Hoorcollege aantekeningen
2018/2019
Strafrecht 3 RGBSR00010
Rijksuniversiteit Groningen
SAMENVATTING
Dit document bevat de uitwerking van de informatie die tijdens de
hoorcolleges van het vak Strafrecht 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
is gegeven. Tevens is de relevante besproken jurisprudentie (ook
hetgeen niet in de werkgroepen is voorgeschreven) uitgewerkt.
0
,Inhoudsopgave
College 1: Inleiding tot strafvordering 2
College 2: Voorbereidend onderzoek 7
College 3: De rechter, het Openbaar Ministerie 13
College 4: De verdachte en zijn raadsman; het slachtoffer 18
College 5: Dagvaarding en tenlastelegging 23
College 6: Het onderzoek ter terechtzitting 30
College 7: Het wettelijk bewijsstelsel 35
College 8: Getuigenbewijs en artikel 6 EVRM 42
College 9: Bewijsuitsluiting 47
College 10: Strafvermindering en niet-ontvankelijkheid OM 54
College 11: Het vonnis en motiveringskwesties 61
College 12: Strafmotivering 69
College 13: Naar een nieuw Wetboek van Strafvordering? 75
1
,College 1: Inleiding tot strafvordering
Introductie
Het vak ziet op het voortbouwen op Strafrecht 1 en 2. Strafrecht 3 ziet op het
formele strafrecht. Het tentamen bestaat doorgaans uit 8 vragen (soms met
deelvragen). Niet alle leerstukken worden bevraagd.
Hoofddoel
Het hoofddoel van de strafvordering is de juiste toepassing van het materiële
strafrecht. Het verzekeren van de juiste toepassing van het materiële strafrecht zit
een dubbele betekenis in. Ten eerste de toepassing van het materiële strafrecht (er
moet iets mee worden gedaan) en ten tweede de juiste toepassing. Een voorbeeld is
de situatie dat er iets wordt gestolen in de winkel, maar hij heeft door dat hij in de
gaten wordt gehouden en legt het product terug. De vraag is of iemand diefstal heeft
gepleegd. Op grond van artikel 338 Sv kan iemand alleen veroordeeld worden op
grond van wettig bewijs en indien de rechter daartoe de overtuiging heeft bekomen.
De rechter in Nederland moet dus een bepaalde drempel over om tot een
veroordeling te komen. Zo moet hij dus ten eerste wettig bewijs hebben, maar als hij
die drempel over is, dan hoeft hij niet perse te veroordelen. Anders gezegd: de
drempel van wettige bewijsmiddelen moet hij altijd over, maar indien hij niet de
overtuiging heeft, dan hoeft hij niet over te gaan tot een veroordeling. Dit is in andere
landen anders. Daarbij geldt in sommige landen het positief wettelijk
bewijsstelsel. Hierbij geldt dat indien je een bepaalde drempel over bent, je over
moet gaan tot veroordeling. Daarnaast mag de proces economie ook meespelen in
de inrichting van ‘de rechtsstaat’ in het algemeen. De waarborgen die je hebt bij een
verkeersovertreding mogen best anders zijn dan bij een poging moord. De
betrekkelijkheid van waarborgen is hier van belang.
Nevendoelen
1. Eerbiediging rechten en vrijheden verdachte
Degene die beschuldigd is moet iets in de melk te brokkelen hebben. Zo hoeft hij/zij
niet mee te werken aan je eigen veroordeling, je mag zwijgen. Het huidige beeld is
dat je betrokkenen ook moet informeren over hen rechten. Daarnaast mag het
voorarrest (voorlopige hechtenis) niet langer duren dan strikt noodzakelijk is voor de
voorbereiding van de zaak. Je mag namelijk niet vooruitlopen op de zaak.
Samengevat:
- Bijvoorbeeld: zwijgrecht, cautie (art. 29 Sv);
- Bijvoorbeeld: limitering voorarrest.
2. Eerbiediging rechten en vrijheden anderen
Je kunt niet altijd verplicht worden te getuigen tegen anderen. Je moet niet snel
gedwongen te worden om bijvoorbeeld t.a.v. iemand die je heel dierbaar is/familie is
gedwongen die te belasten. Ook personen met wie informatie in vertrouwen is
vertelt, geldt niet altijd dat verplicht moet worden getuigt. Je kunt een zaak doen met
eerbiediging van rechten, maar als mensen het gevoel hebben dat niet naar hen is
geluisterd, kun je je afvragen of het wel goed is gegaan. Samengevat:
- Bijvoorbeeld: beperking getuigplichten;
- Bijvoorbeeld: slachtoffer als benadeelde partij.
