Oorlog, Vrede, Depressie 1914-1940
Een wankele neutraliteit
De Nederlandse regering verklaarde zich neutraal bij het uitbreken van WO I in 1914. De
Nederlandse militaire situatie was precair. Sinds het begin van de 19e eeuw hing de
Nederlandse kolonies af van de goedgunstigheid van de Britten. En Duitsland vormde na
1870 de grootste bedreiging voor landsinvasie. Gewapende neutraliteit was de enige koers
die Nederland kon varen tussen 2 machtsblokken om geen van beiden van zich te
vervreemden. De Nederlandse militaire strategie was tweedelig
● De aanleg van verdedigingswerken
● Het op peil houden van een mobiele strijdmacht om eventuele indringers op afstand
te houden
De Duitse plannen zouden echter van doorslaggevende betekenis zijn. Het originele
Schlieffenplan van Duitsland voorzag geen invasie van heel Nederland, maar wel een inval
in Limburg. Limburg werd er echter weer uitgehaald, omdat hij strategische voordelen zag in
een neutraal Nederland.
Hoewel Nederlanders de ellende en verliezen werden gespaard die hun zuiderburen
ervoeren na de Duitse inval, werden ze de eerste weken van de oorlog wel met een ander
groot probleem geconfronteerd: de invasie van Belgische vluchtelingen.
Vanaf het begin van het conflict in augustus 1914 probeerden beide kampen hun zaak te
bepleiten in Den Haag en druk uit te oefenen op Nederland. Tegelijkertijd hadden zowel
Groot-Brittannië als Duitsland goede redenen om de neutraliteit in stand te houden.
Een belangrijke uitdaging voor de Nederlandse regering was het behoud van
handelsmogelijkheden met haar wereldwijde partners en kolonies. Hiervoor was het nodig
de Britten ervan te verzekeren dat die handel de Duitsers niet zou bevorderen. Dit leidde in
november 1914 tot de oprichting van de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij.
Hoewel dit verdrag een vrijhandelsverdrag met Duitsland schond, accepteerden de Duitsers
de NOT omdat de zeehandel goed was voor de Nederlandse economie en dus voor de
Duits-Nederlandse landbouwhandel.
Hoewel de regering formeel geen rol speelde in de NOT, was zij in werkelijkheid zeer
betrokken. De staatscontrole over de economie nam sterk toe. WO I zorgde uiteindelijk voor
meer doelmatigheid in het Nederlandse bedrijfsleven en verbeterde de samenwerking met
de overheid.
De effectiviteit van de NOT verminderde naarmate de oorlog voortsleepte en de handel was
geregeld in gevaar. De Duitsers, Britten en later de Amerikanen schrokken er niet voor terug
om op verschillende momenten tijdens de oorlog Nederlanders te intimideren en eenzijdige
voorwaardes op te leggen.
Het was geen eenvoudige taak voor de regering om de publieke opinie neutraal te houden.
Het varen van een neutrale middenkoers werd vanaf 1917 nog moeilijker, toen de Duitsers
veeleisender werden in hun wanhopige strijd en de VS zich er ook in mengden. De boycot
op handel met Duitsland werd strenger gehandhaafd, waardoor de Nederlandse zeehandel
inzakte.
Ook al ging het door de spanningen uiteindelijk bergafwaarts met de economie, de oorlog
had een positief effect op het Nederlandse publiek. In het belang van de natie werden een
aantal slepende kwesties opgelost. Premier P.W.A. Cort van der van der Linden besloot 2
geschilpunten te beslechten door algemeen stemrecht en de gelijkberechtiging en
subsidiëring van religieuze scholen in te voeren.
Nederland kon niet geheel ontsnappen aan de sociale radicalisering die aan de oorlog
,vooraf was gegaan. Net als de overheden in andere landen introduceerde de Nederlandse
regering in 1919 als reactie op de onrust sociale wetgeving.
Er waren zorgen over de gevolgen voor Nederland van de overwinning door de geallieerden,
die niet blij waren met de neutraliteit van Nederland in een oorlog waarin ze zelf zo’n hoge
prijs hadden betaald.
De roerige jaren twintig
Lange tijd werd gedacht dat Nederland door de neutrale positie tijdens WO I ontsnapte aan
de moderniserende tendensen tijdens de jaren 20. De Nederlandse samenleving was echter
diep doordrenkt van een besef van crisis en onvermijdelijke veranderingen, dat kenmerkend
was voor het modernisme in die periode. Dit had invloed op ontwikkelingen in de
Nederlandse cultuur, religie en politiek.
Steeds meer werd internationale samenwerking gezocht en werden globale netwerken
uitgebouwd. Illustratief voor deze ontwikkeling was de oprichting van de KLM in 1919.
De conservatieve reputatie van die periode is grotendeels veroorzaakt door de politiek van
de jaren 20 en 30, die meer dan ooit tevoren werd gedomineerd door confessionele partijen.
Alleen in het midden van de jaren 30 hadden ze korte tijd steun nodig van de liberalen om
een coalitie te kunnen vormen. Deze regeringscoalities zouden steeds vaker subsidies
geven aan verzuilde organisaties, waardoor het geïnstitutionaliseerde pluralisme werd
versterkt.
De jaren 20 openbaarden een statistische trend die al zichtbaar was sinds de jaren 80 van
de 19e eeuw: Nederland was een land met zowel een hoog percentage actieve kerkgangers
als een hoog percentage inwoners zonder kerkelijke binding. De afwezigheid van een
staatskerk, de vermenging van religie en politiek en de neiging naar ontkerkelijking na WO I
speelden hierin een rol.
