WEEK 1 | INLEIDING BURGERLIJK RECHT
Te bestuderen stof: J.H. Nieuwenhuis, Hoofdstukken vermogensrecht, Vermogensrecht nrs. 1.1 en 1.2, De
totstandkoming van obligatoire overeenkomsten nrs. 2.1-2.4, 2.5 en 2.10
§1 TOTSTANDKOMING VAN RECHTSHANDELING EN OVEREENKOMST (1.1, 1.2, 2.1-2.4)
Hoe komt een koopovereenkomst tot stand? De gelaagde structuur van het Burgerlijk Wetboek brengt mee dat drie plaatsen in de wet
van belang kunnen zijn voor het antwoord op deze vraag. in de eerste plaats is koop een rechtshandeling. De artikelen 3:32 e.v. BW
regelen de totstandkoming van rechtshandelingen. Is een koop door een geestelijk gestoorde geldig? In de tweede plaats is koop een
overeenkomst. De artikelen 6:217 e.v. BW bevatten regels met betrekking tot het tot stand komen an overeenkomsten. Kan gene die
zijn huis te koop heeft aangeboden dit aanbod nog herroepen? In de derde plaats is koop een bijzondere overeenkomst waaraan de
wetgever in de artikelen 7:1 e.v. BW bijzondere aandacht heeft besteed. Is het mogelijk dat een koop tot stand komt zonder dat de
prijs is bepaald?
HOOFDSTUK I : Vermogensrechten
1.1 Inleiding
Burgerlijk recht bevat twee onderdelen: personen- en familierecht enerzijds en vermogensrecht anderzijds.
Het vermogensrecht (in objectieve zin)wordt gevormd door de regels die betrekking hebben op de
(subjectieve) vermogensrechten. De begripsomschrijving van vermogensrecht staat in art. 3:6: ‘Rechten
die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de
rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor versterk of in het
vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten.’
Goed, zaak, registergoed
Het vermogen bestaat uit ‘goederen’. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1). Zaken
zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art 3:2). Iedere zaak is dus een goed, maar
niet omgekeerd, niet ieder goed is een zaak. Een vermogensrecht is wel een goed, maar geen zaak.
Registergoederen zijn goederen voor welker overdacht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde
openbare registers noodzakelijk is (art. 3:10). Alle onroerende zaken zijn registergoederen (art. 3:89),
sommige roerende zaken zijn registergoederen en ook sommige vermogensrechten zijn registergoederen.
1.2 Eigendom en vorderingsrecht
Eigendom en vorderingsrecht zijn de grondvormen van het vermogensrecht. In deze rechtsfiguren treedt
de anatomie van het vermogensrecht het scherpst naar voren. Een confrontatie van eigendom en
vorderingsrecht brengt de belangrijkste breuklijnen van het vermogensrecht aan het licht.
Eigendom Vorderingsrecht
Absoluut recht Relatief recht
Exclusief recht
Gevolg (revindicatie)
Zakelijk recht Persoonlijk recht
Individualiseringsprincipe
Eenheidsbeginsel
Beperkt recht
Absolute en relatieve rechten
Een vorderingsrecht is relatief. Het is een rechtsbetrekking tussen twee bepaalde personen: schuldeiser en
schuldenaar. Eigendom is een absoluut recht. Het kan worden gehandhaafd jegens iedereen. In het
eigendomsrecht staat de eigenaar tegenover de rest van de wereld. Eigendom is een exclusief recht. De
eigenaar behoeft niet te dulden dat een ander van de zaak gebruik maakt. Eigendom heeft ‘gevolg’. Het
eigendomsrecht blijft op de zaak rusten, ook al raakt zij in andere handen (art. 5:2).
,Zakelijke en persoonlijke rechten
Een zakelijk recht is een recht op een zaak. Een persoonlijk recht is een aanspraak jegens een bepaalde
persoon. Eigendom is een zakelijk recht. Een vorderingsrecht is een persoonlijk recht. Zakelijke rechten
zijn, anders dan persoonlijke rechten, onderworpen aan twee beginselen: het individualiseringsprincipe en
het eenheidsbeginsel.