2
,3. Procedurele rechtvaardigheid
Het spreekrecht is uitgebreid, want eerst werd het slachtoffer beschouwd als de
benadeelde partij, maar nu tegenwoordig ook als spreekgerechtigde. Dit was
geclausuleerd (alleen uitlaten over de gevolgen van het misdrijf voor hem/haar).
Hedendaags mag het slachtoffer zich ook uitlaten over de straf en het bewijs die zou
moeten worden opgelegd. Nadeel: kans is dat het slachtoffer veel zegt over deze
punten, maar niks tot weinig hierover terugkomt in het vonnis. Dit kan leiden tot het
gevoel van het slachtoffer dat er geen sprake is van procedurele rechtvaardigheid.
Samengevat:
- Bijvoorbeeld: recht op laatste woord;
- Bijvoorbeeld: spreekrecht slachtoffer.
4. Demonstratiefunctie
Het openbare strafproces maakt zichtbaar voor de burger dat de overheid zwaar tilt
aan het plegen van strafbare feiten en daar werk van maakt. Het heeft een
preventieve functie.
Vaststelling schuld
In Nederland staat de materiële waarheid centraal. Betekent ook dat als de
verdachte bekend, dat je het idee mag hebben dat je al een heel eind bent met de
materiële waarheid en dus hoeven er aanzienlijk minder onderzoekhandelingen te
worden verricht. Wel geldt artikel 338 Sv e.v.: 1 getuige is geen getuige. Dat geldt
ook voor een bekennende verdachte: enkel zijn bekentenis is niet voldoende.
Dat de materiële waarheid centraal staat komt in tal van fasen van het
strafprocesrecht weer naar voren. Hierna 3 voorbeelden:
1. Actieve rol rechter
Rechters hebben veel bevoegdheden gekregen om de waarheid boven tafel te
krijgen. De tenlastelegging is de focus. Er kan bijvoorbeeld nader onderzoek worden
gelast door de rechter.
Inquisitoir en accusatoir
Nederland kent een inquisitoir strafprocesrecht. Hier past de actieve rechter in.
Verenigd Koninkrijk en Amerika zijn vooral zuiver accusatoir. Dit houdt in dat partijen
worden ondervraagt en bewijs inbrengen. Hierbij is de rechter veel lijdelijker, bewaakt
alleen het verloop van het proces, meer niet.
Contradictoir
Onder invloed van het EVRM is Nederland meer contradictoir geworden. Dit wil
zeggen dat de verdachte minder ‘voorwerp van onderzoek’ is, maar meer een
volwaardige procespartij wordt die rechten heeft om tegen het Openbaar Ministerie in
te brengen.
2. Magistratelijke rol OM
Magistratelijke rol houdt in dat je vanuit je taak als OM ook bijvoorbeeld ontlastende
bronnen onderzoek, net zo goed als belastende bronnen. Er mag dus geen sprake
zijn van een tunnelvisie richting veroordeling. OM komt uit een inquisitoir stelsel,
maar oorspronkelijk verlengstuk rechters. Hedendaags is dit ander, namelijk: leider
opsporing. OvJ belast met OM-afdoening; dominus litis. OM beslissen o.g.v.
materiele waarheid nastreven. Anders gezegd: oog voor gerechtvaardigde belangen
verdachte
- kennisneming processtukken (art. 30 e.v. Sv).
3
,3. Regeling rechtsmiddelen
1. Hoger beroep
Nieuwe behandeling is van groot belang in verband met materiele waarheid. Hoger
beroep is een volwaardige instantie waarbij helemaal opnieuw naar de zaak wordt
gekeken. De raadsheren mogen zich vooral focussen op waarom de verdachte in
hoger beroep is gegaan (‘voortbouwend appel’). Als de verdachte aangeeft dat hij de
feiten en tenlastelegging begrijpt, maar het niet eens is met de straf, scheelt dit weer
tijd tijdens de behandeling op zitting.
2. Cassatie
Artikel 79 RO (schending recht) bevat de hoofdredenen voor cassatie, maar nu ook
belang centraal (80a RO) en daarmee de materiële waarheid. Uit artikel 80a RO
volgt dat de Hoge Raad geen aandacht hoeft te schenken aan zaken waarbij de
verdachte onvoldoende belang heeft. Onvoldoende belang wordt in verband
gebracht met de materiële waarheid, omdat er bijvoorbeeld sprake kan zijn van
mogelijke verzuim van vormen (processuele fout), maar dit de uitkomst niet
veranderd, dan heeft Hoge Raad nu sneller de mogelijkheid om te zeggen dat het
geen behandeling verdient.
