Handboek leren leren voor het voortgezet onderwijs
1. Leren is…
1.3. Denken is de basis van leren
Hardop denken is een belangrijk psychologisch instrument om in te zeten bij het leren. Het helpt om
informate te verduidelijken en concreet te maken. Hardop denken wordt geactveerd door het stellen van
vragen. Vragen stellen helpt om voorkennis te actveren en nieuwe kennis aan te laten sluiten en te
verankeren.
Hardop meedenken door de docent ondersteunt het leerproces van de jongere. Het betrekken van de klas bij
het denken verdeelt ‘de denklast’, en heef zo efect op cogniteve, sociale en emotonele betrokkenheid van
leerlingen. Samenwerkend leren kun je daarmee defniiren als het benuten van elkaars denkkracht.
Regels voor het stimleren van denken:
Blijf voortdurend in gesprek!
De verbale interacte tussen docent en leerling, of tussen leerlingen onderling is cruciaal
Een efecteve manier om het denken van leerlingen te kunnen volgen en te stmuleren is
door hun vragen te beantwoorden met wedervragen.
Denkvragen zijn open vragen. Dit zijn w-vragen en de hoe-vraag.
Belicht verschillende invalshoeken en bevraag vanuit een bepaald perspectef.
Vier criteria bij het stellen van denkvragen:
1. Individmele aanspreekbaarheid
Probeer in een lesuur zoveel mogelijk leerlingen aan het woord te laten komen, zodat het
hardop antwoorden in de klas een gewoonte wordt. Probeer leerlingen niet in één of twee
woorden te laten antwoorden, maar in hele zinnen, waarin zij de kans krijgen hun gedachten
te verwoorden. De denkroute naar het antwoord is net zo belangrijk als het antwoord zelf.
2. Veiligheid
Zorg voor een veilige omgeving, zodat zorgen over het juiste antwoord kunnen plaatsmaken
voor ruimte om vrij na te denken. Aandachtpunten voor het waarborgen van veiligheid:
a. Stem af of de leerlingen in staat is de vraag te beantwoorden.
b. Nodig de leerling uit om het te proberen.
c. Lukt het niet, dan mag de leerling een medeleerling uitnodigen om mee te denken of
aan te vullen.
d. Bedank de leerling na het antwoorden.
e. Blijf leerlingen die het spannend vinden om en plein public te antwoorden,
uitnodigen en ondersteunen in het antwoord.
f. Er geldt één regel; ‘foute antwoorden bestaan niet!’
g. Complimenteer na antwoorden bij voorkeur op het denkproces en niet op de
persoon.
3. Strmctmmr van de vraag
Formuleer de vraag zorgvuldig.
4. Wachttijd
,1.4. Het lerende brein
De hersenen bestaan uit een complex netwerk van neuronen. Deze cellen kunnen informate ontvangen en
doorgeven aan andere cellen. ‘Leren berust op verandering in het contact tussen deze cellen. Hoe meer een
contact gestmuleerd wordt, hoe beter de verbinding en hoe beter de herinnering’.
Alle zintuigelijke informate die binnenkomt, wordt op verschillende locates in het brein opgeslagen.
1.4.1. Het gehemgen
Twee hersengebieden die een belangrijke rol spelen in de opslag, het onthouden en herinneren van informate,
zijn de hippocampus en de amygdala. De hippocampus verzorgt de opslag van informate in het
langetermijngeheugen. De amygdala koppelt zintuigelijke informate aan emotes.
Leerprocessen in het brein verlopen zowel bewust, in hert expliciete of declarateve geheugen, als onbewust
in hert impliciete of niet-declarateve geheugen. Het bewuste geheugen is het geheugen waar we informate
opslaan die we ons bewust kunnen herinneren. De informate in het onbewuste geheugen wordt minder snel
opgeslagen en wordt vastgelegd na herhaalde training. Dit zijn dus aangeleerde eigenschappen die na
inoefening automatsch plaatsvinden.
Functies van het geheugen
Het opnemen van informate encoding);
Het verwerken en opbergen van informate consolidaton);
Het ophalen of terugvinden van informate retrieval)
Het geheugenmodel van Atkinson en Shifrin zegt dat het geheugen bestaat uit drie componenten:
Het zintuigelijk geheugen, Alles wat waargenomen wordt, komt binnen via dit geheugen. Dit geheugen
bestaat uit: visueel, auditef en tactel geheugen.
Het Kortetermijngeheugen of werkgeheugen. Met dit geheugen kan informate kort worden
onthouden en bewerkt. Het heef een beperkte capaciteit.
Het langetermijngeheugen. Hierin wordt informate langer opgeslagen. Het heef een onbeperkte
capaciteit.
Informate wordt waargenomen via onze zintuigen en wordt slechts een aantal seconden vastgehouden in het
zintuigelijke geheugen. Aandachtsprocessen zorgen er mede voor dat informate doorgaat naar het
kortetermijngeheugen. De informate vanuit het kortetermijngeheugen gaat verloren als het niet wordt
opgeslagen in het langetermijngeheugen. Info moet verwerkt worden om in het langetermijngeheugen terecht
te komen. Hoe meer verbanden in het werkgeheugen, hoe groter de kans dat je die info later kunt terughalen.
