Inleiding in de arbeids- en organisatiepsychologie
Thema 1 – Selectie
Boek hoofdstuk 2 – individuele verschillen
Testen voor het meten van intelligentie meten het aangeboren vermogen van mensen om
bepaalde mentale bewerkingen uit te voeren. (Data bewerken, problemen oplossen etc.)
Alfred Binet en Theodore Simon – Eerste valide intelligentietest. Vormt nog steeds de basis voor
intelligentietesten.
Er is geen bewijs voor geslachtsgeschillen in de g-factor. Wel hebben de geslachten
verschillende aanleg voor onderdelen.
Mannen: Visueel ruimtelijke aanleg
Vrouwen: Verbale vaardigheden
Cognitieve vaardigheidstesten geven niet altijd een even eerlijk beeld. Bijvoorbeeld de motivatie
en het stresslevel kunnen een effect uitvoeren op de resultaten.
Er zijn vier hedendaagse benaderingen van intelligentie.
1. Meervoudige intelligentietheorie van Gardner
2. Sternbergs triarchische intelligentietheorie
3. Carrolls drielagentheorie over cognitieve vermogens
4. Golemanns theorie van emotionele intelligentie
Deze worden verder toegelicht in de begrippenlijst.
Joseph en Newman stellen dat emotieregulatie van invloed is op de arbeidsprestaties via het
genereren van een affectieve toestand.
Kennis, intrinsieke motivatie en hoge vloeibare intelligentie bevorderen iemands creativiteit.
Conscientieusheid belemmert de creativiteit
De big five theorie is opgedeeld in meerdere ‘facetten’. Hierdoor wordt er aan de brede
hoofdthema’s een verfijndere categorie gegeven.
,
,Begrippen
Intelligentie Het vermogen van personen om informatie te verwerken en de informatie
gebruiken om zich effectief te gedragen. Kort gezegd: Denken, beschouwen redeneren en
problemen oplossen.
G factor General factor een theorie die zegt dat alle intelligentietests gelijke scores als
uitslag krijgen. G factor voorspelt onder andere beroepsniveaus
Praktische intelligentie Mogelijkheid om problemen uit de praktijk op te lossen aan de
hand van informatie die niet persé gegeven wordt.
Vloeibare intelligentie Vermogen om ‘beweeglijk’ na te denken. (Oplossen van puzzels)
en abstract redeneren.
Gekristalliseerde intelligentie Vermogen om te leren van ervaringen. Tekstbegrip en
woordenschat.
Meervoudige intelligentie Gardner. Er is meer dan één algemene intelligentiefactor.
Linguïstisch, ruimtelijk, muzikaal, logisch-mathematisch, kinesthetisch, interpersoonlijk,
intrapersoonlijk, natuurgerichtheid, existentieel.
Meervoudige intelligentie – Linguïstisch Jezelf effectief uiten dmv taal
Meervoudige intelligentie -Ruimtelijk Mentale beelden creëren en manipuleren
Meervoudige intelligentie – Muzikaal Toonhoogtes en ritmes herkennen
Meervoudige intelligentie – Logisch-mathematisch Vermogen om patronen waar te
nemen, conclusies te trekken en logisch te redeneren
Meervoudige intelligentie – Kinestetisch Eigen lichaamsbewegingen coördineren
Meervoudige intelligentie – Interpersoonlijk Gevoelens en bedoelingen van anderen
opvangen
Meervoudige intelligentie – Intrapersoonlijk Vermogen om te reflecteren en eigen
motieven en gevoelens te begrijpen
Meervoudige intelligentie – Natuurgerichtheid Objecten in de natuurlijke wereld
herkennen en categoriseren
Meervoudige intelligentie – Existentieel Positie van eigen bestaan te bepalen, zoals
houding ten opzichte van leven en dood
Triarchische intelligentietheorie Sternberg. Drie subtheorieën. Analytische deeltheorie.
Creatieve deeltheorie en Praktische deeltheorie.
Triarchische intelligentietheorie – Analytische deeltheorie Abstracte
probleemoplossing en de denkstrategieën. Het lerend vermogen hoort hier ook bij.
Triarchische intelligentietheorie – Creatieve deeltheorie Inzichten die mensen hebben.
Vermogen om nieuwe ideeën te bedenken en op prikkels reageren.
, Triarchische intelligentietheorie – Praktische deeltheorie Alledaagse taken begrijpen en
uitvoeren.
Drielagentheorie van cognitieve vermogens Carroll. Cognitief vermogen kan in drie
lagen (strata) weergegeven worden. Beperkt, breed en algemeen cognitief vermogen.
Drielagentheorie – stratum 3 Hoogste laag. Algemene intelligentie.
Drielagentheorie – stratum 2 Middelste laag. Vloeiende of gekristalliseerde intelligentie,
algemeen geheugen en visuele perceptie.
Drielagentheorie – stratum 1 Onderste laag. Specifieke vermogens zoals
beeldherkenning en taalbegrip.
Emotionele intelligentie Eigenschappen en stijlen waardoor de mens in het alledaags
gedrag gebruik kan maken van intelligentie, emotie en bewustzijn van andere mensen.
Golemans’ vier domeinen voor emotionele intelligentie Zelfbewustzijn, zelfmanagement,
sociaal bewustzijn en relatiemanagement.
Goleman – Zelfbewustzijn De mate waarin een persoon zijn eigen sterke en zwakke punten
kan beoordelen.
Surface acting Eigen emoties verbergen en emoties die gewild worden door de ander wel
laten zien.
Afkorting EI Emotionele intelligentie
Persoonlijkheidskenmerken Voorkeuren om je op een bepaalde manier te gedragen.
Big five theorie Beschrijven de basis van de persoonlijkheid van mensen. Bestaat uit: 1.
Openheid voor nieuwe ervaringen. 2. Conscientieusheid. 3. Extraversie. 4. Meegaandheid. 5.
Neuroticisme.
Big five – Openheid voor nieuwe ervaringen Fantasierijk, openstaan voor gevoelens,
actief en veel ideeën hebben. Staat tegenover geslotenheid.
Big five – Conscientieusheid Competent (zich bekwaam voelen) bedachtzaam. Staat
tegenover laksheid.
Big five – Extraversie Warm, social, assertief. Staat tegenover introversie
Big five – Meegaandheid Vriendelijk, vertrouwend, megaand. Staat tegenover antagonisme
Big five – Neuroticisme Stressbestendigheid. Staat tegenover emotionele stabiliteit.
Ezelsbrug big five OCEAN Openheid, conscientieusheid, extraversie, meegAAndheid,
neuroticisme.
Analytische benadering van persoonlijkheid Een benadering die analytisch inzicht
probeert te krijgen op persoonlijkheidskenmerken.
Person-environment fit De functionaliteit van de persoonskenmerken hangt af van de
context waarin het persoon zich begeeft.
Rolleninnovatie De mate waarin iemand de aard van zijn functie probeert te veranderen.