Themaweek: Zelfmanagement en ervaringskennis, wat
doet de verpleegkundige?
Hoorcollege voorbij diagnostisering.
De student krijgt inzicht in de geschiedenis van waanzin.
Geschiedenis van waanzin.
Sinds er leven is vindt uitsluiting en agressie al plaats, wanneer je anders bent dan de groep.
Het Dolhuys, eerste opvang huis voor mensen met psychische problemen.
- Ontstaan rond 1450. Om mensen uit de stad te beschermen tegen de gekken. De
mensen werden hier opgesloten, vastgebonden en geslagen.
o Reiner van Arkel.
o Willen Arntsz.
Van dolheid naar krankzinnig.
Rond 1800 verandert het denken over wat nu krankzinnigheid genoemd wordt. Dolhuizen
worden gesticht waar zieken worden behandeld. Er wordt gekeken naar de psychische
problemen alsof het ziekten zijn.
- Philippe Pinel en William Tuke, zeggen dat de mensen behandeld moeten worden als
eerste.
In 1827 wordt besloten dat mensen met psychische problemen niet meer geslagen worden.
Jacob Schroerder was de eerste psychiater die dit besloot.
1e krankzinnigenwet in 1841. Op basis van de ideeën Schroeder, Dit zorgde voor een
verbetering van de leefomstandigheden, genezing is doelstelling. Echter de bescherming van
de maatschappij blijft het belangrijkste.
Gemedicaliseerde GGZ.
Vanaf 1950, wordt er meer medisch gedacht. Dit komt door pillen en DSM.
De DSM is de psychiatersbijbel, inmiddels is er een 5e editie. Is leidend wanneer er een
diagnose gesteld moet worden.
Deze is echter niet wetenschappelijk onderbouwd.
GGZ diagnoses.
Zorgen voor erkenning van psychische klachten, maar zeggen niks over wie iemand is. Of
over iemands toekomst.
Kunnen verhelderend zijn, maar kunnen dit ook juist tegengaan, vaak momentopnames
De student begrijpt wat de rol is van DSM-diagnoses in de context
van de geschiedenis.
De eerste DSM kwam uit in 1952, zorgde voor een einde aan de chaos in de psychiatrie. Dit
werd een serieuze wetenschap.
Allen Francis, was betrokken bij het maken van de DSM 4. Deze moest volgens hem gezien
worden als een hulp, niet als bijbel. De diagnoses kunnen volgens hem ook juist schade
aanrichten. Dit omdat mensen zo een label krijgen, zo is autisme de ziekte niet toegenomen,
maar wordt gedrag bestempeld.
De nieuwe diagnoses uit de DSM 5 zijn zo ruim dat ‘normale’ mensen hier ook onder gaan
vallen.
Dit is met de insteek gedaan om mensen niet heel ziek te laten worden door hun
stoornis.
,Hoorcollege: Zelfmanagement bij chronische zieken: Een uitdaging
voor verpleegkundigen.
De student weet wat het belang is van zelfmanagement voor de
patiënt en wat het belang is van zelfmanagement voor goede
kwaliteit van leven en zorg.
Er komen steeds meer mensen met een chronische ziekte, omdat het huidige zorgstelsel dit
niet aankan is het van belang dat er iets gaat veranderen. Wanneer patiënten zelf meer regie
over hun ziekte hebben, doen zij minder beroep op het zorgstelsel. Daarnaast zal de patiënt
meer zelfvertrouwen krijgen.
De student weet wat zelfmanagement betekent voor de patiënt.
Zelfmanagement, is de mogelijkheid van individu om de symptomen, behandeling, fysieke en
psychosociale consequenties, en de veranderingen in levensstijl die gekoppeld zitten aan het
leven met een chronische aandoening.
Het doel van zelfmanagement is gedragsverandering. Dit krijg je bij:
- Aanleren van kennis en zelfmanagementvaardigheden.
- Vertrouwen krijgen in eigen kunnen.
- Gedragsverandering.
Het is dus de levensstijl zo aanpassen dat de patiënt het beste kan leven met de ziekte.
