Samenvatting
ontwikkelingspsychopathologie bij
kinderen en jeugdigen
Jakop Rigter en Malou van Hintum, 3e druk.
Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1 Inleiding
Classificatiesystemen: in de ontwikkelingspsychopathologie worden classifcaaesystemen gebruikt
om gedragingen van kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in
verschillende categorieën.
Op grond van kennis, opvatngen en prakajkervaring kan een gespecialiseerde hulpverlener deze
categorieën verbinden met psychische stoornissen. Heef een hulpverlener een stoornis bij een kind
vastgesteld, anders gezegd: heef een kind een diagnose gekregen, dan is de volgende vraag hoe die
stoornis is ontstaan.
Epidemiologisch onderzoek: probeert een antwoord te vinden op de vraag hoeveel kinderen een
stoornis hebben. Het is het onderzoeken naar het vóórkomen van een stoornis en specifeke
factoren, door iemandbepaalde ervaringen en/of gedrag te vragen.
Onderzoeken naar de oorzaken van een stoornis zijn nog ingewikkelder. Een hulpverlener kan de
problemen van een knd in kaart brengen en onderzoeken hoe een kind (en zijn ouders) zo goed
mogelijk kunnen omgaan met de gedragssymptomen van de stoornis.
Zowerl het classificeren, d.w.z. het in kaart brengen van mogelijk problemaasch gedrag, als het
diagnosticeren, het proberen te begrijpen en te verklaren van dat gedrag, doen gespecialiseerde
hulpverleners: een kinderarts, ontwikkelingspsycholoog of orthopedagoog. Andere hulpverleners en
opvoeders als sociaal werkers worden hierbij betrokken.
2.2 Classificatie
2.2.2 Definitie van classificatie
Classificatie is een persoon (of een voorwerp of situaae) herkennen, er een naam aan geven, en
indelen in een categorie. Classifceren doen we eigenlijk de hele dag door.
De interpretaaes anneer noemen we een meisje een vrouw? Als ze menstrueert of als ze 18 jaar
is? zijn vaak cultuurgebonden.
(Ontwikkelings)psychopathologie heef als doel afwijkend of ‘vreemd’ gedrag goed in kaart te
brengen: psychische stoornissen worden herkend van elkaar onderscheiden en ingedeeld.
1
,Een classificatiesysteem kan dan helpen om niet alleen onderscheid te maken tussen verschijnselen,
maar ook overeenkomsten signaleren en zowel oude als nieuwe verschijnselen in te delen. Met zo’n
systeem kunnen hulpverleners beter begrijpen wat er met een kind aan de hand is en hoe ze het
kunnen helpen. Bij psychische aandoeningen is het lasager om snel een efecaeve manier te vinden
om de aandoening te verhelpen omdat daar nog geen duidelijke oorzaken voor gevonden zijn, en
culturele en persoonlijke opvatngen een grote rol spelen bij de beoordeling van hun gedrag.
In de (ontwikkelings)psychopathologie wordt onderscheid gemaakt tussen grote groepen
stoornissen, zoals gedragsstoornissen, psychoasche stoornissen en angststoornissen. En binnen die
groepen worden ook weer subgroepen onderscheiden. Ontwikkeling psychopathologische kennis is
alajd gebaseerd op onderzoek onder groepen mensen. Maar om precies te weten wat er met dat ene
kind aan de hand is en welke behandeling voor hem het best is, moet je veel preciezer kijken.
- Het nadeel van categorisaae is dat mensen met een ‘eaket’ ook kan sagmaaseren. Dat houdt
in dat kinderen en volwassenen worden nagewezen omdat zij (of hun kinderen) een stoornis
hebben.
- Ook kan het eaket plakken ervoor zorgen dat de individuele verschillen tussen de
eaketendragers niet worden gezien. Mensen worden dan gereduceerd tot hun stoornis, en
er wordt op een generaliserende manier over hen gesproken. Terwijl mensen met een
psychische stoornis net zo veel van elkaar verschillen als mensen zonder.
