THEORETISCHE KWESTIES
Theorieën/wetten/problemen
Personen
Experimenten/voorbeelden
Belangrijk
Hoofdstuk 1: De introductie
De motor-actie controverse gaat over hoe gecoördineerde bewegingen tot stand komen
> 2 dominante zienswijzen
De motortheorie = het lichaam is een stom en passief instrument en wordt aangestuurd
door een intelligent orgaan, het brein. Mensen zien een representatie van de wereld.
Sommige bewegingen kunnen verklaard worden in termen van mechanica, zoals reflexen.
- Motortheorie veronderstelt dat het ontstaan van slim en adaptief gedrag het
resultaat is van een intelligent orgaan, het brein, dat het lichaam aanstuurt.
Functionele bewegingen zijn volgens deze theorie het resultaat van motorprogramma’s die in het
brein huizen en het weinig intelligente lichaam instrueren wat te doen.
Aanhangers richten zich vooral op functioneren van het brein: de verklaring van
Figuur 1: motortheorie
gedrag moet daar gezocht worden.
Hersenen werken volgens hen volgens de sense-model-plan-action architectuur:
Op basis van de input van de sensoren construeren mensen zich eerst een representatie van
de wereld die zij vervolgens waarnemen. Deze representatie wordt daarna gebruikt om een
actieplan te maken -> dit wordt omgezet in een motorprogramma dat het lichaam aanstuurt.
Motortheorie is nu dominant
In de negentiende eeuw is er een experiment met kikkers gedaan, waaruit bleek dat het brein geen
noodzakelijke voorwaarde is voor functioneel en slim gedrag. Een onthoofde kikker is in staat tot het
verwijderen van zuur op zijn rug. De kikker kon dit gedrag op verschillende manieren en met
verschillende ledematen realiseren. Dit experiment heeft echter de motortheorie niet verworpen.
In het westerse denken is het idee dat bewegen ontstaat doordat een brein een lichaam
aanstuurt sterk verankerd.
Gibson ontdekte in de laatste twintig jaar van zijn leven een nieuwe waarnemingstheorie, welke
sterkt verschilt van de motortheorie -> men ziet geen representatie van de omgeving, maar neemt de
omgeving zelf waar. Hij stelde dat de bewegingen van dieren, mensen incluis, niet gestuurd worden
door het brein, maar door informatie die aanwezig is in de omgeving.
- Dieren gebruiken informatie over de beweging in de omgeving om hun beweging te sturen.
Door te bewegen ontstaat een optisch stroomveld wat de volgende beweging bepaalt.
De relatie tussen optic flow en voortbewegen is een voorbeeld waarom bewegingen niet
gestuurd worden door het brein maar door aanwezige informatie in de omgeving. Als je
door de omgeving beweegt, ontstaat een optisch stroomveld dat een schat aan
informatie bevat over je beweging in die omgeving.
De actietheorie = functioneel gedrag komt voort uit een wederkerige beïnvloeding van
het zenuwstelsel, een spier-skeletsysteem en een omgeving.
- Gecoördineerde bewegingen ontstaan niet doordat het brein het lichaam
aanstuurt, maar zijn het resultaat van een wederzijdse beïnvloeding van Figuur 2: actietheorie
verschillende systemen, waarbij geen enkel systeem de baas is.
,Hoofdstuk 2: De mechanisering van de natuur
2.1 Aristoteles
Aristoteles = hij heeft een alomvattend en coherent wereldbeeld ontwikkeld.
Door de alomvattendheid en de impact die zijn visie heeft gehad wordt Aristoteles gezien als één van
de grootste filosofen ooit.
Aristoteles nam afstand van het denkkader van Plato, zijn leermeester.
o Volgens de visie van Parmenides, waardoor Plato sterk was beïnvloed, was er slechts
zijn en niet-zijn; het vergaan van iets of de transformatie van het één in het ander is
volgens hem onmogelijk -> oftewel verandering bestaat niet.
We kunnen wel waarnemen, maar de perceptie is doordrenkt met illusies volgens Parmenides.
- Zeno = een leerling van Parmenides, liet met zijn paradox van Achilles en de schildpad zien
wat hiermee werd bedoeld.
Overtuigd van zijn eigen snelheid geeft Achilles in een hardloopwedstrijd een voorsprong (50 meter)
aan de schildpad. Zeno beweerde dat het volgens de wetten van de logica onmogelijk is dat Achilles
de schildpad inhaalt. Als Achilles de 50 meter loopt, is de schildpad alweer een stuk opgeschoven
(laten we zeggen 5 meter). Als Achilles deze 5 meter loopt, is de schildpad weer verder. Hoewel de
voorsprong steeds kleiner wordt, zal de schildpad volgens de wetten van de logica altijd voor blijven.
Zeno stelde dan ook dat onze waarneming dat een haas een schildpad kan inhalen een illusie is en
niet overeenkomt met de werkelijkheid.
Ook Plato beweerde dat er geen verandering bestaat en onze eigen waarneming bedrieglijk is. De
wereld is zoals wij hem waarnemen, vol met verandering en beweging, slechts een imperfecte
schaduw van de realiteit.
De realiteit bestaat uit ideeën die niet zintuiglijk waarneembaar zijn, maar alleen laten
denken.