Wanneer de gezondheidsvaardigheden zo hoog zijn, zijn er ook mogelijkheden voor
patiënten om bijvoorbeeld zelf met een antibioticakuur te starten.
De student weet wat zelfmanagement vraagt van de
verpleegkundige.
Het is belangrijk als verpleegkundige om iemand gezondheidsvaardigheden aan te gaan
leren. Met deze vaardigheden kunnen patiënten namelijk meer zelfmanagement bereiken.
Dit vraagt bij de verpleegkundige om:
- Kennis.
- Motivatie.
- Mogelijkheden.
- Juiste timing, wanneer iemand niet open staat voor veranderingen gaat dit nooit
lukken.
Voor de bevordering van het zelfmanagement kan gebruik gemaakt worden van het 5A
model. Hierbij zijn er binnen de zelfmanagement 3 aandachtsgebieden.
1. Leven met de ziekte.
2. Eigen aandeel in de zorg.
3. Organisatie van zorg en hulpbronnen.
Op ieder aandachtsgebied wordt gekeken met de 5A.
- Achterhalen, nodig de patiënt uit ervaringen en behoeften te benoemen.
- Adviseren, verklaar bevindingen en geeft de patiënt informatie op maat.
- Afspreken, ondersteunen van de patiënt bij het zelf opstellen van doelen, en daarna
tot gezamenlijke besluitvorming komen.
- Assisteren, help bij het omgaan met persoonlijke tegenslagen en bekijk de behoefte
naar extra hulp.
- Arrangeren, maar een zorgplan.
Van de verpleegkundige wordt verwacht dat je:
- Alert bent.
- Blijft verwoorden (signaleren).
- De patiënt betrekt in het formuleren van doelen.
, - Sociale omgeving betrekken.
- Gebruik maken van bewezen effectieve hulpmiddelen.
Werkcollege onderzoekend vermogen, kwalitatieve
interviewtechnieken en data-analyse.
De student kan de stappen van het verwerken van kwalitatieve
data benoemen.
Wanneer de bron van een kwalitatief onderzoek, een interview is wordt uitgegaan van het
volgende stappenplan:
Het start natuurlijk met de dataverzameling. Hier komen gegevens uit, deze moeten worden
gecodeerd. Coderen houdt niet letterlijk in dat dit met cijfers gedaan wordt. Maar kort
omschrijven waar het om gaat in een fragment van het interview.
Dit leidt tot een lijst met codes, deze worden verdeeld in categorieën. Daarna kan axiaal
coderen plaats vinden.
Dit is het toebrengen van structuur aan de gegevens. Deze structuur kan zorgen dat er
relaties tussen de categorieën zichtbaar worden. Dit kan vervolgens verwerkt worden door
selectief coderen.
Kwalitatief onderzoek richt zich op de aard van fenomenen, hoe het in de praktijk eraan
toegaat.
Kwantitatief onderzoek richt zich op het voorkomen van fenomenen.
Kwalitatief onderzoek.
Is een verzamelnaam voor verschillende stromingen en tradities van onderzoek. Hierbij is het
doel inzicht te geven in de gezondheidszorg. Het geeft weer hoe mensen een bepaald
fenomeen ervaren, en welke betekenis dit voor hun heeft.
Kwalitatief onderzoek heeft de voorkeur om:
- Zoveel mogelijk beschrijven vanuit een holistische visie.
- Inductief (van bijzonder naar algemeen).
- Analyse door middel van ordening.
- Inzicht bieden in resultaten door middel van het gebruik van woorden en beelden.
Dit is gebaseerd op een filosofische basis.
Bij het zoeken naar bronnen voor kwalitatief onderzoek zoek je naar:
Teksten (wat mensen schrijven).
Interviews (wat mensen zeggen).
Observaties (wat mensen doen).
Hierbij gelden altijd de drie volgende punten:
1. Duidelijk verband tussen de onderzoeksvraag en het schriftelijk materiaal.
2. Traceerbaarheid van de schriftelijke documenten.
3. Toestemming om de schriftelijke bronnen te gebruiken en ernaar te verwijzen.
Binnen de kwalitatieve onderzoeken zijn er verschillende methodes. Deze hebben allemaal
verschillende eisen over wat een goed kwalitatief onderzoek is.
