100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting voor het vak Strafrecht 2 €3,98
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting voor het vak Strafrecht 2

2 beoordelingen
 20 keer verkocht

Uitgebreide en complete samenvatting voor het vak Strafrecht 2. Bevat ook de veronderstelde stof van Strafrecht 1. Behaald cijfer in de eerste kans: 10.

Voorbeeld 4 van de 63  pagina's

  • Onbekend
  • 12 januari 2019
  • 63
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (56)

2  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: cyrilverveer • 2 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: madelon00 • 4 jaar geleden

avatar-seller
at33
Materieel Strafrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 De Nederlandse strafwetgeving
Het materiële strafrecht regelt in abstracto in welke gevallen een persoon vanwege de staat kan
worden gestraft en welke sancties dan mogen worden opgelegd. Tot het materiële strafrecht
behoren dan ook in elk geval de verbodsbepalingen en de strafbedreigingen. Het formele strafrecht
heeft betrekking op de wijze waarop in een concreet geval moet worden vastgesteld of de strafwet
is overtreden en of op een bepaald persoon deswege dient te worden gestraft. Het gaat hier in het
bijzonder om de te volgen procedure, om de bevoegdheden van de strafrechtspelging betrokken
overheidsorganen en om de rechten van de verdachte.
De grondwetgever heeft er rekening mee gehouden dat niet het gehele materiële strafrecht
in één wetboek zou kunnen worden onder gebracht. Art. 107 GW laat de wetgever de ruimte om
bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen (zoals Opiumwet en Wegenverkeerswet).
Misdrijven mogen geformuleerd worden in wetten in formele zin. Overtreden ook in lagere
wetgeving (zie art. 154 lid 1 Gemeentewet).

1.2 Ongeschreven recht, verdragsrecht, supranationaal recht
Strafbaarstellingen moeten een basis hebben in een wet in formele zin (art. 16 GW). De
strafbaarheid mag dus niet op ongeschreven recht worden gebaseerd, maar op de wet gebaseerde
strafbaarheid mag wel op grond van ongeschreven recht worden ingeperkt. Zo is een belangrijk
ongeschreven beginsel van Nederlands strafrecht het beginsel geen straf zonder schuld.

Een steeds belangrijk wordende rechtsbron wordt gevormd door de internationale verdragen
waarbij Nederland partij is. Daarbij kunnen in de eerste plaats de rechtstreeks werkende (art. 94
GW) mensenrechtenverdragen genoemd worden: het EVRM en het IVBPR. In de tweede plaats
kunnen verdragen genoemd worden die Nederland verplichtingen tot het strafbaar stellen van
bepaalde feiten. Dergelijke verplichtingen zijn in de eerste plaats tot de nationale werkgever
gericht. In de derde plaats kunnen verdragen worden genoemd waarbij Nederland een deel van
zijn strafrechtelijke autonomie prijs geeft (supranationaal strafrecht).

Wat betreft het materiële recht heeft de EU de bevoegdheid bij richtlijnen ‘minimumvoorschriften’
vast te stellen ‘betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties’ op een breed terrein van
criminaliteit (art. 83 VwEU). Nederland moet er dus voor zorgen dat de strafwetgeving aan de in
deze richtlijnen opgenomen minimumvoorschriften voldoet. Naast deze ‘positieve’ invloed van de
EU op het nationale strafrecht, is er ook een ‘negatieve’ invloed die uitgaat van de vrije
verkeersrechten, zoals het vrij verkeer van diensten en goederen. Daarmee wordt bedoeld dat de
nationale wetgeving, en dus ook de strafwetgeving, geen inbreuk mag maken op deze rechten. Van
de strafrechter wordt verlangd dat hij de nationale regelgeving van het EU-recht toetst en in geval
van strijd buiten toepassing laat. Tevens moet hij nationale wetgeving ter uitvoering van een
richtlijn uitleggen in het licht van de bewoording en het doel van de desbetreffende richtlijn
(richtlijnconforme interpretatie). Er zijn ook ongeschreven regels en beginselen van het
volkenrecht. Dat is in het bijzonder voor de strafmacht van belang: algemene rechtsbeginselen
(art. 7 lid 2 EVRM).

1.3 Het Wetboek van Strafrecht; Algemeen deel
De misdrijven zijn ondergebracht in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht,
overtredingen in het Derde Boek. Het wetboek bevat geen verbodsbepalingen, maar
delictsomschrijvingen. Er worden ‘feiten’ (gedragingen) omschreven die tot bestraffing aanleiding
kunnen geven. In die strafbaarstelling ligt impliciet besloten dat het gedrag verboden
(wederrechtelijk) is. Bij bijzondere wetten is dit anders, hier treft met juist wel expliciete verbods-
en gebodsbepalingen aan en in een andere wet, of op het einde, de sanctionering.