3. Herziening ten voordele ex. artikel 457 Sv
Dit is de fase waarbij de behandeling van de strafzaak is geweest en de uitspraak in
kracht van gewijsde is gegaan (‘onherroepelijk geworden’). Herziening is de
mogelijkheid om de zaak ‘open te breken’. Als iemand blijkt onterecht te zijn
veroordeeld, kan de zaak worden opengebroken. Kennelijk wordt aan de materiële
waarheid zoveel waarde gehecht, dat je kunt openbreken.
4. Herziening ten nadele ex. artikel 482a Sv
Deze mogelijkheid bestaat nog niet heel lang en dus controversieel. Iemand is ten
onrechte vrijgesproken en de zaak is eigenlijk afgelopen.
- Een voorbeeldzaak is een zaak waarin ernstige verkeersfeiten waren begaan.
Er is doorgereden na een ongeval met een slok op. Uiteindelijk was de
veroordeelde niet degene die reed. De verdachten (waaronder de
veroordeelde) deden als of een van de inzittenden van de auto bestuurder
was ten tijde van het ongeval. Uiteindelijk heeft dit tot herziening geleid. In
de conclusie van de A-G wordt de vraag opgeworpen óf in dit geval
überhaupt wel herziening moet worden gunnen. Immers heeft de (onterecht)
veroordeelde zelf meegewerkt aan de leugen en profiteert er op dit punt van.
Hier is de spanning ten aanzien van de hoge mate van belangrijkheid van de
materiële waarheid zichtbaar. De Hoge Raad komt tot het oordeel dat :
”misbruik van recht is niet een zodanig zwaarwegende factor dat het de materiële
waarheid kan blokkeren”.
- In het Gevangenisvoedsel-arrest ging het om de oplichting van de overheid,
meer specifiek in dit geval de gevangenis. Men deed zich anders voor dan
wie men was en op basis van die aangenomen hoedanigheid kreeg men eten
(afgifte van goed is oplichting).
Uit artikel 482a Sv volgt dat het moet gaan om een nova (een nieuw feit dat eerder
niet was gebleken). Volgens lid 3 moet het gaan om een:
- geloofwaardige bekentenissen verdachte of ‘medeverdachte’;
- resultaten technisch onderzoek.
Bij herziening moet er een afweging plaatsvinden tussen de materiële waarheid en
de rechten verdachte. Je vervolgt immers voor hetzelfde feit een tweede keer (non
bis in idem). Dit is een beginsel en dus kunnen er uitzonderingen op worden
gemaakt.
4
,Inleiding EVRM
Grote Europa
Het EVRM is een product van de Raad van Europa (‘Groot Europa’). Hiervan zijn 47
lidstaten lid. Ook komen er veel themaverdragen tot stand binnen de Raad. Deze
verdragen staan vaak ook open ter ondertekening voor lidstaten die niet lid zijn van
de Raad van Europa. Veel verdragen hebben dus een mondiaal karakter gehad.
De EU wordt steeds belangrijker voor het (nationale) strafrecht.
Kleine Europa
Hiermee wordt gedoeld op de Europese Unie waarvan 28 lidstaten lid zijn. EU wordt
steeds belangrijker voor het nationale strafrecht. Naast de algemene regelingen
(primaire bronnen: VEU/VWEU) zijn ook het Handvest en de richtlijnen vanuit
Europa belangrijke bronnen voor het nationale strafrecht.
Het Handvest is een soort EVRM, maar dan in EU-verband. Richtlijnen leggen
lidstaten de verplichting op om deze te implementeren. Hierbij de nationale wet zo
inrichten dat je voldoet aan de eisen die worden gesteld in de betreffende richtlijn.
Ook op het gebied van strafrecht worden er richtlijnen vastgesteld. Bij het EVRM in
strafrechtelijk kader draait het vooral om artikel 5, 6 en 8 EVRM. Deze artikelen
spelen een prominente rol binnen het nationale strafprocesrecht.
Kenmerken EVRM/EHRM
Hieronder zijn de kenmerken van het EVRM en de manier waarop het EHRM met
deze rechten/kenmerken omgaat, weergegeven:
a. veroordeling van de staat: als het gaat om een veroordeling, dan is het de Staat
die terecht staat.
b. methode nakoming is vrij (‘vrij’): je bent als verdragsstaat vrij om in
overeenstemming met het verdrag te handelen, op een manier die jou het beste lijkt.