Methode. Verbonden met Doel.
Biografie. Geschiedenis, taalwetenschap, Exploratie van het leven van een
antropologie, psychologie en individu of groep.
sociologie.
Fenomenologie. Filosofie, psychologie en Begrip van de essentie van
sociologie. ervaringen rond een bepaald
, fenomeen.
Gefundeerde Sociologie. Theorieontwikkeling gebaseerd
theorie. op data uit de praktijk.
Etnografie. Antropologie en sociologie. Beschrijven en interpretatie van
een culturele en/of sociale groep.
Casestudie. Politieke wetenschappen en Diepteanalyse van een of meer
sociologie. gevallen.
Discouranalyse. Filosofie en taalwetenschap. Zichtbaar maken van een groep
ideeën of patronen in teksten die
de weerslag zijn van sociale
structuren.
Evaluatieonderzoek. Sociologie en Verklaring en inzicht in hoe
beleidswetenschap. processen verlopen zijn.
Actieonderzoek. Sociologie en sociale Interactief onderzoek om
psychologie. veranderprocessen en effecten
van interventies samen met de
onderzochten in kaart te brengen.
Beoordelen van kwalitatief onderzoek.
Hierbij zijn er drie vragen die een leidraad vormen:
1. Zijn de resultaten valide?
Is duidelijk wat de onderzoeksvraag, doelen en focus zijn?
Is de methode geschikt voor de uitwerking van de onderzoeksvraag?
Is de context waarin het onderzoek plaats vond duidelijk beschreven?
Is er duidelijk hoe de gegevens verzameld zijn?
Zijn kwalitatieve methoden gebruikt om de gegevens te analyseren?
Worden gemaakte keuzes beargumenteerd?
Zijn er aspecten weergegeven die fouten in de resultaten weergeven?
2. Wat is het belang van de resultaten?
Zijn de belangrijkste resultaten duidelijk weergegeven?
o Zijn deze gedetailleerd genoeg?
Worden onderzoeksresultaten en conclusies van elkaar gescheiden?
Worden de resultaten in relatie gebracht met bestaande literatuur?
3. Hoe helpen de resultaten mijn cliënt?
Zijn de resultaten toepasbaar op de cliëntengroep en de methoden waar ik
mee werk?
Leveren de resultaten stof tot nadenken op voor mijn werk?
,De student kan kwalitatieve gegevens (data uit interviews) op
systematische wijze verwerken.
De onderzoeksslang:
- Deductieve benadering:
o Top-down
o Van algemeen naar het specifieke
o (vaak) aan de orde bij beta-wetenschappen waar strikt/ krachtig bewijs vereist
is.
o Theorie Hypothese Observatie vaststelling
- Inductieve benadering:
o Bottum-up
, o Van specifiek naar het algemene
o (Vaak) aan de orde bij sociaal wetenschappelijk onderzoek waar men beoogd
inzicht in gebeurtenissen verkrijgen.
o Observatie patroon hypothese Theorie
- Drie typen codering:
o Fase 1: Open
Gehele transcript zin voor zin lezen en coderen.
Doel: exploratie/ verkenning begrippen
Fase: Begin
Activiteiten: Lezen en herlezen, vergelijken van fragmenten, codes
toekennen aan data, memo’s schrijven, overleggen met
medeonderzoekers.
Resultaat: Lijst met codes en een memobestand met reflecties.
Toets: Verzadiging: Geen nieuwe codes zijn meer nodig om
fragmenten uit de gegevens te labelen.
o Fase 2: Axiaal
Categorieën vormen: toevoegen/splitsen/etc.
Doel: Omschrijving/ afbakening begrippen, vaststellen categorieën.
Fase: Halfweg, brugfunctie tussen open coderen en selectief coderen
Activiteiten: Inventarisatie en vergelijken van fragmenten bij een code,
ordenen van codes, toetsen tussentijdse ideeën, memo’s schrijven,
overleggen met medeonderzoekers.
