Aantekeningen Inleiding in de Bedrijfskunde 1
Hoorcollege 2, 08-09-2021
Hoofdstuk 1
Globalisatie:
“The gradual connection between different societies.”
“Global circulation of good, services, capital, information, ideas and people.”
Term dat in maatschappijen steeds meer met elkaar in contact komen → landen/regio’s.
➔ Producten, diensten, kapitaal.
Leidt tot (positief):
- Toegang tot grotere afzetmarkt.
- Schaalvoordeel in productie
- Toegang tot kapitaal, technologie, werknemers.
- Goedkope import + grotere afzetmarkt.
- Internationalisatie.
- Carrièremogelijkheden.
- Mobiliteit.
En (negatief) …
- Macht bij grote internationale bedrijven.
- Producten die er overal hetzelfde uitzien.
- Verlies cultureel erfgoed.
- Verlies traditionele beroepen/manieren van werken.
- Milieuvervuiling.
- Urbanisatie → mensen gaan in steden wonen.
Productieketen = begin tot aan eindproduct/grondstof tot aan eindproduct
➔ Wordt veel langer/minder zichtbaar (keerzijde)
- Weinig zichtbaarheid op processen binnen de keten.
- Consument verwijdert van producent.
- Vergroot kans op uitbuiting, oneerlijke behandeling en slavernij.
Sociale mobiliteit = hoe mensen tussen verschillende maatschappelijke klassen zich bewegen.
➔ Bij een hoge mobiliteit is het makkelijk om te bewegen tussen de klassen.
“The relative changes of people from different social backgrounds moving into a giving social class.”
Indicator → prijs voor hoger onderwijs.
Beïnvloed houding t.o.v. werk: Bij lage sociale mobiliteit → uitzichtloze situatie, geen kans op ‘beter’.
Sociale ontevredenheid en sociale onrust → bijvoorbeeld Brexit als reactie op klassenongelijkheid.
,Centrale boodschap H1:
Gedrag en/in organisaties is afhankelijk van:
- Welke werknemer
o Leefijd, klassen, status, afkomst, religie, geslacht, inzetbaarheid.
- Welke condities
o Type baan, contract, beroep.
- De context
o Werkloosheid, vergrijzing, sociale mobiliteit, industrie, cultuur, professie, wetgeving,
normen, waarden.
Deductie en inductie:
- Deductie = theorie toetsen aan de praktijk.
o Hypothese klopt → verificatie.
o Hypothese klopt niet → falsificatie.
- Inductie = praktijk laat dingen zien die nieuwe theorie vormen.
Hoofdstuk 4
‘Rationality’ = gedrag dat is…
- Gericht op een doel (intentie)
- Rationeel (beredeneerd)
- Geschikt voor het doel/bruikbaar (functioneel)
De management rationale:
Managers nemen de beste werknemers aan en halen de beste prestatie uit deze werknemers, zodat
de doelen van de organisatie worden gehaald.
➔ Organisatie als een machine.
➔ Gaat ervan uit dat mensen van nature een onbetrouwbare factor zijn
o Controleren en beheersen van de mens als bron (resource)
Functionalisme = de werknemer wordt geselecteerd, opgeleid en ontwikkeld in dienst van de doelen
van de organisatie.
Scientific management → management als ware wetenschap. ‘Duidelijke gedefinieerde wetten,
regels en principes’.
,Frederick Taylor (1856-1915)
Assumptie Taylor, basis aanname:
(1) Werknemers hebben een reden om productie lager te houden:
a. Angst om overbodig te zijn
b. Geen reden om productiever te zijn
(2) Managers hebben te weinig kennis over hoe productie kan worden gemaximaliseerd
Dus: Onderzoek (objectief / rationeel) naar hoe werk kan worden uitgevoerd in een zo kort
mogelijke tijd.
Division of Labour → Taylor
(1) Grote processen opgedeeld in kleinste taken: maximum decomposition
(2) Door middel van snelle herhaling van een dezelfde taak kan deze efficiënter worden
uitgevoerd
(3) Ook: opdeling tussen direct versus indirect werk, denkwerk (mental) en handwerk (manual).
a. Dit gaat verder door op ‘orde’ en ‘controle’, ontwikkelt in white collar en blue collar,
maatschappelijke tweedeling, status en klasse
(4) Minimalisatie van vaardigheden en kennis
- Opdeling van proces in kleine stukjes.
- Opdeling van manager en werknemer (management heeft macht).
Werknemer heeft weinig kennis nodig, manager legt de taken op. Domme werknemers die niet
klagen, alleen werk uitvoeren.
Ford paste deze theorieën toe in fabrieken.
Mensbeeld Taylor: Orde (rangschikking) & controle
- Doel is selectie van de meest productieve werknemer
o NIET: intelligent, betrouwbaar, loyaal, etc.
o Een geschikte werknemer is iemand die niet het werk begrijpt zonder zijn meerdere.
Drie Tayloriaanse principes:
(1) Het werk staat los van de vaardigheden van de persoon.
(2) Denken over het werk staat los van het werk uitvoeren.
(3) Het management heeft als enige kennis over het werk, en gebruikt deze macht bij het
controleren van de uitvoering.
Henry Ford (1863 – 1947)
Past Taylor zijn principes toe in zijn autofabriek.
Elke complex proces wordt maximaal opgedeeld. Streng toezicht, tempo van de machine, snelle
herhaling en aaneengesloten taken
Autoritair beleid-> de baan wordt monotoon (geestdodend)
, Aanname Ford: Als iemand dit werk niet fijn vindt dan hebben ze een keuze.
Waarom kwamen werknemers niet in opstand?
- Niet veel alternatieven, geen vakbond
- Werknemers hebben steeds minder kennis
- Fordfabriek een ‘mini-maatschappij’:
o Strenge discipline zowel binnen als buiten de fabriek. Niet gokken, alcohol, roken,
seks buiten het huwelijk 50 controleurs: controle midden in de nacht
Begin 1920: Ford heeft een marktaandeel van meer dan 2/3 van de markt.
De erfenis: Het Fordisme nu:
Een complexe taak die een hoger opgeleide werknemer vereist = duur/een groot risico, veel kennis
bij 1 persoon, een grote investering
De complexe taak opgesplitst in kleine delen Elk deel gaat naar een werknemers zonder opleiding.
Veel minder risico, personen worden gemakkelijk vervangbaar.
Hoorcollege 13-09-2021
Hoofdstuk 4:
Taylorisme = Werknemer moet gecontroleerd worden. De manager moet het proces
bestuderen/inrichten → werknemer is niet te vertrouwen.
‘’Division of Labour’’ = Opdeling van processen in het kleinst mogelijke stukje. Opdeling taken tussen
‘’management’’ versus ‘’worker’’ (erg effectief, bijv. fabrieken + automatisering). Tweedeling tussen
denkers en doeners.
Fordisme = Toepassing van Taylors management ideeën in de Ford-fabriek.
Resultaat hiervan was:
- Kosten reducering
- Vergroting opbrengst (output)
- Producten zijn uniform (stabiele kwaliteit)
- Controle ligt totaal bij het management: geen samenwerking nodig tussen werknemers.
- Management kan bepalen hoeveel, hoelang en beloning.
- Werknemers zijn inwisselbaar.
Routinization = routinematig maken van werk: herhaling, automatisch, zonder nadenken
➔ Vaak: machinaal
Ook wel deskilling = ‘ontvaardigen’, Het beperken van de vaardigheden die nodig zijn om het werk
uit te voeren. Vooral in fabrieken, maar ook in andere werkprocessen.