Zelfs als je twijfelt over de inrichting, dan kun je op basis van de omstandigheden
van jouw geval een bepaald systeem kiezen, die een ander land misschien anders
zou kiezen op basis van de omstandigheden in dát land.
c. margin of appreciation: verdragsstaten hebben een bepaalde
beoordelingsvrijheid bij de invulling van de rechten en plichten die voortvloeien uit
het verdrag.
d. procedurele toetsing van feitelijke oordelen: in beginsel worden de feiten niet
getoetst door het ERHM, want het EHRM gaat uit van de feiten zoals deze worden
geschetst. Maar kan zijn dat er toch nog nader wordt gekeken. Dit is bijvoorbeeld het
geval als zich enige vorm van willekeur voordoet.
e. geen toetsing van wettelijke regelingen: er wordt geen algemeen wettelijk
voorschrift bekeken, maar een concreet geval. Dat brengt met zich mee dat de
omstandigheden van het geval worden meegenomen.
f. casus gebonden oordeel: hoe meer het oordeel van het EHRM casus gebonden
is, hoe minder het betrekking heeft op een ander(e) land/lidstaat.
g. uitleg gericht op daadwerkelijke rechtsbescherming: uiteindelijk gaat het bij
het EHRM om de inhoud en niet dat je alleen maar voldoet aan de formele eisen.
Het hof is uit op effectieve bescherming.
h. autonome begripsvorming: voor effectieve bescherming is het nodig dat het
EHRM de uitleg van het EVRM naar zich toetrekt. Dit is de autonome
begripsvorming.
5
,Positieve verplichtingen
Dit leerstuk wordt steeds belangrijker. Het EVRM is bedoeld om de burger te
beschermen tegen de ‘almachtige’ overheid, vooral negatieve verplichtingen
(“onthoudt u zich van het maken van inbreuk op”). Het EHRM is steeds meer
impliciete positieve verplichtingen gaan inlezen. Dit is een relatief nieuw leerstuk.
Dit is een verplichting om een bepaalde inspanning/resultaat te leveren. De
verplichtingen zijn impliciet, omdat ze niet in de tekst van het EVRM staan, maar
worden ingelezen. Voorbeeld t.a.v. zedendelict: er zijn uitspraken van het EHRM
t.a.v. lidstaten dat ze verkrachting strafbaar moeten stellen. Doet een lidstaat dit niet
dan wordt een inbreuk op artikel 3 en 8 EVRM gedaan (levert een schending van het
EVRM op).
6
,College 2: Voorbereidend onderzoek
Introductie
Het vooronderzoek in strafzaken heeft alles te maken met de bemoeienis met
burgers (mogelijk lastig vallen). De voorvraag is dan ook of dit zomaar mag. Artikel 1
Sv zou niet nodig zijn, want in de Grondwet en EVRM voorzien in een waarborg. Er
is constant een verband tussen het vooronderzoek en de procesdeelnemers (zoals
de verdachte en de raadsman).
Stelling I: ““Wat de burger mag, mag de politie ook”
- Zuiver rechtens bekijken dan kan gekeken worden naar een arrest van het Europese
Hof. Het gaat om het MM/Nederland-arrest: hierin ging het om verdenking ten
aanzien van een zedenmisdrijf waarbij de politie had geholpen met het aanbrengen
van afluisterapparatuur. Dat had een burger ook mogen doen, waardoor de vraagt
rijst óf er een specifieke grondslag in het Wetboek van Strafvordering nodig was
om die handeling te verrichten voor de politie. De Nederlandse overheid beantwoord
deze vraag negatief. Het hof beantwoord deze positief: er is een specifieke
grondslag nodig.
Op grond van dit gewezen arrest kan worden geconcludeerd dat deze bovenstaande
stelling geen stand houdt.
Stelling II: ““Elke opsporing behoeft grondslag in wet in formele zin”
De vraag naar een specifieke grondslag kan zien op verschillende handelingen.
Denk niet alleen aan het doorzoeken van iemand zijn vuilnis, post in de gaten
houden en als sollicitatiecommissie het Googlen van de kandidaten. Dit zijn allerlei
vormen van bemoeienis die een privacy inbreuk kunnen maken.