Volgens de theorie van verwerkingsniveau van Craik en Lockhart, zorgt diepere verwerking meer
verbindingen tussen info) ervoor dat nieuwe info aan betekenis toeneemt en dus beter herinnerd wordt.
Vastgelegde info vormt in het brein een geheugenspoor. Dit spoor verandert door het opdoen van nieuwe
informate. Hierdoor ontstaan telkens nieuwe geheugensporen.
1.4.2. Verwerken van inforiate
Belangrijke voorwaarden voor het goed opslaan van info in het langetermijngeheugen:
Betekenis van de info. Betekenisvolle of relevante info wordt beter opgeslagen.
Aandacht voor de info. Hoe gerichter de aandacht, des te beter de info wordt opgeslagen.
Herhaling van info. Met behulp van herhaling wordt info van het kortetermijngeheugen naar het
langetermijngeheugen overgebracht.
Associëren of koppelen van de info. Nieuwe kennis laat zich makkelijk koppelen aan bestaande kennis.
1.4.3. Kennishaakjes
Het actveren van voorkennis helpt om nieuwe info te verwerken en verrijkt weg te schrijven naar het
langetermijngeheugen. Als de leerling inzicht krijgt in hoe de onderwerpen op elkaar aansluiten, wordt via
herhaling voorafgaande kennis verbreed en verdiept.
Naast het actveren van voorkennis, help je de leerling bij het versterken van begrip van een nieuw stuk
, leerstof door het inzeten van reciprocal teaching. Samenwerkend leren. De dialoog aangaan met de leerling en
actef aan de slag met de inhoud en betekenis van de tekst of de leerstof. De docent doet het voor, de leerling
kijkt de kunst af en doet het na. Het doel is dat de leerling op termijn leert de gebruikte strategiein van
reciprocal teaching zelfstandig in te zeten.
1.4.4. Het werkgehemgen als kladblaadje
Het werkgeheugen verbindt de nieuwe geselecteerde informate aan opgehaalde informate uit het
langetermijngeheugen. De informate in het werkgeheugen op te nemen en vast te houden, is het bewust
richten van de aandacht op de informate noodzakelijk.
Het werkgeheugen kan slechts een beperkte hoeveelheid informate vasthouden, gemiddeld zeven losse
eenheden. Hoe meer betekenisvolle informate één losse eenheid bevat, hoe meer gebruik je kunt maken van
je werkgeheugen. Hoe meer voorkennis over een onderwerp, hoe beter de info wordt georganiseerd in het
langetermijngeheugen. Een grote hoeveelheid info kan door de georganiseerde structuur als één element naar
het werkgeheugen gebracht worden zonder dat er hier overbelastng zal ontstaan.
De basisregel voor het optmaal laten benuten van het werkgeheugen, is het voorkomen van overbelastng
ervan. Als er te veel info moet worden verwerkt, gaat dit ten koste van de leercapaciteit. Het ondersteunen van
het werkgeheugen begint met goede instructie die is afgestemd op het beheersingsniveau van de leerling.
Goede instructe ondersteunt het werkgeheugen. Denk hierbij aan:
Expliciete directe instructe;
Zorg dat je de aandacht van de leerling hebt;
Helder taalgebruik;
Concreet en tot he point;
Stem lengte en tempo van de instructe af op de behoefe van de leerling;
Geef de leerlingen verwerkingstjd van de instructe;
Check of de instructe is binnengekomen;
o Door de leerlingen de instructe te laten herhalen en/of
o Door de leerlingen in eigen woorden de instructe te laten samenvaten;
Illustreer de uitleg met voorbeelden;
Herhaal waar nodig de instructe;
Bij voorkeur één ding tegelijk.
Wat je als docent kunt inzeten, naast adequate instructe, om het werkgeheugen van de leerling te
ondersteunen tjdens de les:
Leerlingen aantekeningen laten maken tjdens de instructe;
Het aantal opdrachten per keer bespreken;
Inzichtelijk maken hoe de nieuwe info aansluit bij de oude;
De stof actef laten herhalen op verschillende verwerkingswijzen;
Leerlingen hardop denkend laten verwoorden en met een medeleerling laten delen;
Geheugensteuntjes;
Tips geven over het gemakkelijker onthouden;
Schema’s en visualisates;
Met beelden ondersteunen of alle begrippen in een bijzonder verhaal zeten;
Tussentjds feedback op de handeling;
De instructe op papier zeten.
Leerlingen met een beperkte reikwijdte van het werkgeheugen, zoals leerlingen met ADD, autsme, etc., zijn
het meest gebaat bij aanpassingen in de instructe en veel herhaling.
Wat je als docent kunt doen bij leerlingen met een zwakker werkgeheugen:
Het ontwikkelen van vaardigheden om de woordenschat te vergroten;
Korte duidelijke instructe geven;