Sternberg's triarchische theorie van intelligentie bestaat uit drie aan elkaar gerelateerde
subtheorieën die elk een unieke vorm van intelligentie beschrijven:
1. De analytische deeltheorie: Dit is het vermogen om problemen op te lossen, zoals puzzels,
en denkstrategieën die iemand daarbij gebruikt, zoals het controleren en coderen van
informatie. Het verwijst naar de processen die we gebruiken voor het verzamelen en
opslaan van nieuwe kennis, oftewel het leerproces. Dit is de vaardigheid die door de
meeste intelligentietests wordt gemeten.