WEEK 4 | INLEIDING BURGERLIJK RECHT
Te bestuderen stof: J.H. Nieuwenhuis, Hoofdstukken vermogensrecht, Onrechtmatige daad, nrs. 7.1-7.4
§7 ONRECHTMATIGE DAAD (7.1-7.4)
Deze week staat het leerstuk van de onrechtmatige daad centraal. Welke gedragingen onrechtmatig zijn, leert art. 6:162 lid 2 BW: ‘Als
onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met
hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (…)’. Het belang van de vraag of een bepaalde
gedraging onrechtmatig is, ligt aan de onrechtmatige daad verbonden rechtsgevolgen. Onrechtmatig gedrag kan worden verboden
(art. 3:296 lid 1) en kan grond geven voor schadevergoeding (art. 6:162 lid 1 BW; in geld of in andere vorm, art. 6:103 BW).
Onrechtmatige publicaties kunnen leiden tot een veroordeling tot rectificatie (art. 6:167 BW).
HOOFDSTUK VII: Onrechtmatige daad
7.1 Inleiding
De schade steeds voor rekening laten van het slachtoffer aan de ene kant? Of de schade steeds
afwentelen op degene die haar veroorzaakte aan de andere kant? De oplossing van de wetgever ligt in art.
6:162 lid 1: ‘Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend,
is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.’ In alle andere gevallen draagt het
slachtoffer zelf de schade. Als B’s schade veroorzaakt wordt door A, maar A’s gedrag niet onrechtmatig is,
moet de inkomensschade van B alsnog door hemzelf worden gedragen.
De verplichting van de verzekeraar tot schadevergoeding is afhankelijk van de vraag of de verzekerde
aansprakelijk is op grond van art. 6:162. In het geval dat schade het gevolg is van een onrechtmatige daad
kan de verzekeraar zich verhalen op de dader (art. 7:962).
Onrechtmatige daad en tekortkoming
Schending van een verplichting die ligt besloten in een verbintenis betekent tekortkoming. Schending van
een verplichting die niet ligt besloten in een verbintenis levert een onrechtmatige daad op. Zowel niet-
nakoming van een verbintenis (tekortkoming) als schending van een andere rechtsplicht (onrechtmatige
daad) schept een verbintenis tot schadevergoeding (art. 6:95).
Samenloop van onrechtmatige daad en tekortkoming
Wordt een overeenkomst niet nagekomen, dan zijn art. 6:74 e.v. (tekortkoming) van toepassing met
uitsluiting van art. 6:162 e.v. (onrechtmatige daad). Dit is slechts anders als de gedraging, naast de
schending van contractuele verplichtingen, ook nog onrechtmatig is. In dat geval kan er dus sprake zijn
van zowel tekortkoming als een onrechtmatige daad.
7.2 Wanneer is een daad onrechtmatig?
Het tweede lid van art. 6:162 bevat drie criteria:
a. inbreuk op een recht
b. strijd met een wettelijke plicht
c. strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
a. Inbreuk op een recht
Het gaat hier om de persoonlijkheidsrechten (bv vrijheid) en de absolute rechten (bv eigendom). Met
uitzondering van de inbreuk op een huurrecht en een pachtrecht, pleegt men de schending van
vorderingsrechten verder niet te brengen onder deze categorie. De vraag is wanneer er sprake is van
inbreuk op een recht. Twee groepen gevallen kunnen worden onderscheiden:
1. Men verricht een handeling waartoe een ander (de rechthebbende) bij uitsluiting bevoegd is ( inbreuk
op het exclusieve karakter van het subjectieve recht).
2. a. Men stoort de rechthebbende in diens beschikkingsrechten
b. Men stoort de rechthebbende in diens gebruiksrechten:
1. Beschadiging van het voorwerp van het subjectieve recht (zaaksbeschadiging)
2. Handelingen waardoor het gebruik dat de rechthebbenden van een zaak heeft, vermindert,
. zonder dat er sprake is van beschadiging (hinder!)
