Sociaalwetenschappelijk kader 7 Orthopedagogiek
Hoorcollege 1 Normaal – Niet normaal
H1 en H2
Wat is ontwikkelingspsychopathelogie?
‘In de ontwikkelingspsyschopathelogie wordt het ontstaan en beloop van psychische stoornissen
onderzocht’.
‘Ontwikkelingsopgaven’ als uitgangspunt bij kinderen.
We moeten daar rekening mee houden, want oude kinderen verschillen van jonge kinderen.
Het heeft ook met de ontwikkeling te maken wanneer je iets afwijkend noemt of niet.
Een dynamisch gezichtspunt
Want kinderen mét een stoornis wil niet zeggen dat je daar altijd last van hebt. Het heeft
altijd met de omstandigheden te maken.
Vroeger en nu
Gebeurtenissen van vroeger kunnen doorspelen aan nu. Geschiedenis beïnvloedt ervaringen
en ervaringen beïnvloeden de geschiedenis.
Een uniek individu met unieke ervaringen (kind-, gezins- en maatschappijfactoren)
Elk individu is uniek. Niet iedereen is hetzelfde, allemaal verschillend. Er spelen allerlei
factoren mee die het ontstaan als beloop van gedrag beïnvloeden.
Hoe is de opvoeding? Armoede? Gezinssituatie? Het opvoeden van een kind met een stoornis
vraagt veel van ouders. Ook maatschappij, is er goede toegang tot kinderopvang voor
kinderen met stoornis?
Stoornis, eigenlijk is het beste woord classificatie.
Onderscheid maken en indelen.
Zoals onderscheiden tussen allerlei soorten organismen of grazers, maar ook...
Psychische stoornissen.
Deze psychische stoornissen zijn onderverdeeld in categorieën. Ze zijn geclassificeerd.
Wat daarbij gebruikt wordt is het DSM-classificatiesysteem.
DSM: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
Het is een soort handboek voor psychiaters, waarin alle stoornissen vermeld staan. Er wordt eigenlijk
soort uitleg gegeven en kenmerken gegeven over stoornissen en allerlei onderzoek.
Het is internationaal gebruikt handboek.
Maar het wordt uitgegeven door The American Psychiatric Association.
Dus houdt wel in dat het wel meer wat westers georiënteerd boek is.
Indeling van gedrag op grond van uiterlijke (wat zie je aan het gedrag) en innerlijke (voelen van
binnen) kenmerken.
Het basisprincipe is beschrijving.
Het is een beschrijving hoe zo’n stoornis eruitziet.
DSM-5 is een classificatiesysteem, ook al lijk het dat met de titel ‘diagnostisch handboek’
wordt bedoeld.
Het verschil tussen classificatie en diagnose wordt later uitgelegd.
, Een andere omschrijving van ‘classificatie’ is herkenning.
Je kunt het herkennen in de praktijk.
DSM-systematiek werkt traditioneel met vaststellen van wel of geen stoornis.
Je hebt het of je hebt het niet.
Een beetje een stoornis hebben kan volgens DSM niet.
Dit is eigenlijk een beetje een probleem binnen die DSM.
Want, tegenwoordig zijn we van het dimensioneel denken
Dit houdt in dat een stoornis op een soort schaal zit. Je kan er veel last van hebben of weinig last
van hebben.
De DSM-5, de laatste DSM, die probeert nu wel wat meer die richting op te gaan.
Er staat nu in dat je onderscheid kan maken tussen lichte, matige of ernstige vormen van stoornis.
Hoe meer symptomen, hoe ernstiger de stoornis.
Rond 1950-1952 is de eerste DSM ontstaan. Ondertussen zitten we bij de DSM-5 en daar staan ruim
300 stoornissen in.
Bij het vaststellen of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog 2 vragen:
1. Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke andere stoornissen lijken erop...
.. En kan ik die op grond van argumenten uitsluiten?
Dit noem je differentiaaldiagnose.
Onderscheid maken van is het nou de ene of het andere.
Zeker zijn van je zaak is heel belangrijk.
Het niet vaststellen van een stoornis, de verkeerde stoornis vaststellen, ten onrechte een
stoornis vaststellen kan grote negatieve gevolgen hebben voor het kind en zijn gezin.
Maar hoe kan dat nou gebeuren?
- Er is dus heel veel overlap tussen de stoornissen. Je ziet veel kenmerken terugkomen bij
verschillende stoornissen. Je moet dus goed onderscheid kunnen maken van wat het is.
- Vaak zijn er ook nog secundaire problemen. Als een kind een stoornis heeft kunnen er
daardoor nog meer problemen ontstaan. Problemen die kunnen voortvloeien uit een
stoornis.
2. Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen...
.. Met de stoornis die ik heb vastgesteld?
Dit noem je comorbiditeit
Zeker bij kinderen en jeugdigen is het samengaan van meerdere stoornis eerder regel dan
uitzondering.
- Een kind met slechts één stoornis is uitzonderlijk.
Dat zie je wel, maar is uitzonderlijk.
- Denk ook aan comorbiditeit met lichamelijke problemen en sociale problemen.
ADHD gaat vaak samen met gedragsstoornissen, depressie en nog veel meer. Er is dus
sprake bij ADHD van meerdere stoornissen.
,Classificeren, dat gaat echt over welke stoornis is vastgelegd doormiddel van de DSM.
Er is sprake van deze stoornis, sprake van autisme, angststoornis.
