Thema 1: Oncologie
Algemene principes tumorgroei, behandeling kanker
De celdeling in het lichaam wordt mitose genoemd. Bij mitose is er sprake van verdubbeling van het
DNA. Bij dit proces kunnen er foutjes worden gemaakt. Dergelijke foutjes worden vaak gerepareerd.
Als dit niet lukt, zorgt de cel er zelf voor dat het doodgaat geprogrammeerde celdood (apoptose).
Wanneer cellen ongeremd gaan delen ontstaat er een tumor (zwelling). Een tumor kan goedaardig
(benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn. Een benigne tumor is geen kanker, maar kan wel tot
symptomen en uitval leiden door de plek in het lichaam. Benigne tumoren zijn vaak goed te
verwijderen met een operatie. Alleen bij maligne tumoren is er sprake van kanker. Bij sommige
typen kanker is er geen sprake van een tumor (bijv. leukemie).
Verschillen benigne en maligne
Benigne tumoren Maligne tumoren
Langzame groei Snellere groei
Goed gedifferentieerd: cellen lijken op de cellen waaruit ze zijn Slechter gedifferentieerd: cellen lijken minder op de cellen
ontstaan waaruit ze zijn ontstaan
Geen doorgroei in omliggende weefsel, goed afgrensbaar, vaak Invasieve groei: doorgroei in het omliggende weefsel
omgeven door een kapsel
Geen metastasen Metastasen mogelijk
Kanker ontstaat door mutaties van het DNA in de celkern van de lichaamscellen en een verstoorde
apoptose. Deze mutaties kunnen al vastleggen op het DNA (erfelijke factoren) en/of gedurende het
leven ontstaan. Bij ongeveer 5% van de zorgvragers met kanker is de erfelijke aanleg voor kanker de
belangrijkste oorzaak. Doordat op oudere leeftijd cellen al vaker zijn gedeeld is er op oudere leeftijd
ene grotere kans op het ontstaan van kanker, ook het immuunsysteem speelt een rol. Bij een
langdurige verminderde afweer worden afwijkende cellen minder goed herkend en afgebroken. Dit
verhoogt de kans op het ontstaan van kanker.
Carcinogenen zijn factoren buiten het lichaam die kankerverwekkend zijn. Dit kunnen virussen en
bacteriën zijn, maar ook straling en bepaalde chemische stoffen (zoals asbest). Overmatige
blootstelling aan uv-straling is een risicofactor voor het ontstaan van huidkanker. Verschillende
leefstijlfactoren en overgewicht zijn ook van invloed op het ontstaan van kanker en/of de ernst
ervan. Roken verhoogt het risico op kanker het meest.
Maligne tumoren kunnen doorgroeien in het omliggende weefsel. Daarnaast kunnen er uitzaaiingen
(metastasen) ontstaan. Hierbij zijn tumorcellen losgeraakt en vervolgens via de lymfebanen
(lymfogeen) of via de bloedbaan (hematogeen) op een andere plek in het lichaam terechtgekomen.
Daar kunnen deze kwaadaardige cellen weer gaan groeien tot een nieuwe tumor. De oorspronkelijk
maligne tumor wordt dan de primaire tumor genoemd.
TNM/G-classificatie: bepaling van het stadium van de kanker.
- Tumor: de score loopt van T1 tot T4 en geeft de grootte van de tumor aan en/of de mate van
doorgroei in de omgeving. Hoe hoger de score, hoe groter de tumor en/of hoe meer
doorgroei in de omgeving. Tis: voorstadium van kanker, nog zonder invasieve groei
- Nodus: ander woord voor lymfeklier. Hiermee wordt aangeduid of de tumor is uitgezaaid
naar de lymfeklieren en in welke mate. De score loop van N0-N3. N0 betekent geen
lymfekliermetastasen
, - Metastasen op afstand: gaat om hematogene metastasering en/of lymfogene metastasering
naar lymfeklieren die verder weg liggen van de primaire tumor. Bij M0 zijn er geen
metastasen op afstand aanwezig, bij M1 wel
- Graad: geeft aan hoe de differentiatie is van de cellen. Differentiatie
staat voor de mate waarin de tumorcellen lijken op de
oorspronkelijke lichaamscellen waaruit ze zijn ontstaan. De score
loopt van G1-G4. Hoe hoger de score, hoe slechter de differentiatie
en hoe kwaadaardiger de tumor zich gedraagt.
Behandeling kanker
Er zijn veel verschillende behandelmogelijkheden bij kanker. De keuze voor behandeling hangt af van
het type kanker, de locatie, het stadium en de specifieke kenmerken van de kankercellen. Daarnaast
speelt de algehele conditie van de zorgvrager een rol. De behandeling kan curatief of palliatief zijn.
Een aanvullende behandeling na een operatie heeft een adjuvante behandeling. Voorafgaand aan de
operatie noemen we een behandeling neo-adjuvant.
