Sociologie, Module 2.
Hoofdstuk 1-3
Psychologie: onderzoek naar gedrag en gevoelens bij dat gedrag vanuit het
individuele gezichtspunt.
Economie: onderzoek naar de wijze waarop productie en distributie van schaarse
goederen in de samenleving worden geregeld.
Politicologie: onderzoek naar de manier waarop mensen vormgeven aan de
toekomst van de samenleving.
Sociologie: leer van de menselijke samenleving. Bestudeert het gedrag van de
mens in hun sociale omgeving. Waarom gedragen ze zich zoals ze zich gedragen.
Kritische wetenschap: voortdurend op zoek naar de waarheid, naar feiten en
verbanden die wetenschappelijk bewezen kunnen worden.
Empirische wetenschap: letterlijke wetenschap gebaseerd op ervaring en
waarneming. (geen speculaties)
Waardevrije wetenschap: wetenschap die gebaseerd is op feiten. (geen morele
overwegingen)
Halo- effect: de neiging om te denken dat wanneer iemand op één terrein positief
opvalt, hij ook wel goed zal zijn op andere terreinen. (Edward Thorndike)
Mills:
Sociaal bewustzijn -> door de groei van het sociaal bewustzijn kunnen
mensen steeds beter samenhangen zien en zich oriënteren.
Sociologische verbeeldingskracht -> wanneer je bepaalde kenmerken van
de samenleving in verband brengt met andere om op deze wijze een beeld te
krijgen van het geheel.
Maatschappijvisies:
1. Max Weber (idealist, rechts) -> grondlegger van sociologie. Vertrekt vanuit het
denken en de ideeën van de mens. (het denken bepaalt het bestaan.)
2. Karl Marx (materialist, links) -> gaat uit van de structuur van de samenleving,
de materiële wereld. (het bestaan bepaalt het denken.)
Homo sociologicus; veel gedrag is:
Maatschappelijk bepaald
Afhankelijk van sociale laag
Antwoord op verwachting (roltheorie)
Roltheorie:
, Positie -> plaats in netwerk
Rollen -> verwacht gedrag
Rolconflicten -> één versus meerdere posities en verwachtingen
Sociale structuur: wijze waarop posities op elkaar zijn betrokken.
Sociale stratificatie: samenleving, bedrijf, vriendengroep, gezin
Rolattributen: uiterlijkheden die nuttig zijn of dienen als herkenningsmiddel van een
rol. (witte jas van verpleegkundige, uniform van politie)
Statussymbolen: uiterlijkheden die verwijzen naar prestige rijkdom, macht, invloed,
gezag. (merkkleding, iphone, dure auto)
Sociale status: de waardering die de samenleving aan een positie hecht in relatie
tot andere posities. (wordt gekoppeld aan positie,niet aan de persoon. Veranderbaar)
Sociaal aanzien: de mate van waardering die mens heeft voor de wijze waarop
iemand een positie bekleedt.
Socialisatie; het leren spelen van rollen:
Geheel van invloeden vanaf de kindertijd
Geheel van leerprocessen (regels, verwachtingen, kennis)
Cultuuroverdracht
Primair -> algemene rollen (zindelijk worden, lopen)
Secundair -> specifieke rollen (rol van student, lid van voetbalclub)
Anticiperend -> vooruitlopen op toekomstige rol
Sociale controle: elimineren storend gedrag.
Self- fulfilling prophecy (Merton): zichzelf waarmakende voorspelling. Het
construeren van je eigen werkelijkheid. (Iemand denkt dat hij van sociologie niks
begrijpt en wel zal zakken voor een toets. Hier is geen aanleiding voor, maar het kan
leiden tot onzekerheid waardoor studeren belemmerd wordt met als gevolg een
onvoldoende.)
Self- defeating prophecy: tegenhanger van self- fulfilling prophecy. Zichzelf
vernietigende voorspelling. (Overmoedig worden en daardoor fouten maken en juist
daardoor die onvoldoende voor sociologie krijgt.)
Schofield onderzocht overeenkomst cliënt en hulpverlener:
1. Yavis- cliënten -> Cliënten die jong, aantrekkelijk, verbaal sterk, slim en
succesvol zijn.
2. Hound- cliënten -> Cliënten die gewoontjes, oud, onaantrekkelijk, verbaal
zwak en dom zijn.