Metafoor van de grot = stel je voor dat je in een grot met je rug naar de opening zit. In de wereld
buiten de grot brandt een groot vuur waardoor er lange schaduwen worden geworpen op de wand in
de grot. De wereld buiten de grot is voor jou niet waarneembaar; je ziet alleen de schaduwen op de
wand. Plato vindt dat de waargenomen wereld zich verhoudt tot de realiteit, zoals de schaduwen op
de wand van de grot tot de buitenwereld.
- Idee-cirkel -> je leert dat een cirkel rond is, maar geen enkele in de buitenwereld is exact
rond. Er zullen altijd kleine oneffenheden zijn. De waarneembare cirkels in de buitenwereld
zijn dus slechts onvolmaakte afspiegelingen van de cirkel.
Als wij kennis willen vergaren, moeten we ons volgens Plato niet richten op de imperfecte
waarneembare verschijnselen, maar op de wereld van de ideeën die eeuwig en
onveranderlijk is.
Aristoteles was in tegenstelling tot Plato een man die wil dat we kennis vergaren. De natuur moeten
we volgens hem zo specifiek mogelijk bestuderen met behulp van onze zintuigen. Hij beweerde ook
dat de veranderingen die hij in natuur waarnam geen illusies zijn maar echt bestaan.
De wereld is in beweging.
Aristoteles maakte verschil tussen potentieel en actueel zijn, in plaats van Parmenides’ zijn en niet-
zijn. Verandering kan begrepen worden als het overgaan van de ene vorm van zijn naar de andere.
Aristoteles gebruikte het woord ‘bewegen’ om te verwijzen naar iedere overgang van potentieel naar
actueel zijn en onderscheidde 4 vormen waarop dit kon:
1. Het ontstaan en vergaan van objecten (appel groeit en rot)
2. Het veranderen van hoefdanigheid (een rups verandert in een vlinder)
3. Het veranderen van hoeveelheid (vermeerderen van zaad)
4. Het veranderen van plaats (appel valt van een boom op de grond)
, Leer van 4 oorzaken
Volgens Aristoteles moeten we de 4 oorzaken in ogenschouw nemen:
- Materiële oorzaak
o Waarvan is iets gemaakt (welke materie heeft het)
- Formele oorzaak
o Wat is de essentie van iets (de vorm, of bijvoorbeeld een verhouding)
- Werkoorzaak
o Wat is de mechanische oorzaak (wie heeft het gemaakt, waarom ging dit stuk…)
- Doeloorzaak
o Wat is het doel
Aristoteles beweerde dat heel de natuur een intrinsieke doelgerichtheid kent. Niets gebeurt zomaar,
alle verandering en beweging gebeurt onwille van iets. Een intrinsieke doelgerichtheid ligt besloten
in de levenloze natuur.
Verklaring van het vallen van objecten = Aristoteles beweerde dat er 4 aardse elementen bestaan die
allemaal een natuurlijke plaats hebben. Onderaan is aarde, dan water, daarboven lucht en als laatste
vuur. Als je iets uit zijn natuurlijke plaats haalt, zal het weer terug willen. Als je een steen optilt, wil
hij terug naar de grond (omdat lucht eronder zit). Als je de steen loslaat, zorgt de intrinsieke
doelgerichtheid ervoor dat hij weer zijn natuurlijke plaats inneemt.
Zonder intrinsieke doelgerichtheid kan je de regelmatigheden in de natuur niet begrijpen.
Al snel trok Aristoteles de conclusie dat het onmogelijk is dat het met alle dingen zo zou zijn gesteld.
Hij observeerde wel overal regelmatigheden en die kunnen niet het resultaat zijn van toeval. Toeval
impliceert namelijk de afwezigheid van regelmatigheden.
Omdat er regelmatigheden zijn, moet er wel intrinsieke doelgerichtheid bestaan in de
natuur.
Om de wereld te duiden, gebruikte Aristoteles veelvuldig teleologische verklaringen; verklaringen
van een object of gebeurtenis in termen van een doel, functie of eindtoestand (teleos = doel).
Deze verklaringen verschillen fundamenteel van de mechanistische.
o Mechanistische verklaring = het bestaan van een object of gebeurtenis verklaar je in
termen van iets wat er in de tijd aan vooraf gaat
Een bal rolt, omdat iemand er net tegenaan trapte.
o Teleologische verklaring = het bestaan van een object of gebeurtenis verklaar je door
iets wat in de toekomst ligt
Hij doet aan hardlopen, omdat hij wil afvallen.
2.2 De mechanisering van het wereldbeeld
In de 16e en 17e eeuw ontstond er een nieuw wetenschappelijk denkkader -> mechanisering van het
wereldbeeld = een leer waarin er definitief afscheid werd gedaan van de aristotelische leer.
- Copernicus, Kepler, Galilei en Newton waren hiervoor belangrijk zij streefden naar
nauwgezette observaties deinsden niet terug om scherpe hypotheses te postuleren
Copernicus bedacht vroeg in zijn leven dat de aarde niet het middelpunt van het heelal is; de aarde
draait om de zon en om zijn eigen as. Met de theorie van dubbele draaiing nam Copernicus afstand
van het geocentrisch wereldbeeld. De theorie van dubbele draaiing houdt in dat de zon het
middelpunt van het heelal is en de aarde om de zon en zijn eigen as draait.
Werd gezien als revolutionaire theorie maar was in de oudheid al verkondigd (dat aarde niet
het middelpunt is en planeten een cirkelbaan aflegden)
Er waren toch problemen met Copernicus’ heliocentrische wereldbeeld (helios = zon).