Een voordeel is dat sommige mensen eindelijk begrip en erkenning vinden voor hun problemen.
2.2.2 De DSM-5: een classificatiesysteem, geen diagnostisch handboek
De DSM is de Diagnostic and Statical Manual of Mental Disorders, het handboek voor psychiaters
dat wordt uitgegeven door de APA, de American Psychiatric Associaaon. Je moet het handboek
beschouwen als een omvangrijk classifcaaesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen bij
het stellen van diagnoses.
De DSM-5 is zelf dus geen diagnosasch handboek, al wordt het wel ten onrechte vaak op die manier
gebruikt.
De geschiedenis van de DSM
- De Duitse Psychiater Emil Kraepelin (1856-1926) wordt gezien als de grondlegger van het
moderne classifcaaesysteem. Hij maakte een indeling van psychische stoornissen die vooral
lichamelijk was georiënteerd, en die was gebaseerd op psychiatrische paaënten met ernsage
stoornissen.
- Begin jaren 50 van de vorige eeuw, verscheen de DSM-I. Die was vooral gebaseerd op
psychoanalyasche theorieën en ook kwam er meer aandacht voor minder ernsage
stoornissen.
- In 1980 verscheen de DSM-II. Daarin besloten de samenstellers uit te gaan van
waarneembare kenmerken van gedrag. Vanaf dat moment gingen hulpverleners wereldwijd
dezelfde criteria gebruiken om stoornissen te categoriseren. Dit vergroote de onderlinge
betrouwbaarheid van diagnoses van verschillende psychiaters. Ook werd het zo mogelijk om
onderzoekt e doen naar psychische stoornissen.
- In 1994 verscheen de DSM-IV, in 2000 een licht aangepaste versie daarvan en in 2013 is de
DSM-5 verschenen. De Nederlandse vertaling van de DSM-5 kwam in 2014 op de markt. De
DSM is gebaseerd op afspraken die specialisten maken voor elke groep stoornissen. Deze
afspraken hebben een wetenschappelijke basis, maar staan vaak ter discussie.
2
,Uitganspunten van de DSM
Om te kunnen bepalen of iemand een bepaalde psychische stoornis heef, is het om te beginnen
nodig af te spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Dat is wat gebeurt in de DSM.
Symptomen beschrijven de stoornis: ze verklaren dit niet. (Kareltje is niet zo druk ‘omdat hij ADHD
heef’. ADHD is niets meer dan een beschrijving van zijn gedrag waar druk-zijn deel van uitmaakt.)
Behalve de soort symptomen beschrijf de DSM ook:
- welk aantal symptomen
- in welke mate
- en gedurende welke termijn ze aanwezig moeten zijn wil er sprake kunnen zijn van een
stoornis.
De indeling in categorieën die de DSM hanteert, suggereert dat stoornissen haarscherp van elkaar
zijn te onderscheiden. Dit is niet zo. Allerlei stoornissen delen symptomen met elkaar. In de DSM-5
bestaat bij sommige stoornissen ook de mogelijkheid te specifceren of een stoornis licht maag of
ernsag is. Daarbij geldt als vuistregel: hoe meer en hoe ernsager de symptomen, hoe ernsager de
stoornis.
Groepen stoornissen in de DSM-5
In de DSM-5 worden ruim driehonderd stoornissen beschreven. Er is geen categorie voor stoornissen
die vooral bij kinderen en adolescenten voorkomen. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van de
ontwikkelingspsychopathologie dat stoornissen vaak levenslang zijn, en niet opeens verdwijnen als
een kind zijn achtende verjaardag viert. el kunnen stoornissen afankelijk van iemands leefijd
anders tot uiang komen.
Comorbiditeit: meer stoornissen tegelijkertijd
Comorbiditeit: wanneer mensen meer dan één stoornis tegelijk hebben. Voor de hulpverlener
verandert dat niets aan wat hij moet doen: beschrijven wat hij ziet.
-Omdat kinderen nog in ontwikkeling zijn, kunnen zij vaker dan volwassenen gelijkajdig verschillende
kenmerken van stoornissen hebben.