Het Zwolsman-arrest is hier van belang. Hierin was de vraag of de orde zomaar de vuilnis
van iemand mocht doorzoeken. Voorvraag was of hier een specifieke wettelijke grondslag
hiervoor nodig was. Indien het antwoord bevestigend zou zijn, rijst de vraag hoe specifiek
deze rechtsgrondslag dan dient te zijn.
Het voordeel is dat we in Nederland ons recht hebben genormeerd aan de hand
van algemene beginselen. Deze bieden een vangnet voor de situaties waarin niet
alles specifiek in de wet is geregeld. Hoe sterker de beginselen zijn, hoe sterker ze
richting geven en hoe veiliger het is om ‘vage (wets)bepalingen’ te hebben. Een
aantal beginselen op een rij:
- doelbinding (verbod détournement de pouvoir): zelfs wanneer er een bevoegdheid is,
betekent dit nog niet dat deze mag worden uitgeoefend. Dit mag niet in alle gevallen
(bijvoorbeeld: niet voor privédoeleinden).
- proportionaliteit en subsidiariteit
a. Er mogen niet hele zware middelen ingezet worden als er iets afgedaan kan worden
met minder zware middelen (=subsidiariteit). Voorbeeld: want iemand niet
vluchtgevaarlijk is, dan is het onnodig om politiehelikopters s ’nachts in te zetten als
je overdag ook diegene kunt aanhouden.
b. Proportionaliteit
Niet alle bevoegdheden zijn expliciet geregeld in het Wetboek van Strafvordering
(zoals: het horen van ooggetuigen en het afnemen van vingerafdrukken op plaats
delict). Ondanks dat deze bevoegdheden niet expliciet zijn beschreven, zijn ze er wel
doordat ze vallen onder de ruimere omschreven algemene bevoegdheden.
7
,Taakstelling en bevoegdheid
De opsporingsambtenaar
De definitie hiervan is te vinden in artikel 141 juncto 142 Wetboek van
Strafvordering. Waarbij artikel 141 ziet op ‘de gewone opsporingsambtenaar (oa’s)
en artikel 142 ziet op de buitengewone opsporingsambtenaar (boa’s). Op grond van
artikel 127 Sv zijn opsporingsambtenaren: alle personen met opsporing belast.
Belangrijk om te zien is dat een officier van justitie ook ‘gewoon’ een
opsporingsambtenaar is en net als de politie een algemene bevoegdheid heeft. Het
verschil tussen beide is dat gewone opsporingsambtenaren ongeclausuleerde
opsporingsbevoegdheden hebben, terwijl boa’s verbonden zijn aan een speciale
categorie opsporingsbevoegdheden.
De politie valt dus volgens het Wetboek van Strafvordering onder de
opsporingsambtenaren, maar doet meer dan dat. In artikel 3 van de Politiewet 2012
staat een algemene taakstelling. Let hierbij op, want de oudere jurisprudentie
verwijst naar artikel 2 van de Politiewet 1994. Op grond van artikel 3 geldt: “de politie
heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de
geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven”.
De ‘daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde’ valt uiteen in verschillende
deeltaken. Wie is hiertoe het bevoegde gezag?
- Handhaving openbare orde. Allereerst volgt uit artikel 11 Politiewet 2012
dat hiertoe de burgemeester bevoegd is. Hiervan is alleen sprake als het
gaat om handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van een
hulpverleningstaak.
- Strafrechtelijke handhaving rechtsorde en ten dienste van justitie. Uit
artikel 12 volgt dat ook de officier van justitie bevoegd is wanneer het
gaat om strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel taken
verricht ten dienste van de justitie.
Er bestaat een driehoeksverhouding tussen de burgemeester, officier van justitie
en de politie. Zij treden vaak gezamenlijk in overleg.
Indringendheid en de beslisser
De algemeen opsporingsambtenaren hebben dus een algemene taakstelling en
algemene bevoegdheden hebben, maar wanneer er meer een inbreuk wordt
gemaakt op de rechten van burgers daar een hoger orgaan over moet oordelen. Dit
is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat om aanhouding buiten heterdaad.
Hiervoor moet de officier van justitie akkoord voor geven. Ook bij voorarrest verder
dan inverzekeringstelling (bewaring) dan moet de rechter-commissaris zich hierover
uitspreken. Tot slot bij een fase verder: gevangenstelling. Dat moet worden
beoordeeld door de rechter.
