Concreet komt de legitimerende functie van het bestuursrecht tot uiting in het in het leven roepen
van bestuursorganen, het toekennen van bestuursbevoegdheden en het regelen van
besluitvormingsprocedures.
1.1.8 Instrumentele functie
Betreft de rol die dit recht speelt ten behoeve van de vaststelling en uitvoering van het
overheidsbeleid. Ze heeft tot gevolg dat het bestuursrecht aan snelle en ingrijpende veranderingen
onderhevig is. Het wordt gezien als middel tot het bereiken van bepaalde doeleinden.
• Actief instrumentele functie: in het leven roepen van een bestuursorgaan en deze haar
functie laten uitvoeren.
• Passief instrumentele functie: het bestuursrecht zelf treedt als instrument op voor
overheidsbeleid.
1.1.9 Waarborgfunctie
Door de bestuursrechtelijke normering van het bestuursoptreden wordt de rechtspositie van de
burger ten opzichte van de overheid gewaarborgd. De belangrijkste waarborgen voor de burger zijn
gelegen in de algemene en bijzondere rechten en procedures die het bestuursrecht biedt: de regels
van de bijzondere wet, aangevuld door de algemene materiële en formele waarborgen van de Awb
en de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
1.1.10 Samenhang van en spanning tussen functies
De drie bovengenoemde functies van het bestuursrecht zijn wel te onderscheiden, maar niet van
elkaar te scheiden.
Fundamentele beginselen en uitgangspunten:
1.2.3, nr. 35 Gevolgen voor de verhouding overheid-burger. Een ‘wederkerige’
rechtsbetrekking?
In de literatuur wordt bestuursrecht soms omschreven als het recht betreffende de rechtsbetrekking
tussen overheid en burger. In de memorie van toelichting bij de Awb werd de relatie overheid-burger
zelfs gekenschetst als een wederkerige rechtsbetrekking. Deze opvatting zoekt enerzijds aansluiting
bij de veronderstelde feitelijke horizontalisering van de verhouding tussen overheid en burger,
waaronder wordt verstaan dat die verhouding veel gelijkwaardiger zou zijn dan vroeger het geval
was.
7.3, nr. 237 De behartiging van het algemeen belang
De overheid ‘moet’ het algemeen belang behartigen. Het is bestuursorganen verboden particuliere
belangen van bestuurders of ambtenaren gericht na te streven. De overheidsorganisatie is in het
1
,leven geroepen om de rechtmatige belangen van de publieke rechtsgemeenschap optimaal te
behartigen. Dit is ook de enige bestaansreden van de overheid.
8.3.2, nr. 295 Verbod van vooringenomenheid
Art. 2:4 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. De
strekking van dit voorschrift is dat het bestuursorgaan objectief, zonder aanzien des persoons te
werk moet gaan, zowel bij het voorbereiden en nemen van besluiten als bij andere activiteiten. Dit
vereiste houdt verband met art. 3:3 Awb, het verbod van détournement de pouvoir.
Onder ‘daarvoor werkzame personen’ wordt verstaan: in geval van een collegiaal bestuursorgaan, de
leden. Maar denk ook aan ambtenaren en anderen die in opdracht van het bestuur werkzaamheden
verrichten.
Onder een ‘persoonlijk belang’ wordt verstaan: ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het
bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak moet behartigen.
296 Algemene strekking art. 2:4 Awb
Het verbod van vooringenomenheid kan worden gezien als een algemeen beginsel van behoorlijk
bestuur. Het heeft betrekking op het gehele bestuursoptreden. Dit is tevens een fundamenteel
rechtsbeginsel.
297 Tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen
Te denken valt aan gemeenteraden en colleges van burgermeester en wethouders. De wetgever
verlangt hier dus dat het orgaan waakt over de integriteit van zijn leden. Daarnaast dient het orgaan
te waken over de integriteit van personen die werkzaamheden voor het orgaan verrichten (bijv.
adviseurs).