-Ook ongezonde gewoonten van jongeren hingen vaak samen met externaliserende of
internaliserende stoornissen.
-Een andere verklaring voor comorbiditeit is dat wetenschappers steeds verfjndere
classifcaaesystemen maken. Op die manier kunnen stoornissen gaan stapelen, terwijl het gedrag
waarom het gaat hetzelfde is gebleven.
-Ook komen psychische stoornissen vaak voor samen met lichamelijke klachten. Het ouderwetse
onderscheid tussen lichaam en geest moeten we dan ook loslaten.
Kanttekeningen bij de opzet van het DSM-systeem
- Vanuit de ontwikkelingspsychopathologie is er één groot kriaekpunt op de DSM: die houdt
volstrekt onvoldoende rekening met de ontwikkelingscontext waar een stoornis is ontstaan.
De kenmerken van een psychische stoornis kunnen veranderen als een kind ouder wordt en
ze kunnen ook anders zijn voor jongens en meisjes. Het classifcaaesysteem Zero to Three
(2005) is speciaal ontwikkeld om het gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van kinderen
tot 3 jaar te compenseren.
- Ook houdt de DSM weinig rekening met de culturele context. Culturele normen en
opvatngen hebben invloed op de defniae en het vóórkomen van psychische stoornissen.
3
, 2.2.3 Een dimensionale benadering van classificatie
De DSM-5 bevat zowel categoriale als dimensionale indelingen. Bij de categoriale indeling gaat men
uit van wel of niet: symptomen zijn wel of niet voldoende aanwezig. Bij de dimensionale indeling
gaat het om de mate van ernst: die is afankelijk van de ernst van de symptomen en de hoeveelheid
symptomen. Bij psychische stoornissen wordt de norm gedefnieerd aan de hand van een
percenaelscore. Een score van het kind boven het negenagste percenael betekent dan dat bij
honderd vergelijkbare kinderen aen een even grote score behalen, en negenag niet. De meeste
gebruikte dimensionale vragenlijst is de CBCL (Child Behavior Checklist). Het CBCL kent verschillende
versies voor verschillende leefijdsgroepen en geslacht.
2.2.4 Categoriaal en dimensionaal classificeren vergeleken
Het CBCL heef een aantal voordelen boven de DSM.
- Zo sluit het beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën, omdat de dimensionale
aanpak door de ajd veranderende psychische problemaaek van kinderen beter in kaart kan
brengen.
- De CBCL gaat er daarnaast van uit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische
stoornissen.
- Een ander voordeel is dat het CBCL niet alleen de hulpverlener, maar ook het kind zelf (als
het oud genoeg is), de ouders en eventuele andere betrokkenen hun mening geven. Er
worden dus gegevens uit meerdere bronnen gebruikt, van wie er niet een de beste is of het
meest weet.
Het CBCL heef ook nadelen ten opzichte van de DSM. De mondiale verspreiding van de
vragenlijst, waarvan de normering voor verschillende culturen is aangepast, is veel lager.
Daarnaast kunnen met behulp van de vragenlijst vooral psychische problemen die veel
voorkomen en veel symptomen hebben, goed worden opgespoord. Dat geldt niet voor
zeldzame stoornissen met maar één symptoom. Dat lukt weer beter met de DSM.
2.2.5 Classificatie in dit boek
In dit boek bespreken we de belangrijkste (ontwikkelings)gebieden waarop kinderen kunnen
vastlopen of moeilijkheden ondervinden. Psychische stoornissen vaten we op als extreme
ontsporingen in de ontwikkeling.
2.3 Diagnostiek
Bij diagnosaek gaat het om drie ‘waarom-vragen’:
- aarom heef dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
- aarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
- at zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
De diagnose is een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een kind.
Daarbij gebruiken ze wetenschappelijke inzichten:
- het biopsychosociaal model
- het model van risicofactoren en beschermende factoren
- en inzichten uit de psychologie, pedagogie, psychiatrie of andere wetenschappen die voor
een specifek probleem relevant zijn.
4