De dominantie van confessionele partijen deed zich voelen in het publieke en private leven,
hoewel gezegd kan worden dat de Nederlandse staat minder opdringerig was dan in landen
met een sterke traditie van staatsingrijpen. De meest verstrekkende morele wetgeving van
de confessionele regeringen was al voor WO I goedgekeurd.
Deze wetsveranderingen waren talrijk, maar vergeleken met andere landen in Europa niet
bijzonder streng. Wel bevestigden zij de reputatie van Nederland als een land met een
publieke christelijke moraal, die grote invloed zou moeten hebben op alle inwoners.
Maar deze confessionele dominantie betekende niet dat technologische vooruitgang en
moderne ontwikkelingen tegen werden gehouden. De overheid wilde de natuur ontwerpen
om de veiligheid te verbeteren en de levensstandaard te verhogen. Er werd flink
geïnvesteerd in de infrastructuur om het land te ontsluiten en voor te bereiden op de
moderne tijd. Zo werd een elektrisch spoornetwerk aangelegd en de Afsluitdijk gebouwd. De
bouw van de Afsluitdijk had nadelige gevolgen voor de visserij op de voormalige Zuiderzee
en de nieuwe laaggelegen landen bleken ook kweekvijvers voor malariamuggen. Pas na
WO II zou de malariamug in Nederland worden uitgeroeid.
De aanleg van de Afsluitdijk betekende ook de start van het grootste landwinningsproject in
de geschiedenis van Nederland.
In de westerse wereld waren de jaren 20 jaren van hoge productie, economische groei en
vooruitgang. De Nederlandse economie, die geen oorlogseconomie had gekend, was klaar
om in de vredestijd te concurreren. Het bbp groeide flink en ook het Caribisch gebied kreeg
een impuls toen de industrie zich begon te ontwikkelen. Ook in Nederland kwam steeds
meer industrie. Industrialisatie was belangrijk voor Nederland omdat de economische groei
maat moest houden met de sterke toename van de bevolking. Door de toename van banen
, en inkomens werd de sociale onrust tot een minimum beperkt.
Hoewel het land in politiek opzicht rustig bleef, zorgde de moderne levensstijl voor ongemak
bij een aantal gezagsdragers. Burgemeesters waren belast met het handhaven van de
publieke orde en konden ingrijpen bij evenementen en vrijetijds gelegenheden als zij het
noodzakelijk achtten. Sport was een massale hype geworden, tot ongenoegen van sommige
bestuurders. Nederlandse IOC-leden waren erin geslaagd om in 1928 de negende
Olympische Spelen naar Nederland te halen, maar het geld ervoor moest via het publiek
worden opgehaald.
Dit geeft al aan dat het Nederlandse publiek steeds enthousiaster was geworden over sport
en recreatie. De jaren 20 in Nederland werden dus niet alleen gekenmerkt door orde en
discipline, maar ook door geestdrift om deel te nemen aan nieuwe recreatieve
mogelijkheden en het uitgaansleven.
Economische crisis en politieke radicalisering
1928 was het laatste jaar van economische groei voordat de wereldeconomie in elkaar
zakte; de crisis zou een langdurig effect hebben op de Nederlandse economie. De
beproeving was extra zwaar omdat de economie grotendeels dreef op internationale handel
en export in een tijd waarin landen steeds vaker besloten om hun eigen nationale markten te
beschermen. Het financiële en economische beleid van minister-president Hendrikus Colijn,
die eerder in zijn carrière goed leiderschap had gegeven aan de Shell Groep, was gericht op
het terugdringen van overheidstekorten en het bereiken van begrotingsevenwicht.
Ondanks de moeilijkheden kon de Nederlandse economie vanwege de gevarieerde
economie en de werkgelegenheid de crisisjaren overleven. De overheid investeerde in
publieke werken om mensen aan het werk te houden. Hierdoor waren de
werkloosheidscijfers in Nederland lager dan elders, maar toch waren er nog veel werklozen.
Na de devaluatie van de gulden zou de economie aan het einde van de jaren 30 weer
verbeteren.
Net als elders profiteerden de radicale partijen in Nederland aan zowel de linker- als
rechtervleugel van de economische crisis. Maar net als in andere landen waar de
democratische rechtsstaat diepgeworteld was, bleven deze partijen relatief klein. Aan de
radicale linkerkant in Nederland waren verschillende kleine communistische partijen. Hoewel
ze nauwelijks een bedreiging vormden voor de politieke orde, leek hun invloed vaak groter
dan hun aantal deed vermoeden. De militante steun van radicaal linkse partijen voor illegale
activiteiten maakte hen gevreesde opponenten.
Maar de meeste aandacht van historici is niet uitgegaan naar de invloed van het
revolutionaire marxisme, maar naar de opkomst van radicaal rechts en vooral de Nationaal
Socialistische Beweging (NSB). De NSB werd in 1931 opgericht en geleid door Anton
Mussert. Mussert was een onwaarschijnlijke leider, die het charisma of de passie van de
bekendste fascistische leiders in Europa ontbeerde. De NSB was op het begin niet openlijk
antisemitisch, tamelijk bourgeois in karakter en minder strijdlustig dan de Duitse nazi’s. De
NSB sprak brede lagen van de bevolking aan, vooral in de middenklasse.
1935 was het hoogtepunt voor de Nederlandse NSB’ers. Vanaf dat moment zou hun
achterban afnemen tot na de Duitse inval van 1940. Het electoraat bleef in de jaren 30
loyaal aan de traditionele christelijke en sociaaldemocratische partijen en gaf de NSB weinig
kans om zijn invloed uit te breiden. De vergaande radicalisering van de partij, het
antisemitisme dat onderdeel werd van het programma en de tekortkomingen van Mussert
als leider speelden ook een rol.