Samenvatting beginselen strafrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
Week 1 – inleiding straf(proces)recht, het rechterlijk beslissingsschema
en rechtsvinding
De Staat heeft het monopolie op strafen. Als een burger een strafbaar
feit pleegt, moet hij verantwoording afeggen aan de overheid, die hem
namens de samenleving een straf kan opleggen. De oficier vaan usstitie is
een vertegenwoordiger van het staatsorgaan dat belast is met de
vervolging van verdachten (het openbaar ministerie).
Doelen van straffen
Vergelding – leedtoevoeging, van belang voor de rechtsstaat
Prevaentie – voorkomen dat mensen strafbare feiten plegen
Speciale prevaentie – gericht op de dader, het voorkomen, of
ontmoedigen, dat de gestrafte opnieuw in de fout gaat.
Generale prevaentie – gericht op ook anderen dan de gestrafte, om
de hele maatschappij af te schrikken, leren van het feit dat anderen
een straf opgelegd krijgen.
Voor de preventie gedachte is het wel van belang dat de politie
handhaaft.
Het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen, duidt men vaak aan als
het commsne strafrecht. Er staan ook veel strafbepalingen in andere
wetten (Wegenverkeerswet, Opiumwet etc.), die duidt men aan als het
biuzondere strafrecht.
Het materiële en formele strafrecht
o Bij materieel strafecht heeft men het over de vraag wat een
strafbaar feit is. Het materiële strafrecht bepaalt welk gedrag niet
toegestaan is en welke personen daarvoor kunnen worden gestraft.
Het materieel strafrecht wordt voornamelijk gevonden in het
Wetboek vaan Strafrecht.
o Bij formeel strafrecht gaat het om de regels om het recht te
handhaven, dus regels voor de overheid. Welke regels moeten
worden gevolgd wanneer een norm van het materiele strafrecht is
overtreden. Het formeel strafrecht wordt voor het grootste gedeelte
geregeld in het Wetboek vaan Strafvaordering.
De opbouw van het strafbare feit in vier componenten (materieel
strafrecht):
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen
van een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en die
verwijtbaar is.
1. Menselijke gedraging (MG)
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO) (bestanddelen)
3. Wederrechtelijkheid (W) (element)
4. Verwijtbaarheid (V) (element)
,Samenvatting beginselen strafrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
De menseliuke gedraging (MG)
De gedraging moet verricht zijn door een mens. Ook moet het
daadwerkelijk een gedraging zijn (of nalaten), niemand kan namelijk
vervolgd worden voor het hebben van een bepaalde gedachte. De
menselijke gedraging zal uiteindelijk tot uitdrukking moeten komen in de
tenlastelegging.
Wetteliuke delictsomschriuvaing (DO)
De menselijke gedraging moet vallen binnen een wettelijke
delictsomschrijving. Gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet
terug te vinden zijn. Als de menselijke gedraging niet beantwoordt aan de
(algemene) bewoordingen van een delictsomschrijving, is strafbaarheid
dus uitgesloten.
De wederrechteliukheid (W)
De gedraging moet in strijd zijn met het recht. Je kijkt dan puur naar het
al dan niet gerechtvaardigd zijn van de daad, dus niet naar de dader zijn
schuld kijken. Vaak als er aan de delictsomschrijving is voldaan, dan gaat
met ervanuit dat de wederrechtelijkheid ook aanwezig is. Maar er kunnen
omstandigheden zijn niet het gedrag rechtvaardigen. Dan is er dus
sprake van een rechtvaaardigingsgrond. Rechtvaardigingsgronden nemen
de wederrechtelijkheid weg.
De vaerwiutbaarheid (V)
Schuld moet hier opgevat worden als verwijtbaarheid. Daarvan is sprake
als men van iemand in redelijkheid kon vergen dat hij zich anders
gedroeg dan hij deed. Dus: als iemand redelijkerwijs een andere optie
had dan het overtreden van de wet, dan is er sprake van verwijtbaarheid.
Het is mogelijk dat iemand een delictsomschrijving vervult (en dat
wederrechtelijk is), maar hem dat om een bepaalde reden niet te
verwijten valt. Dan is er sprake van een schsldsitslsitingsgrond.
Schulduitsluitingsgronden nemen de verwijtbaarheid weg.
Legaliteit en interpretatie
Art. 1 Sr: ‘geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling.’ De strafbepalingen moeten op
grond van dit artikel dus altijd in het geschreven recht terug te vinden
zijn. Het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het
feit in de wet strafbaar gesteld is. Dit artikel van het Wetboek van
Strafrecht heeft als doel om de rechtszekerheid te behouden. De burger
moet weten waar hij of zij aan toe is en kan zo zijn gedragingen erop
aanpassen.
Voor het interpreteren van wetstermen bestaat een aantal methoden. De
belangrijkste interpretatiemethoden zijn:
,Samenvatting beginselen strafrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
o Wetshistorische interpretatie – kijken naar
totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling om erachter te
komen wat de inhoud is. (Kamerstukken, memorie van toelichting)
o Grammaticale interpretatie – kijken naar de letter, wat betekent de
bepaling aan de hand van de taalkundige betekenis.
o Systematische interpretatie – de wet wordt uitgelegd aan de hand
van de systematiek van de wet.
o Teleologische interpretatie – bij het bepalen van de inhoud van een
wetsterm wordt gekeken naar het doel van de wet(gever).