Winsum-uitspraak: de Afdeling bestuursrechtspraak achtte art. 2:4 Awb geschonden toen een
raadslid (met beslissende stem) zich niet van stemming had onthouden. Het betrof een ambtenaar
van een waterschap die tevens zitting had in de gemeenteraad van Winsum. Omdat het raadslid niet
alleen werkzaam was bij het waterschap maar ook al jaren nauw was betrokken bij het omstreden
bouwplan achtte de Afdeling bestuursrechtspraak het verbod van vooringenomenheid geschonden.
Hierbij werd gewezen op de noodzaak om ook de schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
De rechtspraak verwacht dat een belanghebbende een en ander in beginsel zelf aannemelijk moet
maken. In navolging van Neerhof kan de relevante rechtspraak globaal in drie categorieën worden
verdeeld:
a. de situatie waarin een functionaris (bestuurder, ambtenaar of adviseur) een persoonlijk belang
heeft bij een besluit;
b. de situatie waarin het bestuursorgaan – of de rechtspersoon waartoe het orgaan behoort –
belanghebbende is bij het te nemen besluit; dan wel
c. de situatie waarin een bij de besluitvorming betrokken functionaris al eerder in een andere
hoedanigheid bij de zaak was betrokken (de typische ‘veel-petten-problematiek’).
299 Fair play-beginsel
Het gebod van fair play vereist dat bestuursorganen open en eerlijk optreden (‘met open vizier’),
betrokkenen adequaat informeren (o.m. over hun procedurele mogelijkheden en rechten), géén
2
,informatie achterhouden, belanghebbenden niet aan het lijntje houden of burgers ongeoorloofd
onder druk zetten. Ook het anoniem naar voren brengen van klachten verdraagt zich niet met het
fair play-beginsel alsmede het frustreren van rechten van burgers door het uitstellen of niet nemen
van een beslissing waarbij de betrokkene belang heeft. Het bewust ten onrechte weigeren van een
vergunning om procedureel voordeel te behalen (ook al dient dit een algemeen belang) kan ook
unfair play opleveren. Verder valt te denken aan het niet adequaat informeren van een gemachtigde
of een onevenwichtige bewijslastverdeling m.b.t. de tijdige indiening van stukken.
300 Specialiteitsbeginsel
Bestuursbevoegdheid is in het bestuursrecht niet in het algemeen door de wetgever toegekend,
maar altijd met het oog op de behartiging van specifieke publieke belangen. In het hedendaagse
bestuursrecht beschikt het bestuur niet over één open bevoegdheid om te besturen. Er is sprake van
een fijnmazig stelsel van bestuursbevoegdheden die aan talrijke bestuursorganen toekomen. Het
beginsel brengt tot uitdrukking dat het bestuur onvrij is in zijn handelen.
303 Verbod van détournement de pouvoir
Dit beginsel hangt nauw samen met het specialiteitsbeginsel. Dat een bestuursorgaan zijn
bestuursbevoegdheid niet mag gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend is een
algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Is er geen bevoegdheid, dan is toetsing aan het verbod
van ddp niet mogelijk. Toetsing vereist bij voorkeur een geschreven bevoegdheid.
8.3.6, nr. 316 Gelijkheidsbeginsel
Dit is ook een fundamenteel rechtsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat gelijke gevallen gelijk
worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar de mate van hun ongelijkheid. Strijd met het
gelijkheidsbeginsel zal pas aan de orde zijn zodra vanuit een specifiek gezichtspunt sprake is van
ongelijke behandeling door de overheid waarvoor bovendien geen rechtvaardiging bestaat.
Bij een toets aan het gelijkheidsbeginsel kunnen twee fasen worden onderscheiden: de fase waarin
wordt nagegaan of er sprake is van (een voldoende mate van) vergelijkbaarheid (de
vergelijkbaarheidstoets) en de fase waarin wordt nagegaan of er – gegeven deze vergelijkbaarheid –
een voldoende objectieve rechtvaardiging bestaat voor een ongelijke behandeling.