, b. Strijd met een wettelijke plicht
Het begrip ‘wettelijke plicht’ moet worden opgevat in materiële zin: iedere van het bevoegd gezag
afkomstige algemeen verbindende regeling. Naast schending van wetten in formele zin vormen dus ook
gedragingen in strijd met verordeningen afkomstig van lagere publiekrechtelijke lichamen schending van
en wettelijke plicht in de hier bedoelde zin.
c. Strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
De door de rechter geformuleerde betamelijkheidsregels vallen globaal uiteen in twee groepen:
1. Regels die verbieden een ander bloot te stellen aan gevaren, waarop deze niet bedacht behoeft te zijn.
De maatschappelijke betamelijkheid brengt mee dat men anderen niet aan dergelijke gevaren
blootstelt. De HR verbindt de onrechtmatigheid aan een afweging van vier factoren:
a. De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en
voorzichtigheid kan worden verwacht
b. De hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan
c. De ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben
d. De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen
2. Regels die verbieden, bij de behartiging van eigen belangen, de belangen van anderen in ernstige
mate te schaden.
De verhouding tussen de verschillende onrechtmatigheidscriteria
Uit art. 6:162 lid 2 mag niet worden afgeleid dat toepasselijkheid van het ene criterium de toepasselijkheid
van het andere uitsluit. Door verschillende schrijvers is echter betoogd dat het antwoord op de vraag of een
bepaalde handeling al dan niet als onrechtmatig moet worden aangemerkt, steeds mede zou afhangen van
het oordeel of al dan niet is gehandeld in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid.
Rechtvaardigingsgronden
Slaagt de dader in een beroep op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond, dan vervalt, bij
gebreke van een essentieel element (de onrechtmatigheid), zijn aansprakelijkheid. In de eerste plaats valt
hier te denken aan de uit het wetboek van Strafrecht ‘geleende’ rechtvaardigingsgronden: overmacht
(noodtoestand), noodweer, wettelijk voorschrift, ambtelijk bevel en toestemming van de benadeelde.
Het relatieve karakter van de onrechtmatigheid
Valt een gedraging onder één of meer van de in art. 6:162 lid 2 neergelegde onrechtmatigheidsvormen,
dan is zij, behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond, onrechtmatig. Is hier echter sprake
van onrechtmatigheid in absolute zin ofwel draagt de onrechtmatigheid een relatief karakter.
- Absolute zin: is de daad steeds onrechtrechtmatig jegens een ieder, zodat ieder die ten gevolge van die
daad schade heeft geleden de ander daarvoor aansprakelijk kan stellen?
- Relatief karakter: aansprakelijkheid jegens de benadeelde is pas geldig wanneer komt vast te staan dat
de gedraging ook jegens hem onrechtmatig is.
Art. 6:163 (de relativiteitseis): ‘geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden
norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.’
Inbreuk op een recht
Het relatieve karakter van de onrechtmatigheid wordt hier volledig bepaald door de structuur van deze
onrechtmatigheidsvorm. De omstandigheid dat bij deze categorie sprake is van onrechtmatigheid omdat
en voor zover inbreuk wordt gemaakt op een (subjectief) recht, breintje dat de inbreuk steeds onrechtmatig
is jegens de drager van dat recht, en nooit onrechtmatig is jegens een ander dan de rechthebbende
(althans niet uitsluitend op grond van de rechtsinbreuk.
Strijd met een wettelijke plicht
Veel wettelijke normen beogen bescherming van particuliere belangen. De beschermingsomvang van een
wetsnorm is echter nooit onbeperkt. Het verbod een ander letsel toe te brengen is wel gegeven ter
bescherming van het slachtoffer, maar strekt niet tot bescherming tegen de schade die zijn werkgever lijdt
doordat deze tijdelijk minder kan produceren (zie art. 6:107). Hantering van de relativiteitseis brengt mee
dat de strekking van de overtreden norm moet worden vastgesteld. Drie vragen zijn daarbij van belang:
a. Behoort de eiser tot de kring van personen die door de norm wordt beschermd?
b. Valt de soort schade die is geleden binnen de bescherming van de overtreden norm?
c. Valt de wijze waarop de schade is ontstaan binnen de bescherming van de overtreden norm?