1.4 Bescherming van rechtsgoederen en handhaving van normen; krenkings- en
gevaarzettingsdelicten
Strafbepalingen worden in het leven geroepen met het oog de bescherming van bepaalde
rechtsbelangen (ook wel rechtsgoederen genoemd). In het klassieke strafrecht komt dat duidelijk
naar voren. Veel van de in het wetboek strafbaar gestelde ‘feiten’ zijn gedragingen die rechtstreeks
inbreuk maken op het beschermde rechtsgoed. Zo vormen de delicten doodslag (art. 287 Sr) en
dood door schuld (art. 307 Sr) inbreuken op het rechtsgoed (menselijk) leven. Delicten als diefstal
(art. 310 Sr) en verduistering (art. 21 Sr) maken inbreuk op de eigendom. Het delict
wederspannigheid (art. 180 Sr) tast door de door de wet beschermde openbaar gezag aan. Deze
delicten worden krenkingsdelicten genoemd.

, Als gevolg van de in het wetboek gehanteerde techniek van strafbaarstelling staat niet de
(overtreden) norm, maar de gedraging voorop. Dat brengt mee, dat niet iedere overtreding van de
achterliggende norm en niet iedere inbreuk op het beschermde belang strafbaar is gesteld.
Strafbaar gesteld zijn alleen bepaalde (precies) omschreven inbreuken. Niet iedere krenking van
het rechtsgoed behoort met straffen te worden gekeerd.
Naast de krenkingsdelicten staan de gevaarzettingsdelicten. Men onderscheid daarbij in
concrete en abstracte gevaarzettingsdelicten. Een voorbeeld van concreet gevaarzettingsdelict uit
het Wetboek van Strafrecht is art. 164 Sr: het opzettelijk veroorzaken van gevaar voor het
spoorwegverkeer. Voldoende voor strafbaarheid is hier dat een gevaarlijke situatie is geschapen;
niet vereist is dus dat het gevaar zich heeft verwerkelijkt. Abstracte gevaarzettingsdelicten treft
men veelvuldig aan in bijzondere wetten. Een duidelijk voorbeeld vormt de strafbaarstelling van
het bezit van allerhande wapens in de Wet wapens en munitie. De wetgever treedt hier als ware
preventief op. Hij verbiedt gedragingen die mogelijk tot krenkingen van het beschermde
rechtsgoed zouden kunnen leiden. Concreet gevaar is dan ook niet vereist.

1.5 Verhouding tot het burgerlijk recht: disharmonieën
De rechtsgoederen die het klassieke strafrecht beschermt, vinden voor een niet onbelangrijk deel
ook bescherming in het civiele recht (revindiceren goed, letselschade vorderen op grond van
onrechtmatige daad). Omdat echter die civielrechtelijke bescherming te kort schiet, is óók een
strafsanctie in het leven geroepen: het strafrecht en civiel recht staan hier naast elkaar. Er bestaan
ook bepaalde ‘disharmonieën’ zoals een verschil bij begrippen. Voorbeelden in het boek.

1.6 Verhouding tot het bestuursrecht: de bestuurlijke boete
Er is ook bestuursrechtelijke handhaving. Het bestuursrecht kent sancties. Het gaat daarbij niet
alleen om de intrekking van een vergunning of de stopzetting van een subsidie, maar ook om de
oplegging van bestuurlijke boetes. Dergelijke boetes verschillen niet wezenlijk van de boetes die
door de strafrechter worden opgelegd. Het Europese Hof te Straatsburg is dan ook van oordeel dat
de oplegging van een bestuurlijke boete moet worden aangemerkt als een criminal charge in de zin
van art. 6 EVRM. Dat betekent dat aan de procedurele waarborgen die het verdragsartikel geeft,
moet zijn voldaan. Gemeten naar onze eigen nationale maatstaven is echter van strafrecht geen
sprake. Dat heeft tot gevolg dat het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht niet, althans
niet rechtstreeks, van toepassing is. Het Wetboek van Strafvordering ook niet. Inmiddels heeft
hoofdstuk 5.4 Algemene wet bestuursrecht algemene regels opgenomen met betrekking tot de
oplegging van bestuurlijke boetes. Die algemene regels zijn zowel van materieelrechtelijke, als van
procedurele aard. De materieelrechtelijke bepalingen vertonen daarbij sterke overeenkomsten met
de bepalingen uit het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht.

