Samenvatting Handboek Nederlands als tweede taal – Hfd 1 t/m 9
Focus boek: Aan welke aspecten moet je als NT2-docent denken? Hoe concreet toepassen in de les?
H1 De context van tweedetaalverwerving en tweedetaalleren
Er speelt een grote variatie in tweedetaalverwerving (T2-verwerving) en bijhorende factoren.
Moeilijkheden die T2-sprekers aangeven, zijn de uitspraak, de grammatica, veel woorden, het
moeilijk uitdrukken van gevoelens. Het communiceren met de moedertaalsprekers, native speakers
zorgt voor T2-sprekers ook voor moeilijkheden. Misverstanden worden door versimpelde taal vaak
opgelost, maar het blijft lastig.
De taalvaardigheid van T2-sprekers vergroot door contacten, aanpassing door moedertaalsprekers
en door onderwijs.
- Alle talen zijn gelijkwaardig;
- Niet alle talen zijn even makkelijk of moeilijk om te leren
o Toontalen: complexe toonsystemen (uitspraak) Nederlands is hierbij makkelijk.
o Naamvallen: Nederlands is hierbij makkelijk.
o Lidwoorden: Nederlands is hierbij moeilijk
Er zit weinig systematiek in de lidwoorden en de verwijzingen.
o Zinsbouw: Woordvolgorde (Coenen & Klein, 1992):
Nederlands: persoonsvorm op de tweede plaats
Hij praat met de bakker
Ze maken altijd ruzie
Maar in bijzinnen staat het werkwoord weer achteraan
Marokkaans-Arabisch: werkwoord vooraan
Praat met de bakkerman
Pakken die stukken brood
Turks: werkwoord achteraan
Die meisje brood weggooien
En dan altijd ruzie maken
o Woordvolgorde: Nederlands moeilijk
o Bijvoeglijk naamwoord – zelfstandig naamwoord: Nederlands is dan moeilijk voor wie
een andere volgorde is gewend.
Uit onderzoek weten we dat…
- … de invloed van T1 bij het leren van NT2 onmiskenbaar is;
- …dat taalafstand tussen T1 en NT2 in hoge mate bepaalt hoe groot die invloed is (en hoe
snel/gemakkelijk je Nederlands leert);
- … dat sommige leerders daardoor van meet af aan op voorsprong, en andere op achterstand
staan.
Pinker (1979) noemt een aantal condities voor een theorie van taalverwerving. Deze theorie moet
uitspraak doen over:
1. De leerbaarheidsconditie
a. Iedereen moet in staat zijn de taal te leren, de capaciteiten (sociaal-cognitief,
leerbaarheid)
i. Het is afhankelijk van waar je opgroeit (de norm en je achtergrond)
b. Trompsky: aangeboren taalvermogen
1
, 2. Equipotentieconditie
a. Ieder kind kan elke taal leren, ongeacht waar hij/zij vandaan komt
3. Tijdsconditie
a. In sommige culturen denken ze dat je te oud bent om te leren, om naar school te
gaan, maar dat is niet waar.
b. Er zijn wel verschillende stadia van het gemak van leren in de bepaalde levenscyclus.
4. Inputconditie
a. Zonder taalaanbod is er geen taalverwerving nodig. Als je de taal te weinig hoort,
dan stagneert je verwerving.
5. Ontwikkelingsconditie
a. Het leren van de volgorde van een taal.
Onder T2-verwerving verstaan we de verwerving van een taal nadat de moedertaal al is verworven,
waarbij men vaak een leeftijdsgrens van ongeveer vier jaar aanhoudt. Als voor die leeftijd met de
verwerving van een T2 wordt begonnen, gebeurt dat grotendeels parallel aan de verwerving van de
moedertaal, = simultane taalverwerving. Als iemand de T2 begint te leren wanneer de moedertaal al
redelijk wordt beheerst = successieve taalverwerving.
T2 kan ook betrekking hebben op een derde taal, vierde taal, etc.. Zelfs wanneer de T2 beter wordt
beheerst dan de moedertaal, blijft de moedertaal de eerste taal. Eerste taal en tweede taal hebben
dus te maken met het moment van leren en niet met beheersingsniveau.
Manier om T2 te verwerven:
Ongestuurd natuurlijk als iemand een T2 als het ware oppikt zoals een jong kind zijn
moedertaal leert. Ze zijn dan afhankelijk van het taalaanbod van hun T2-omgeving.