Resultaat: lijkt met categorieën, memobestand met reflecties.
Toets: Verzadigd: Codes en categorieën hebben hun definitieve
beschrijving en hun onderlinge relatie is helder.
o Fase 3: selectief
Verbanden leggen tussen categorieën/ interpreteren
Doel: Bepaling belangrijkste categorieën, kern categorieën (thema’s)
formuleren, in licht van vraagstelling.
Fase: Eind
Activiteiten: Bepalen van kern categorieën, vaststellen en verifiëren
van samenhang tussen begrippen, interpreteren vanuit de literatuur,
trekken conclusies in licht van onderzoeksvragen.
Resultaat: Beschrijving voornaamste categorieën, antwoorden op de
onderzoeksvragen.
Toets: Verzadiging: Nieuwe dataverzameling levert informatie op die al
in de uitkomsten in verwerkt en kan worden begrepen.
Aanvullend: De student heeft kennis van verschillende
interviewtechnieken die toegepast kunnen worden tijdens een
semigestructureerd interview met een individuele zorgvrager.
Wat is kwalitatief interview?
- Is een onderzoeksinstrument.
- De onderzoeker bepaalt het onderwerp voor het interview, en selecteert hier zijn
personen op.
o Zowel vreemden als bekenden.
- De onderzoeker leidt het interview.
, - Het antwoord wordt niet tevoren gegeven.
Interviews naar aantallen.
Er zijn individuele interviewen, en groepsinterviewen. Dit wordt weergegeven in de
onderstaande afbeelding.
Interview naar inhoud.
Op grond van wat je met de probleemstelling onderzoekt, zal het type interview meer
cultureel of thematisch gaan worden.
- Cultureel interview.
Het alledaagse, wat mensen doen en overdragen naar de volgende generatie.
- Thematisch interview.
Afgebakend onderwerp wat vaak in een bepaald tijdskader wordt geplaatst.
Doelen interview.
- Ervaringen.
o Wie, wat, waar, wanneer.
- Meningen.
o Mist juiste situatie, iemand moet zich goed voelen. Anders krijg je vaak een
sociaal gewenst antwoord.
- Feitelijke kennis.
o Let op dat je niet overkomt alsof je een toets afneemt.
- Gevoelens.
o Vraagt interview vaardigheden van de verpleegkundige emotioneel.
Tijdens het interview.
1. Start.
Benadrukken van: onderwerp doel van het interview en duur.
Geef ruimte voor het stellen van vragen.
Aangeven dat iemand altijd mag stoppen.
2. Beginvraag.
Brede, neutrale vraag, hangt af van het doel. Niet te risico op dwalen.
, Wat vindt u van?
Kunt u over iets vertellen over?
Niet te bedreigend, eerst vertrouwen opbouwen.
Niet te suggestief je bent deel van een het onderzoek, dit kan resultaten ook
vertekenen.
3. Vervolgvragen.
Concreet.
Niet-sturend.
Geen toevoegingen geven.
Begrijpelijk formuleren.
Een ding tegelijk vragen.
Geen vraag-antwoord spel.
4. Doorvragen.
Dit doe je wanneer het antwoord niet duidelijk is, onvolledig of diepgang mist
5. (non) verbale communicatie.
Actief luisteren (hummen, papegaaien, knikken).
Stiltes laten vallen.
Juiste omgeving scheppen.
Gespreksruimte.
Kleding / uitstraling.
Zithouding.
Gespreksruimte.
6. Samenvatten.
Ordent het gesprek.
Werkt stimulerend.
Versterkt de band.
Werkt controlerend.
Biedt een rustpunt.
Is een voorbeeld.
7. Na het interview.
Uitgebreid samenvatten.
Member check, deze samenvatting terugsturen naar geïnterviewde.
Start data-analyse.
Aandachtspunten.
- Voorbereiding Wat wil je weten.
- Proefinterview.
- Structuur en overzicht houden, aantekeningen tijdens interview houden.
- Omgaan met stiltes.
- Sleutelwoorden en vaag taalgebruik.
- Luisteren, samenvatten en doorvragen