,Hoofdstuk 2 Straftheorieën
2.1 Inleiding
Strafrechtelijke sancties kunnen worden onderscheiden in straffen en maatregelen. Een traditionele
definitie van de straf is het toebrengen van als zodanig beoogd leed. Ook wel punitieve sanctie
genoemd. De strafrechter deelt in zijn veroordelend vonnis leed toe aan degene die door hem
schuldig is bevonden aan daadwerkelijke wetsovertreding.

2.2 Twijfel omtrent de grondslagen
De vraag naar de effectiviteit van de straffen: de zin van de straf wordt bepaald door de mate
waarin zij bijdraagt aan het nageleefd worden van de wetten. Over dit belangrijke punt - de
zogenoemde generaal-preventie werking van het straffen - is weinig met zekerheid vast te stellen.
In derde plaats geeft de eis, dat slechts gestraft mag worden waar schuld is, veel te denken in de
wettelijke zin van het woord. Want wat is schuld? Waarop berust de verantwoordelijkheid van de
mens voor zijn daden? Wat valt te verwijten en wat niet? Hier sluit het strafrecht direct aan bij de
vragen aan naar de zin van het menselijke leven, bij vragen over wilsvrijheid en determinatie, bij
causaliteit en menselijke bestemming. En daarmee is het strafrecht meer dan dan andere terreinen
van het recht gevoelig voor stromingen in het filosofische, theologische en antropologische denken.

2.3 Rechtshandhaving
Het strafbaar stellen van menselijk gedrag betekent dat de staat de verantwoordelijkheid op zich
neemt de gestelde regels te handhaven. Hij laat dat niet meer over aan de burgers. Tevens houdt
in onze samenleving het strafbaar stellen in, dat de staat zich met de opsporing en de vervolging
van de overtredingen van de strafbaar gestelde regels belast.

2.4 Doel en functie van straffen
Straffen bestaat uit leed toebrengen en daarom bestaat er voortdurend de behoefte aan bezinning
op de rechtvaardiging van straffen. Steeds weer dringt zich de vraag op, welke zin het heeft het
kwaad aangericht door wetsovertreding te vermeerderen met het leed toegebracht aan de dader.

In de theorieën over de rechtvaardiging van de straf placht opmerkelijk weinig aandacht te worden
besteed aan het handhaven van het bestuurlijk strafrecht, of wat ruimer, aan het bestraffen van
overtredingen. Deze theorieën maken onderscheid tussen absolute en relatieve theorieën van de
straf. Absolute theorieën zoeken de rechtvaardiging van de straf in de vergelding. Er wordt
gestraft, omdat een misdaad is gepleegd; er wordt gestart omdat de dader die straf verdient heeft.
De strafoplegging is op het verleden gericht. Relatieve theorieën zijn op de toekomst gericht. Zij
zoeken de rechtvaardiging van de straf in het effect dat de straf heeft op de dader en op de
maatschappij. Het gaat om generale en speciale preventie. Bij speciale preventie is het doel te
voorkomen dat de dader recidiveert. Bij generale preventie gaat het om de afschrikkende werking
die van de straf in het algemene uitgaat. Het doel is te voorkomen dat anderen de wet ook gaan
overtreden.

2.5 Absolute theorieën
Bladzijde 22 t/m 24.
Kort gezegd wordt in deze theorieën de straf gerechtvaardigd door het kijken naar het verleden,
met name het delict dat zich heeft voorgedaan.

2.6 Relatieve theorieën
Bladzijde 24 t/m 27.
Kort gezegd wordt in deze theorieën de rechtsgrond van straf bepaald door het doel.

2.7 Verenigingstheorieën
Verenigingstheorieën worden gebaseerd op het idee van de vergelding maar de strafsanctie wordt
ook gerecht op het strafdoel. Bij deze theorie krijgen strafdoel en strafdoel elk een eigen plaats.
Het stafdoel blijft vergelding, maar volledig vergelding is niet meer vereist. Dit komt omdat
vergelding geen zelfstandig strafdoel meer is. Het doel, vergelding, moet worden nageleefd door
het gebruik van de straf en de strafrechtspleging.