Reikwijdte bevoegdheden
We hebben de taakstelling uit artikel 141 Wetboek van Strafvordering en artikel 3
Politiewet gezien, maar betekent dit dan ook dat deze bepalingen allerlei
bevoegdheden met zich meebrengen? En zo ja, welke dan? Ook hier geldt dat hoe
indringender de bemoeienis hoe sterker de noodzaak van specificatie (hoe
specifieker de wetsbepaling moet zijn). Dit brengt met zich mee dat iemand dus niet
op grond van de algemene taakstelling drie maanden in voorlopige hechtenis
worden genomen.
8
, Hierbij zijn een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie te geven:
- Wederom is het Zwolsman-arrest van belang (‘de vuilnissnuffel’). Hierin
werd als eerste de piketpalen gezet ten aanzien van hoe ruim de
bevoegdheid is die door de algemene taakstelling wordt gegeven. De Hoge
Raad stelt hierover: “ook bij een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is
thans artikel 3 Politiewet een toereikende grondslag, gaat het verder dan is het niet genoeg
en is er een specifieke bepaling nodig”.
- Ook het Warmtebeeldkijker-arrest is hierbij illustratief. Warmtebeeldkijkers
kunnen zien waar het extra warm is om zodoende hennepkwekerijen op te
sporen. Er is een nieuw middel, maar hier is geen specifieke bepaling voor,
de politie meent dat artikel 3 Politiewet voldoende grondslag biedt.
Echter, de Hoge Raad oordeelt anders: “De opvatting dat elk gebruik van een
warmtebeeldkijker waarbij (van buiten) de zich in de woning van een verdachte bevindende
warmtebron wordt gemeten — en waardoor i.c. het vermoeden van de aanwezigheid van een
hennepplantage in de woning van de verdachte werd bevestigd — zo’n inbreuk maakt op de
persoonlijke levenssfeer van de verdachte, dat [art. 3 Politiewet] daarvoor geen grondslag
kan bieden, is onjuist”. Onder omstandigheden kan het gebruik van een
warmtebeeldkijker worden gegrond op artikel 3 Politiewet. Dus: onder
omstandigheden is het gebruik van een warmtebeeldkijker wel een
overschrijding van de grenzen, op grond van de beginselen (zie boven).
- Ook het Pseudoverkoop-arrest is van belang. In de Wet Buitengewone
Opsporing Bevoegdheden is veel meer geconcretiseerd dan in het Wetboek
van Strafvordering is gedaan. Dit arrest balanceert op het randje van hetgeen
de wetgever pertinent niet wilde en hetgeen mogelijk nog toegelaten zou zijn.
Goederen werden aangeboden om zo criminelen te pakken. Echter wil je als
overheid zijnde hierbij hier met zware goederen (drugs en wapens) bezig zijn
(is controversieel). De Hoge Raad stelt voorop dat: “opsporingsmethoden die zeer
risicovol zijn voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, dan wel die een
inbreuk maken op grondrechten en vrijheden van burgers een voldoende specifieke
wettelijke basis behoeven in de wet”. En daarnaast dat: “Gelet hierop moet voor een niet
specifiek in de wet geregelde wijze van opsporing als in deze zaak aan de orde, worden
aangenomen dat de opsporingsautoriteiten alleen bevoegd zijn haar in te zetten indien zij
o geen disproportionele inbreuk maakt op grondrechten van burgers; en
o de levering van goederen niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid
van de opsporing” (dit is een nieuwe voorwaarde).
Gelet hierop oordeelt de Hoge Raad dat hier een dubbel criterium wordt
gehanteerd: beperkte inbreuken, maar ook handelingen die niet zeer
risicovol zijn voor integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Let wel het
gaat hier om de opsporing waarbij artikel 141 centraal stond. Dit artikel gaat
namelijk zonder meer over opsporing en artikel 3 Politiewet ziet alleen onder
omstandigheden op opsporing.
- Een recente zaak (2018) is het Misleiding-arrest. Hierbij zei de politie tegen
zowel de verdachte als de medeverdachte dat naast de werkelijk
weggenomen buit ook een fictieve buit is weggenomen. Dit had als doel een
gesprek tussen beide verdachten over de overval op gang te brengen. De
politie loog. De Hoge Raad oordeelde: “vlgs Hof niet meer dan een beperkte inbreuk
en niet zeer risicovol is geweest voor etc. (…) à dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting”. Dit wordt gedoogd en dus ook wettelijk gedekt door de
algemene taakstelling. Echter, pas op, want niet alle handelingen kunnen
door de beugel want dit is erg casuïstisch.
9