Individualisering
Eigendom van uitsluitend naar soort en hoeveelheid bepaalde zaken is niet mogelijk. A is eigenaar van
twee fietsen, zodra er duidelijk is om welke twee fietsen het precies gaat. A is niet de eigenaar van twee
fietsen, zodra er nog niet valt op te maken op welke fietsen zijn eigendomsrecht betrekking heeft.
Eenheidsbeginsel
Het eenheidsbeginsel is beperkt tot zakelijke rechten. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar
van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen (art. 5:3). Om uit te maken wat als bestanddeel heeft te
gelden, bevat art. 3:4 twee criteria: de verkeersopvatting en een zeer hechte fysieke verbinding.
Persoonlijke rechten met betrekking tot een bestanddeel van een zaak die aan een ander toebehoort zijn
wel mogelijk.
Beperkte rechten
Eigendom is het meest omvattende echt dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1). Uit zijn volheid
van zijn recht kan de eigenaar bepaalde bevoegdheden afsplitsen en verlenen aan een ander. In dat geval
ontstaat een beperkt recht (art. 3:8).
Bij de vestiging van beperkte rechten kan de eigenaar slecht kiezen uit de in de wet limitatief opgesomde
typen: gebruiksrechten en zekerheidsrechten. Gebruiksrechten geven de beperkt gerechtigde bepaalde
bevoegdheden tot gebruik (zoals erfpacht en vruchtgebruik). Zekerheidsrechten strekken ertoe de
rechthebbende meer zekerheid te verlenen bij het verhaal van zijn vorderingsrecht (zoals het recht van
hypotheek).
Een ander onderscheiding houdt verband met het voorwerp van de beperkte rechten. Kan het beperkte
recht uitsluitend worden gevestigd op een zaak (bv. erfpacht), dan is zijn wettelijke regeling te vinden Boek
5 (Zakelijke rechten). Is het daarentegen mogelijk het beperkte recht niet alleen te vestigen op een zaak,
maar ook op een vermogensrecht (bv. vruchtgebruik en hypotheek), dan vindt een dergelijk beperkt recht
onderdak in Boek 3 (Vermogensrecht in het algemeen).
Een beperkt recht is steeds absoluut recht en meestal tevens een zakelijk recht. Slechts wanneer het is
gevestigd op een vermogensrecht is het beperkte recht niet tevens een zakelijk recht. Vaak zijn echter de
beperkte rechten van Boek 3 (vruchtgebruik, pand en hypotheek) tevens zakelijke rechten, namelijk
wanneer zij zijn gevestigd op een zaak.
a. Het recht van A op een door hem gekochte maar nog niet geleverde auto.
relatief
b. B’s hypotheekrecht op een aan A toebehorend erfpachtrecht.
absoluut, beperkte rechten
c. B’s vruchtgebruik van een aan A toebehorend huis.
absoluut, zakelijk, beperkte rechten
d. A’s eigendom van een perceel grasland
absoluut, zakelijk
Prioriteit van het oudste beperkte recht en gelijkwaardigheid van vorderingsrechten.
- Botsing van twee beperkte rechten: een zelfde zaak kan belast zijn met meer dan één beperkt recht. Zo
kan zowel vruchtgebruik als de hypotheek geldig zijn. Wanneer het tot een conflict komt, geldt de regel`;
het oudere beperkte recht gaat vóór.
- Botsing van vorderingsrechten: het gehele vermogen van de schuldenaar staat in voor zijn schulden, zo
hij zijn verplichten niet nakomt (art. 3:276). Zijn schuldeisers worden uit de opbrengst van dit vermogen
voldaan naar evenredigheid van ieders vordering (art. 3:277). Vorderingsrechten zijn gelijkwaardig
ongeacht de volgorde waarin zij zijn ontstaan. De gelijkheid wordt soms doorbroken ‘door de wet
erkende redenen van voorrang’ (art. 3:277).