Maar dan... Dan weet je nog niet waar dat vandaan komt...
Dan komen deze vragen:
Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment van zijn ontwikkeling gekregen?
Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
Wat zegt het over dit kind en het gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven ontstaan?
Het opstellen van deze hypotheses, dat is diagnostiek.
We weten dat het ADHD is, maar wat ligt daar nou onder?
Dat doe je gebaseerd op theorie en interpretatie.
Er is heel veel onderzoek gedaan naar verschillende stoornissen, dus in de theorie kun je heel veel
risicofactoren vinden bij die stoornis. Maar er zijn zoveel risicofactoren, en ál die risicofactoren spelen
niet allemaal bij één kind. Dus daar komt je interpretatie die je hebt verzameld over het kind in het
gezin aanbod.
Diagnostiek is ook altijd de eerste stap naar hulpverlening.
Het is een voorwaardelijke stap: na diagnostiek volgt hulpverlening.
Conclusie, het gaat dus om 2 vragen:
Classificatie: Wat is er aan de hand?
Welk label kunnen we er opplakken?
Diagnostiek: Waarom en hoe is dat zo gekomen?
Vervolg, wat kunnen we eraan doen?
Belangrijk bij het alle classificaties zijn de risico cirkelredenaties.
Deze zie je heel vaak, en is zo ontstaan.
Het is heel erg ingeburgerd Dat er een heel groot risico is op cirkelredenaties.
ADHD is druk gedag en moeite hebben met aandacht vasthouden en impulsiviteit.
Nou nu gebeurt er wel is, waarom is mijn kind zo druk?
‘Dat komt door zijn ADHD, daarom is die zo druk’.
Maar eigenlijk klopt dat niet. Want ADHD ís druk en impulsief. Dus als je dan zegt ‘Mijn kind is heel
druk en impulsief, omdat hij ADHD heeft, dan zeg je eigenlijk, ‘Hij is zo druk en impulsief, omdat hij zo
druk en impulsief is’.
Dus je zegt eigenlijk nog niks. Dus die onderliggende factoren zijn erg belangrijk en daar ga je dan
naar kijken.
Drie factoren vergroten de kans dat er een beroep gedaan wordt op hulpverlening:
1. De ernst van de problemen
Hoe ernstiger de problemen, hoe sneller mensen de hulp zoeken
2. De leeftijd van een kind (hoe ouder, hoe eerder)
Hoe ouder een kind is, hoe sneller er hulp zou worden gezocht. Bij jonge kinderen kan je je
nog afvragen is dit nog normaal of is dit echt een probleem.
3. De combinatie van kind problemen en gezinsproblemen
, Als er problemen zijn alleen met een kind, maar dat kind leeft verder in een stabiel, goed
gezin dan kunnen de ouders dat probleem van hun kind opvangen.
Verder op ernst...
Het bepalen van de ernst.
Hoe bepaal je nu of het ernstig is of niet?
Criterium 1: Als iets afwijkt van het gemiddelde, dan zou het een probleem kunnen zijn.
Normaal en abnormaal als statische norm. Dus we hebben het gemiddelde, en hoe verder je daarvan
afwijkt hoe ernstiger het probleem is.
Dit zegt nog niets over dat er iets mis is of dat er iets gedaan moet worden!
Als we dan kijken naar dat statistische gemiddelde, dus die afwijking van het gemiddelde, kunnen we
heel mooi zien aan de normaalverdeling (The Normal Curve)
Wat wil dit zeggen?
Het is eigenlijk heel veel kenmerken van
mensen die zijn ‘normaal’ verdeeld.
Denk aan lengte, als je heel veel mensen
zou meten hoelang ze zijn dan zal je een
gemiddelde lengte krijgen en dan zie je
wat gemiddeld is. Maar als je meer aan
het uiteinde van de normaalverdeling gaat
dan zijn er wat kleinere en grotere
mensen.
Ook met gedragsproblemen kunnen we
gaan kijken hoeveel een kind gedragsproblemen laten zien.
Dat kan een norm zijn om te kijken hoe ernstig dit probleem is (percentielscores).
Maar, het gemiddelde zegt niet altijd alles.
Stel je voor:
Je tandarts ontdekt 7 gaatjes in je gebit, en laat dat nu precíés het gemiddelde zijn.
Is dat normaal? Hoeft zij niet in te grijpen?
DUS: Je kan in statistisch opzicht normaal zijn, en toch kan je hulp nodig hebben.
Criterium 2: Als iets afwijkt van het ideaal
Afwijken van een ideaal kan geen/soms/wel een probleem zijn.
Zegt nog niets over dat er iets mis is of dat er iets gedaan moet worden.
Dat heeft ook met je eigen normen en waarden te maken. Wat vind je afwijkend? En wat is er
ideaal?
Je ziet ook door de jaren heen dat er veel stoornissen bij zijn gekomen. In DSM-5 zijn nu veel
meer stoornissen bij gekomen in vergeleken DSM-1. Je ziet dus dat wat toen ‘normaal’ was, nu
niet meer ‘normaal’ is. Dus dat ideaal verandert in de loop van de tijd, en dat is ook verschillend
tussen mensen. Dus het geeft aan dat het soms ook best lastig is.
Iemand kan ‘anders’ zijn, maar
Lijdt de persoon daaronder? Is hij een gevaar voor zichzelf? Hebben anderen daar last van?
Kan hij zijn werk doen? Kan hij zijn sociale relaties onderhouden?