Samenvatting
Handboek gedrag op school – Anton Horeweg
Hoofdstuk 2, 3, 4, 6, 12, 17
Hoofdstuk 2 preventief werken
2.1. Probleemgedrag
2.1.1.
Gedragsstoornis: je spreekt van een stoornis als deze niet te verhelpen is. Dit is iemands
neurobiologische aanleg. Je wordt ermee geboren.
Gedragsprobleem: het ontstaat door verkeerde interactie tussen kind en omgeving. Het heeft
geen neurobiologische aanleg.
2.1.2.
Externaliserend probleemgedrag: gedrag dat je opmerkt. De omgeving heeft er last van.
(Onrustig, brutaal, agressief, niet sociaal, weinig motivatie etc..)
Internaliserend probleemgedrag: gedrag dat (bijna) niet opvalt. (Moeilijk contact maken, stil,
onzeker etc..)
2.1.3.
Gedrag moet je beschrijven:
- Gedrag concreet maken, aangeven wat je ziet, zonder interpretaties
- Geen persoonskenmerk van maken
- Wanneer speelt het gedrag zich af?
- Gedrag kan ook voortkomen uit hoe personen om diegene heen erop reageren
2.1.4.
Hoe ontstaat probleemgedrag? Dit kun je op verschillende manieren bekijken. Beide
modellen tonen aan dat gedrag voortkomt door interactie met omgeving (leerling, leerkracht,
medeleerlingen etc.).
Transactionele model: Ecologische model:
,
,Het kijken naar een breder geheel zie je terug in de systeemtheorie en meervoudig
risicomodel van Van der Ploeg. Er zijn volgens dit model een aantal risicofactoren die de
kans op probleemgedrag vergroten.
Meervoudig risicomodel van Van der Ploeg:
Probleemgedrag door prikkelverwerking: als de zintuigelijke prikkelverwerking niet goed
verloopt, heeft dat gevolgen voor gedrag in de klas, de concentratie en de schoolprestaties.
2.2. De rol van de leerkracht
2.2.1.
Goed gedrag bij kinderen is niet vanzelfsprekend. Sommige kinderen doen er langer over om
juist gedrag tonen te leren. Leerkrachtgedrag kan bijdragen aan problemen.
Het kind is niet hetzelfde als zijn gedrag. Leerkrachten die minder problemen met het kind
ervaren, kunnen het kind van het gedrag onderscheiden. De leerkracht kan zijn/haar gedrag
veranderen.
Goed gedrag kun je aanleren. Belangrijk is dan een gesprek met het kind om te kijken wat
hem/haar echt dwarsligt.
Een ABC-schema is een goede manier om naar gedrag te kijken. Je kijkt naar het gedrag dat
vertoond wordt (Behaviour), wat er vooraf gaat (Antecedents) en naar wat daarna gebeurd
(Concequences). Je kunt de situatie voorafgaand aan het gedrag proberen te veranderen,
zodat het gedrag niet optreed.
Bij oplossingsgericht werken wordt er gekeken naar wanneer het probleem zich minder of
niet voordoet. Op deze manier probeert men de gewenste doelen te bereiken. Het kind komt
hierbij dus zelf in actie waarbij het kind zijn eigen aandeel goed kan zien.
2.2.2. ‘Zie’ je leerlingen
Zet in op relatie met de kinderen (vragen naar weekend, voetbalwedstrijd etc.). Luister en
bekijk de feedback van de kinderen (lichaamstaal, mimiek, ingeleverd werk etc.).
Pedagogische aanraking. Een aanraking (op een pedagogisch verantwoorde manier) kan
voor leerlingen erg fijn zijn. Een arm om de schouder bij verdriet, een high five of
schouderklopje etc.. Niet alle kinderen houden hiervan, die zullen terugdeinzen.
Als het kind verkeerd gedrag heeft vertoond moet het kind dezelfde dag nog met een schone
lei kunnen beginnen.
Kleuters leren vooral door goed voorbeeldgedrag. Een leerkracht die modelt en dit goede
gedrag verwoord is bezig met goed gedrag aanleren. Ook het complimenteren van goed
gedrag is hierbij belangrijk.
, Een goede luisterhouding voorkomt veel probleemgedrag. Luisterhouding aanleren in de
kring bij de kleutergroep is dus van belang. Belangrijk is om vooraf een beweegmoment te
doen.
2.2.3.
Taalgebruik is belangrijk. Verander daarbij ‘het lukt niet’ naar ‘het lukt nog niet’. Dit blikt
vooruit naar verbeteringen in de toekomst. Ook zijn gerichte complimenten belangrijk.
Probeer positieve controle uit te oefenen in plaats van negatieve controle. Benoem vooral de
dingen die goed gaan. Denk aan de verhouding 4:1. Tegenover één keer kritiek/correctie
moeten vier complimenten staan.
Kinderen moeten leren hoe ze doormiddel van taal kunnen aangeven wat er in hunzelf
gebeurd.
2.2.4. Voorspelbaar handelen
Vertel wat je gaat doen en doe dit ook. Reageer hierbij zo consequent mogelijk. Vooraf weten
wat consequenties zijn kan hierbij belangrijk zijn om af te spreken.
2.2.5.
De leerkracht is rolmodel en zal het juiste gedrag moeten laten zien.
2.3. Preventief werken
2.3.1. Werken aan de relatie
Werken aan relatie met kinderen in je klas
Sta als de schooldag begint bij de deur van de klas en verwelkom de kinderen
Bekijk zo nu en dan hoe de kinderen kijken: aan de hand hiervan kun je een praatje
maken (verdrietig gezicht, boos gezicht etc.)
Bewaak de relaties tussen kinderen onderling
Zorg voor een duidelijke voorspelbare omgeving
Zorg voor goed klassenmanagement
o Je zorgt dat je de schooldag plant
o Je lokaal is ingericht zodat er effectief en efficiënt gewerkt kan worden
o Zorg voor duidelijke afspraken
Zorg voor goede lessen
Zorg dat je goed volgbaar bent
Zorg voor positieve groepssfeer
Geef de groep verantwoordelijkheid
Hanteer duidelijke regels
Zorg dat kinderen veel succeservaringen hebben en benoem die ook
Verwacht veel van je groep en spreek dit ook uit
Behandel iedereen gelijkwaardig, maar niet gelijk
Jij doet ertoe
Benoem vooral wat goed gaat
Gebruik het positieve tegendeel (‘niet rennen op de gang’ vervangen voor ‘loop rustig
op de gang’)
Signaleer leerproblemen op tijd en pak deze aan