Bestanddelen en elementen
De onderdelen van de delictsomschrijving noemt men bestanddelen.
Bestanddelen vindt men in de wettekst, terwijl elementen niet in de wet
opgenomen voorwaarden voor strafbaarheid zijn. De wederrechtelijkheid
en verwijtbaarheid zijn de elementen. Wanneer is voldaan aan alle
bestanddelen, is nog niet in alle gevallen sprake van een strafbaar feit.
Daarvoor is namelijk vereist dat ook aan de elementen
wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid is voldaan. Als dat het geval is,
dan is ook altijd sprake van een strafbaar feit.
Soorten delicten
Strafbare feiten zijn onder te verdelen in misdrijven en overtredingen.
Misdrijven zijn over het algemeen ernstigere feiten dan overtredingen.
De misdrijven staan opgesomd in het tweede boek en de overtredingen in
het derde boek. Het onderscheid is om een drie belangrijke redenen van
belang:
1. De indeling van misdrijven en overtredingen bepaalt welke rechter
bevoegd is voor de zaak (absolute competentie)
2. Toepassing dwangmiddelen, veel mogen niet worden gepast bij
overtredingen.
3. Poging en medeplichtigheid bij overtreding is niet strafbaar, bij
misdrijf juist wel.
Commissie- en omissiedelicten
Bij een commissiedelict wordt het actief handelen strafbaar gesteld, denk
hierbij aan: vermoorden en vervalsen etc. Bij een omissiedelict wordt iets
nalaten juist strafbaar gesteld. (Dit komt wel minder voor in de wet) Een
voorbeeld van een omissiedelict is artikel 450 Wetboek van Strafrecht.
Bij een omissie moet duidelijk zijn wie dan wél had moeten handelen. Het
artikel moet dus aangeven welke personen eigenlijk hadden moeten
handelen.
Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten
Er zijn delictsomschrijvingen die voorbouwen op andere
delictsomschrijvingen (zware mishandeling en mishandeling). Als zij een
variatie vormen op een thema, is er sprake van een ‘bijzondere
strafbepaling’. Vaak heeft die delictsomschrijving dan een extra
(strafvaerzwarend) bestanddeel. Ten opzichte van het gronddelict is er dan
sprake van een gekwalifceerd delict.
, Samenvatting beginselen strafrecht VU Rechtsgeleerdheid Jaar 1
Het extra bestanddeel kan ook strafvaerlichtend werken, als dit het geval
is, dan spreken we van een geprivailegieerd delict. Hier gaat het ook om
een variatie op het gronddelict, maar dan een lichtere variant en geen
zwaardere variant. Een geprivilegieerd delict kent een lichtere
strafbedreiging dan het gronddelict. Een voorbeeld hiervan is
kinderdoodslag (ten opzichte van doodslag) (art. 290 Sr)
Het rechterlijk beslissingsschema
Om een einduitspraak te kunnen doen in een strafzaak, moet de rechter
na afoop van het onderzoek ter terechtzitting drie typen vragen
beantwoorden:
1. Formele vragen
2. Materiële vragen
3. Straftoemetingsvraag (art. 350 Sv – moet een straf of maatregel
worden opgelegd en zo ja, welke?)
De volgorde waarin deze vragen zijn vermeld is dwingend, deze volgorde
moet de rechter aanhouden.
Formele vragen (vaoorvaragen) (art. 348 Sva) Antwoorden staan in art. 349
Sva
o Is de dagvaarding geldig? (Art. 261 Sv – interne vereisten, art. 585
e.v. – externe vereisten)
o Zo niet (nee): nietigheid vaan de dagvaaarding. Als de wettelijke
voorschriften ontbreken is er niet altijd meteen sprake van
nietigheid.
o Zo ja? Door naar de volgende vraag
o Is de rechter bevoegd?
o Relatieve bevoegdheid: welke rechtbank? (art. 2-6 Sv)
o Absolute bevoegdheid: welke rechter? (Wet RO)
Zo niet (nee): onbevaoegdheid vaan de rechter
Zo ja? Door naar de volgende vraag
o Is de officier van justitie ontvankelijk?
o Vervolgingsbeletselen (zie boek bladzijde 275)
Zo niet (nee): niet-ontvaankeliukheid vaan de oficier vaan
usstitie
Zo ja? Door naar de volgende vraag
o Is er reden tot schorsing der vervolging? (Art. 14-16 Sv)
o Ja? Dan is de uitspraak schorsing der vaervaolging.
o Zo niet? Dan door naar het schema van de materiële vragen
Materiële vragen (hoofdvaragen) (art. 350 Sva) (Antwoorden staan in art.
352 Sva)
o Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door de vaerdachte is
begaan? (MG) De tenlastelegging is hier de basis, de rechter mag
daar niet vanaf wijken of aanvullen.
o Zo niet? Dan volgt er ‘variuspraak’. (Art. 352 lid 1 Sv)
o Zo ja? Door naar de volgende vraag