, Vermogensrechten in het faillissement
- In het geval van faillissement wordt het vermogen van de failliet te gelde gemaakt om uit de opbrengst
de gezamenlijke schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Hiertoe melden zij hun vordering aan bij de
faillissementscurator, die de opbrengst van het te gelde gemaakte vermogen, na aftrek van de kosten,
onder hen verdeelt.
- Mocht A de eigenaar van een fiets zijn die hij in bruikleen heeft gegeven aan de inmiddels failliete B, dan
is A eigenaar gebleven en is de curator niet bevoegd de fiets te verkopen.
- Wie een beperkt recht heeft op een zaak die aan de failliet toebehoort, ondervindt evenmin veel hinder
van het faillissement. Weliswaar zal de curator de zaak verkopen, maar tengevolge van het absolute
karakter van een beperkt recht blijft het recht in stand.
Vervagende grenzen
Oftewel: absoluut/relatief; zakelijk/persoonlijk; beperkt recht/vorderingsrecht vormen geen ondoordringbare
scheidsmuur die het bestaan van overgangsvormen onmogelijk maakt.
Relativering van een absoluut recht; ‘roerend goed heeft geen gevolg’
Eigendom van een roerende zaak is in zoverre ‘relatief’ dat het onder omstandigheden ‘gevolg’ mist. Wie
een roerende zaak kwijtraakt, kan zijn eigendomsrecht soms niet vervolgen onder een derde die de zaak te
goeder trouw verkreeg (art. 3:86).
Een relatief recht met absolute trekken
A installeert in het huis van B centrale verwarming. A en B komen overeen dat A de verwarming gedurende
vijf jaar jaarlijks in september zal nazien tegen een vaste prijs van 30 euro per servicebeurt. Na twee jaar
verkoopt en levert B zijn huis aan C.
C verkrijgt van rechtswege de bevoegdheid van A nakoming te vorderen van diens
onderhoudsverplichtingen. B’s (relatieve) vorderingsrecht vertoont absolute trekken, het heeft als het ware
‘gevolg’. Het volgt de eigendom van het huis. Wanneer een uit een overeenkomst voortvloeiend en voor
overgang vatbaar recht in zodanig verband staat met een aan de schuldeiser toebehorend goed dat hij bij
dat recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt, dan gaat het recht over op degene die dat
goed onder bijzondere titel verkrijgt (art. 6:251). Het vorderingsrecht is in dat geval kwalitatief, het komt toe
aan C in zijn hoedanigheid van eigenaar van de zaak waarop het recht betrekking heeft. Volgens eerder
genoemde wet is ook de verplichting van de betaling van het afgesproken bedrag kwalitatief.
Invloed van het prioriteitsbeginsel ten aanzien van vorderingsrechten
Als A een huis eerst verkoopt aan B en vervolgens aan C, dan zijn beide koopovereenkomsten geldig.
Zowel B als C heeft een vorderingsrecht tot levering van het huis. Dat B’s vorderingsrecht ouder is, doet op
het eerste gezicht niet ter zake. De patstelling die hiervan het gevolg zou zijn met betrekking tot de levering
van het huis wordt in het BW doorbroken (art. 3:298). B’s oudere vorderingsrecht gaat voor. A moet het huis
aan B leveren. C moet genoegen nemen met schadevergoeding, te betalen door A.
HOOFDSTUK II: De totstandkoming van obligatoire overeenkomsten
2.1 Inleiding
De obligatoire (verbintenisscheppende) overeenkomst vormt bij uitstek het middel waardoor partijen
zelfstandig onderlinge rechtsbetrekkingen kunnen aankopen. Een verbintenis kan worden omschreven als
een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee (of meer) personen krachtens welke de één
(schuldenaar, debiteur) tot een bepaalde prestatie is verplicht, terwijl de ander (schuldeiser, crediteur) tot
die prestatie is gerechtigd. Soms volgt het bestaan van een verbintenis rechtstreeks uit de wet. Een andere
keer verwijst de wet naar een bron waaruit verbintenissen kunnen voortvloeien. Partijen scheppen door het
sluiten van een obligatoire overeenkomst zelf en naar eigen verkiezing één of meer verbintenissen.