Operatie: Bij veel vormen van kanker kan worden geopereerd. Bij de operatie wordt de
kwaadaardige tumor verwijderd. Indien mogelijk wordt er ook omliggende weefsel weggehaald,
omdat de tumor invasief groeit in zijn omgeving. Het weefsel kan tijdens de operatie onder de
microscoop worden onderzocht om te bepalen of er geen kwaadaardige cellen meer aan de rand
aanwezig zijn. Daarnaast worden ook regelmatig in de buurt liggende lymfeklieren verwijderd. Ten
slotte worden ook metastasen soms operatief verwijderd.
Radiotherapie: Radiotherapie (bestraling) wordt gebruikt om het DNA van de tumorcellen zo te
beschadigen er geen celgroei en mitose meer kan plaatsvinden. Doordat de beschadigde
tumorcellen zich niet meer kunnen delen en zelf maar een bepaalde levensduur hebben, wordt de
tumor kleiner. Met behulp van verschillende technieken probeert men om zo veel mogelijk straling
op de tumor te richten en zo min mogelijk op gezond weefsel. Soms is brachytherapie mogelijk
inwendige radiotherapie. Hierbij worden radioactieve zaadjes met naalden zo dicht mogelijk op de
tumor ingebracht. Dit levert minder schade op aan het omliggend weefsel. Een andere, redelijke
nieuwe, vorm van radiotherapie is protonentherapie. Het voordeel is dat hiermee nog gerichter kan
worden bestraald. Hierdoor is de kans op bijwerkingen kleiner. Daarnaast kan deze vorm van
therapie geschikte zijn voor kinderen, die nog in de groei zijn en bij wie de cellen gevoeliger zijn voor
radiotherapie. De bijwerkingen van radiotherapie hangen af van de gegeven dosis, de soort
radiotherapie en de plek in het lichaam die wordt bestraald. Radiotherapie beschadigt namelijk ook
gezonde cellen.
Chemotherapie: bij chemotherapie wordt met behulp van medicijnen (cytostatica) de kwaadaardige
cellen gedood of geremd. Dit gebeurt door de cytostatica het DNA van de cellen beschadigen.
Cytostatica wordt vaak intraveneus gegeven. De toegediende medicatie beschadigt echter ook (snel
delende) gezonde cellen, wat kan zorgen voor bijwerkingen zoals vermoeidheid, verminderde
eetlust, slijmvliesproblemen, haaruitval, gastro-intestinale symptomen en polyneuropathie. Door
mogelijke remming van de aanmaak van bloedellen is er een risico op anemie, stollingsstoornissen
en infecties.
Hormoontherapie: hormoontherapie kan worden toegepast bij tumoren die groeien onder invloed
van hormonen, zoals hormoongevoelig mammacarcinoom en prostaatcarcinoom. Het doel van de
hormoontherapie is om de productie en/of het effect van de hormonen in het lichaam te blokkeren.
Het gewenst gevolg is dat de tumorgroei wordt geremd of afneemt. De hormoontherapie bestaat
,meestal uit medicatie. Soms wordt met een operatie het hormoonproducerende orgaan (ovaria of
testes) verwijderd.
Doelgerichte en immuuntherapie: Bij doelgerichte therapie is ook het doel om de kwaadaardige
cellen te vernietigen of te remmen. Deze behandelvorm werkt echter anders dan chemo- of
radiotherapie. Zo kunnen specifieke eiwitten, die de tumor nodig heeft, worden geremd. Ook kan de
behandeling zijn gericht op het remmen van de groei van bloedvaten rond de tumor, waardoor de
tumor minder zuurstof en voedingsstoffen krijgt.
Het doel van immuuntherapie is het versterken van het immuunsysteem van de zorgvrager,
waardoor dit de kwaadaardige cellen zelf kan vernietigen. Dit is een therapievorm die nog sterk in
ontwikkeling is. Er zijn meerdere soorten immuuntherapie.
Stamceltransplantatie: bij bepaalde typen kanker krijgen zorgvragers een hoge dosis chemo- of
radiotherapie, waarna er een stamceltransplantatie plaatsvindt. De hoge dosering heeft namelijk als
bijwerking dat het de aanmaak van bloedcellen onderdrukt. Om dit te behandelen krijgt de
zorgvrager stamcellen die vóór de behandeling van hemzelf zijn verkregen (autoloog) of stamcellen
van een donor (allogeen). Deze stamcellen moeten zorgen voor de vorming van nieuwe bloedcellen.