Gestuurd T2-leren als iemand een T2 leert via onderwijs of met behulp van
lesmateriaal. Het verwervingsproces wordt gestuurd middels lesstof en didactiek.
o Het expliciet eigen maken van de regels en begrippen van een taal.
Dubbele betekenis T2 in literatuur:
1. Heft heeft betrekking op elke taal die na de moedertaal wordt geleerd algemene
betekenis T2
2. Situaties waarin die nieuw te leren taal de omgangstaal is van de gemeenschap voor situaties
waarin de verwerver zich bevindt specifieke betekenis T2
a. Vreemdetaalverwerving
Structuur van T2-verwerving wat zeggen leerders precies, hoe hebben ze de taal verworven.
Universeel karakter: opmerkelijke overeenkomsten tussen T2-sprekers
Tempo van T2-verwerving mogelijke factoren die het tempo en/of succes van verwerving bepalen.
Individueel karakter
Imitatie en transfer
In lijn met het behaviourisme in de jaren zeventig werd taalleren gezien als een gewoontevorming
met imitatie en reinforcement (= bekrachtiging). Taalleerders verwerven door imitatie een groot
aantal bouwstenen en door oefening en bekrachtiging uit hun omgeving leren ze snel en vanzelf die
bouwstenen met elkaar te combineren.
Het belangrijkste accent ligt op het kenmerk dat bij het leren van nieuw gedrag ‘oud’ gedrag een
grote rol speelt. De theorie voorspelt dat transfer zal optreden van T1-gewoontes naar de T2
2
,(uitspraak, woordenschat, zinsbouw). Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal
(negatieve transfer) = interferentie.
= interferentiehypothese = transferhypothese.
De verschillen tussen T1 en T2 die moeilijk scheidbaar zijn voor T2-sprekers werden als
leerproblemen beschouwd. Juist die contrasten zouden in T2-onderwijs aan bod moeten komen
contrastieve analyse binnen de taalwetenschap.
De opvattingen dat taalverwerving puur door imitatie en interferentie komen, hielden niet lang
stand.
uit onderzoek naar eerstetaalverwerving werd duidelijk dat kinderen een taal niet verwerven door
hun omgeving te imiteren, maar ze vinden nieuwe woorden uit en maken vormen in combinaties die
niemand ooit tegen hen gezegd heeft creatief omgaan met de te leren taal.
invloed T1 op T2 blijkt minder groot. Het relatief aantal fouten dat aan interferentie kan worden
gekoppeld, bleek gering en de fouten werden ook veel door eentalige kinderen gemaakt. Het is
bovendien vaak moeilijk vast te stellen wat precies als een transferfout geldt.
lang niet alle fouten die T2-sprekers maken, konden worden verklaard op grond van hun
moedertaal en zo werd de interferentiehypothese verworpen, behalve voor onderdeel uitspraak.
Voor oudere leerders (na de puberteit) in de eerste fase van T2-leren geldt dat ze wel de
eerste taal als bron gebruiken het herkennen en produceren van klanken wordt door hen
sterk beïnvloed door T1, de woordenschat (kost duur/veel) en syntactische en morfologische
fouten.
Aanname: des te groter het verschil tussen T1 en T2, des te meer transferfouten, maar voor
woordenschat klopt dit niet.
Belangrijke theorieën in verband met taalleren
- Behaviorisme: Skinner, Lado: taalleren als een proces van gewoontevorming waarin imitatie
en bekrachtiging een belangrijke rol spelen.
- Nativisme: Chomsky, Pinker: mensen komen ter wereld met een aangeboren (innate)
taalverwervingsmechanisme, zoals in de ‘universele grammaticatheorie’ (UG theory) het
bestaan van een zogenoemd LAD (Language Acquisition Device) wordt aangenomen.
- Interactionisme: Piaget, Long: het belang van interactie tussen biologische (nature) en sociale
(nurture) aspecten van taalverwerving.
Creatieve constructie en ontwikkelingsvolgorde
Vanaf jaren tachtig verschoven de ideeën van imitatie en de T1, naar de creatieve vermogens van de
leerders zelf en de overeenkomsten tussen eerste en tweedetaalverwerving. De aandacht verschoof
dus van de moedertaal naar de te leren taal. Er kwam ook een besef dat veel fouten gemaakt worden
door alle leerders van de taal, ongeacht hun moedertaalachtergrond ontwikkelingsfouten /
intralinguale fouten noodzakelijke stappen in het taalverwervingsproces voor T2-sprekers en
moedertaalleerders.