328 Materieel rechtszekerheidsbeginsel
In dit verband is de vraag van belang onder welke omstandigheden besluiten kunnen worden
ingetrokken of ten nadele van burgers gewijzigd. Ook voorkomt het beginsel bijvoorbeeld dat minder
gunstig beleid met terugwerkende kracht wordt tegengeworpen aan belanghebbenden die onder
oud beleid een concreet verzoek om een financiële tegemoetkoming deden en ook konden doen. De
omstandigheden van het geval zijn bepalend. Hierbij kan ook meewegen dat belanghebbenden tijdig
zijn geïnformeerd of gewaarschuwd.
329 Recht doen aan een opgebouwde rechtspositie
Ten aanzien van wijzigingen in langdurige subsidierelaties geldt de specifieke regeling van art. 4:51
lid 1 Awb. Hierin is voorgeschreven dat een redelijke termijn in acht moet worden genomen. Het
achteraf terugkomen op een subsidieverlening of een subsidievaststelling wordt wettelijk
genormeerd door bepalingen waaraan het materiële rechtszekerheidsbeginsel ten grondslag ligt.
3
, READER
2. Fundamentele beginselen en uitgangspunten
2.1 Fundamentele beginselen en uitgangspunten 2
Wederkerige rechtsbetrekking: brengt met zich mee dat de burger inspraak moet hebben bij de
bestuurlijke besluitvorming en dat rekening gehouden moet worden met de belangen van de burger.
Maar de wederkerige rechtsbetrekking brengt ook met zich mee dat de burger rekening moet
houden met de positie en de belangen van het bestuur.
Het algemeen deel van het bestuursrecht:
2.2.1, nr. 46 Inhoud
Het bestuursrecht is opgebouwd uit het bijzonder deel enerzijds en het algemeen deel anderzijds.
Het bijzonder deel bevat het materiële bestuursrecht in de zin van rechten en plichten voor de
burgers en bevoegdheden en verplichtingen van bestuursorganen, alsmede daarop toegesneden
procedureregels. Het algemeen deel vormt hiervan deels een abstractie en generalisatie en bestaat
voor een ander deel uit autonoom ontwikkelden onderwerpen.
2.2.3, nr. 52 Begrip en karakter algemeen deel
Het algemeen deel van het bestuursrecht ziet op die rechtsfiguren en rechtsnormen die voor het
gehele bestuursrecht gelding en betekenis hebben. Het algemeen deel van het bestuursrecht wordt
in steeds toenemende mate gereguleerd door de Awb.
54 Doelstellingen Awb
- Bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving (harmonisatie)
- Systematiseren en, waar mogelijk, vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke wetgeving
- Codificeren van ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie hebben
afgetekend
- Het treffen van voorzieningen ten aanzien van onderwerpen die zich naar hun aard niet voor
regeling in een bijzondere wet lenen
56 Vier gradaties van harmonisatie
- Bepalingen van dwingend recht die voor het gehele bestuursrecht moeten gelden, en
waarvan slechts bij wet in formele zin mag worden afgeweken;
- Bepalingen van regelend recht, die moeten worden beschouwd als de voor de normale
gevallen beste regeling, maar waarvan bij (bijzonder) wettelijk voorschrift kan worden
afgeweken;
- Bepalingen van aanvullend recht, die gelden in de gevallen dat de bijzondere wet (in
materiële zin) het onderwerp niet regelt;
- Bepalingen van facultatief recht, die slechts van toepassing zijn indien dit bij (bijzonder)
wettelijk voorschrift of bij besluit van het betrokken bestuursorgaan is bepaald.
Nederlands en Europees bestuursrecht:
2.3, nr. 66 Het begrip ‘Europees bestuursrecht’
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper IlseWezenberg. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.