, Hoofdstuk 3 Grondbeginselen van strafrecht
3.1 Nulla poena sine praevia lege poenali
3.1.1 Ratio
Tot de grondbeginselen van het Nederlandse strafrecht behoort in de eerste plaats de
rechtszekerheidsgedachte, die uitwerking heeft gevonden in de zin van art. 16 GW en art. 1 Sr
neergelegde regel: voor strafbaarheid is een wettelijke bepaling vereist, die bovendien aan het
feit moet zijn voorafgegaan. Terugwerkende kracht is dus uitgesloten.
Von Feuerbach heeft deze regel geformuleerd als in het latijn. Von Feuerbach vatte zijn leer samen
in een drietal bondige geformuleerde stelregels:
1. Iedere toepassing van straf kan slechts gebaseerd zijn op een voorafgegane strafwet
2. De toepassing van straf is slechts mogelijk, wanneer door de wet met straf bedreigde
gedraging heeft plaatsgevonden
3. De wettelijke met straf bedreigde gedraging heeft tot rechtsgevolg, dat de door de wet
daarop gestelde straf wordt toegepast

2.1.1. Inhoud van de regel
Uit de nulla poena-regel kunnen een viertal sub-regels worden afgeleid.
a. De straf moet berusten op een wet in formele zin
De regel sluit bestraffing op grond van gewoonterecht uit. Vereist is een geschreven
strafbepaling die een basis heeft in een wet afkomstig van de formele wetgever. mag
alleen in Nederlands. Art. 7 EVRM staat overigens niet in de weg aan de berechting van
(oorlogs)misdrijven op basis van ongeschreven beginselen van volkenrecht. Voor
strafbaarheid naar Nederlands recht blijft een wettelijke delictsomschrijving vereist. De
wetgever dient het ongeschreven volkenrecht dus eerst om te zetten in een op een wet in
formele zin gebaseerde strafbaarstelling.

b. Het verbod van terugwerkende kracht
De wettelijke strafbepaling moet aan het feit zijn voorafgegaan. Art. 1 lid 1 Sr verbiedt dat
de dat de strafbaarheid wordt gegrond op een latere wet en dat de bedreigde straffen
achteraf worden verzwaard. Het artikellid verzet zich zogezien niet tegen het met
terugwerkende kracht toepassen van een wet die straffeloosheid brengt, of die de
bedreigde straffen verlicht. Dat is in overeenstemming met de ratio legis. Art. 1 lid 1
beoogt de burger te beschermen. Door de toepassing van een mildere strafwet wordt zijn
rechtspositie niet aangetast.
c. Het ‘Bestimmtheitsgebot’
De rechtszekerheid is gediend met een nauwkeurige omschrijving van de strafbare feiten
en de op te leggen straffen. Het ‘Bestimmtheitsgebot’ (ook wel: bepaalheidsgebod of lex
certa-beginsel) richt zich in de eerste plaats tot de wetgever. Hij moet vage strafbepalingen
vermijden. Dit gebeurt niet altijd maar de rechter mag een wet in formele zin niet toetsen
aan art. 16 GW dus hij zal de vage strafbepaling dan gewoon moeten toepassen. Dat is
anders als het gaat om delictsomschrijvingen die afkomstig zijn van de lagere wetgever.
d. Het verbod op analogie
Onderscheid extensieve interpretatie en (verboden) analogie is soms echter lastig.

3.1.1. Vergelijking met art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR
Deze artikelen zeggen in vrijwel gelijke bewoordingen hetzelfde. De verdragsbepalingen
waarborgen, evenals art. 1 Sr en art. 16 GW, de rechtszekerheid in het strafrecht. Toch zijn er niet
onbelangrijke verschillen; art. 7 EVRM heeft in bepaalde opzichten nog een meerwaarde. In de
eerste plaats is van belang, dat wetten in formele zin niet aan de Grondwet, maar wel aan het
verdrag kunnen worden getoetst. in de tweede plaats vormt de sterke nadruk die het Europese Hof
legt op de concrete toepassing van de norm, een medaille met een keerzijde. Heel precies
geformuleerde bepalingen kunnen in onbruik zijn geraakt of althans ten dele buiten toepassing zijn
gelaten. Vervolging wegens diefstal van één lucifer bijvoorbeeld past geheel niet in het bestaande
vervolgingsbeleid en is derhalve voor de burger in redelijkheid niet te voorzien. Verdedigbaar is
ook, dat de onaangekondigde vervolging van delicten die jaren werden gedoogd, in strijd is met
art. 7 EVRM. Wellicht geldt hetzelfde ten aanzien van de oplegging van bijvoorbeeld een
gevangenisstraf in een geval waarin, gelet op de bestaande straftoemetingspraktijk, op een
geldboete mocht worden gerekend.

3.1.1. Interpretatie, analogie
Iedere strafbepaling, hoe zorgvuldig ook geformuleerd, vraagt om uitleg (interpretatie). In
hoofdzaak zijn er vier verschillende interpretatie methoden te onderscheiden:

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper at33. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,98. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 69252 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€3,98  20x  verkocht
  • (2)
In winkelwagen
Toegevoegd