Ontwikkelingsfouten zoals vielde / keekte zijn pogingen om de regels van de taal te ontdekken
deze ontwikkelingsvormen zijn de kern van de creatieveconstructiehypothese. De fouten zijn in hoge
mate afhankelijk van de structuur van de doeltaal. Taalleerders construeren zelf onbewust
‘hypotheses’ over de regels van het Nederlands en proberen de consequentere woordvormingsregel
uit. Dit zijn geen fouten, maar noodzakelijke stappen om goed Nederlands te leren, universele
3
, processen, taalontwikkelingsfouten door specifieke eigenschappen van het Nederlands
universeletaalverwervingshypothese.
Dit past goed bij de taaltheorie van die tijd van Chomsky waarin werd aangenomen dat
kinderen een aangeboren taalverwervingsmechanisme bezitten (LAD, Language Acquisition Device).
Tussentaal = interlanguage – de tussenstappen in taalgebruik van T2-verwervers, het concrete
taalgebruik als tussentaal. Het geeft de vaardigheid in ontwikkeling aan die evolueert van een zeer
beperkt tot een steeds ingewikkelder systeem.
Tussentaal = interlanguage = de tussenstappen in taalgebruik van T2-verwervers. Het de zich
ontwikkelende vaardigheid die evolueert van een zeer beperkt tot een steeds ingewikkelder systeem.
Het staat ook voor de neerslag van die vaardigheid in de vorm van taalproductie: het concrete
taalgebruik als tussentaal. Onderzoekers zochten naar de natuurlijke verwervingsvolgorde en gaven
een beschrijving van de ontwikkelingsvolgorde. Docenten NT2 kunnen hierop aansluiten om de
natuurlijke ontwikkeling te ondersteunen en versnellen.
De taalleerder stelt dus steeds bepaalde hypotheses op over de regels van de taal die hij krijgt
aangeboden. Deze regels worden steeds weer getoetst, bijgesteld en opnieuw gevoerd. Het proces
van overgeneralisatie (zoals het meervoud = -en erachter dus ook sleutelen en dakken) waarbij de
regel in alle gevallen wordt toegepast, neemt steeds meer af waarbij de taalhypothese wordt
bijgesteld.
De taalverwerver is geen imitator, maar een creatieve bouwer aan de nieuwe taal creatieve
constructie.
In de leerstof zou iets (bepaalde functiewoorden, regels) pas aangeboden moeten worden op het
optimale moment dat de T2-leerder daaraan toe is. De ontwikkelingsvolgordes hebben echter
betrekking op (een beperkt aantal) regels voor woordvorming en zinsbouw, en niet op alle aspecten
van het taalverwervingsproces. Dit maakt het uitgaan van bepaalde volgordes van taalonderdelen
moeilijk voor het T2-onderwijs. Ook blijken er verschillen te zijn tussen de processen van eerste- en
tweedetaalverwerving.
Ook is het niet toevallig dat de ontwikkelingsfouten voorbeelden van kinderen zijn. De tussentaal van
volwassenen blijkt veel variabeler te zin en laat veel minder duidelijk ontwikkelingsvolgordes zien.
Bovendien leert de ervaring dat er in de T2-verwerving bij volwassenen niet voortdurend progressie
zit: fossilisatie = stagnatie. Dit komt met name voor mij leerders die op latere leeftijd een T2 gaan
verwerven. Verschil tussen taalontwikkeling tussen kinderen en volwassenen zit naast leeftijd ook in
het grote verschil in taalgebruikssitauties waarin ze verkeren en het daarmee samenhangende
taalaanbod. Kinderen leven op school en met het spelen veel in een T2-omgeving terwijl
volwassenen thuis en op hun werk doorgaans weinig in de T2 spreken en daardoor veel in de T1-
omgeving zijn.
Interactie en taalaanbod
De rol van de omgeving voor T2-verwervers is zeer groot, met name de aard en de mate van het
taalaanbod van die omgeving. In interactie met moedertaalsprekers kunnen T2-verwervers namelijk
hun hypotheses opstellen, uitproberen en bijstellen. Ook leren ze nieuwe woorden en
gebruiksmogelijkheden.
4