Soorten maligne tumoren met naamgeving
Aan de naam van de verschillende kankersoorten kun je afleiden vanuit welk weefseltype de kanker
is ontstaan. De meest voorkomende soort kanker zijn carcinomen
Naam Type weefsel Voorbeeld
Carcinomen Epitheelweefsel, incl. klierweefsel Mammacarcinoom, prostaatcarcinoom
Sarcomen Bindweefsel en spierweefsel Liposarcoom, myosarcoom
Leukemie, lymfoom Bindweefsel, vormen van bloedkanker Leukemie, non-hodgkinlymfoom
Mammacarcinoom
Borstkanker (mammacarcinoom) is een kwaadaardige nieuwvorming van het weefsel in de borst. In
NL en BE is dit de meest voorkomende kankersoort bij vrouwen. De kans dat een vrouw gedurende
haar leven borstkanker krijgt is ongeveer 12%. Bij mannen komt borstkanker ook voor, maar dit is
zeer zeldzaam: minder dan 1% van het totale aantal gevallen.
Risicofactoren
Een verhoogd risico op borstkanker hebben vrouwen die:
- Een hogere leeftijd hebben; het gaat m.n. om vrouwen die ouder zijn dan 50 jaar
- Een of meer eerstegraadsfamilieleden (moeder, zus of dochter) hebben met
mammacarcinoom of ovariumcarcinoom
- Twee of meer tweedegraadsfamilieleden met mammacarcinoom hebben
- Eerder mammacarcinoom, of een voorloper hiervan, hebben gehad
- Drager zijn van een genmutatie in BRCA1 en BRCA2
- Een vroege menarche en een late menopauze hebben
- Kinderloos zijn op latere leeftijd (boven de 35 jaar) zwanger zijn geworden van hun eerste
kind
- Hormonale therapie volgen tijdens de menopauze
- Radiotherapie van de thorax hebben gehad voor het 40 e levensjaar
- Overmatige alcohol gebruiken, roken en/of een verhoogd BMI hebben na de menopauze.
, Risicoverlagend voor mammacarcinoom zijn borstvoeding geven, meer dan vier kinderen baren en
een lager dan gemiddeld BMI na de menopauze.
Etiologie
In ongeveer 10-15% van de gevallen is mammacarcinoom erfelijk. Vrouwen die drager zijn van een
mutatie vin van de twee bekende mammacarcinoomgenen (BRCA1 en BRCA2) hebben gedurende
hun leven een verhoogd risico van 50-85% op het krijgen van mammacarcinoom. Draagsters van
BRCA1-gen hebben daarnaast een verhoogd risico op ovariumcarcinoom. In alle overige gevallen is
de etiologie van borstkanker niet precies bekend.
Pathofysiologie
Ductaal carcinoom: meest voorkomende vorm van mammacarcinoom. Gaat uit van de melkgangen
Lobulair carcinoom: gaat uit van het melklierweefsel van de borst.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten mammacarcinoom op basis van
kenmerken van het weefsel onder de microscoop, de hormoongevoeligheid van de tumor en de
aanwezigheid van andere receptoren op het celoppervlak
Weefselkenmerken
Er wordt onderscheid gemaakt tussen carcinoma in situ en invasief carcinoom. Een ductaal
carcinoma in situ (DCIS) en lobulair carcinoma in situ (LCIS) zijn maligne cellen die niet
invasief doorgegroeid zijn naar het omliggende weefsel. Carcinoma in situ zaait niet uit, maar
kan wel leiden tot een invasief carcinoom. Invasieve carcinomen zijn lokaal geïnfiltreerd in
het omliggende vetweefsel en kunnen doorgroeien in de tepel, de huid en de borstwand.
Deze kunnen ook uitzaaien via de lymfebanen en via het bloed.
Hormoongevoeligheid
75% van de mammacarcinomen zijn hormoongevoelig of hormoonpositief. Ze bevatten
hormoonreceptoren voor de geslachtshormonen oestrogeen, progesteron of beide. Als deze
hormonen zich binden aan de receptoren wordt de celdeling gestimuleerd. Dit kan
behandeld worden met hormonale therapie.
Andere receptoren
Bij ongeveer 10% van de mammacarcinomen is er sprake van overexpressie van HER2-
receptoren op de tumorcellen. Deze receptoren binden zich aan het eiwit humaan
epidermale groeifactor, waardoor de celgroei wordt gestimuleerd. Dit kan behandeld
worden met doelgerichte therapie.
Symptomen
Meestal wordt mammacarcinoom ontdekt bij screening, voordat er symptomen zijn. Veranderingen
in de borst die kunnen wijzen op mammacarcinoom zijn:
- Een knobbeltje, schijf of streng in de borst die anders aanvoelt dan normaal
- Veranderingen aan de tepel: ingetrokken tepel, afscheiding, roodheid, zwelling of schilfering
- Veranderingen aan de huid: deuken of kuiltjes, sinaasappelhuid, zweertjes
- Een warme en roodgekleurde borst
- De borst doet langdurig pijn of is gevoelig
Andere symptomen bij een verder gevorderde mammacarcinoom zijn;