Handboek journalistiek schrijven
Hoofdstuk 1 – het schrijfproces
Aanpak achtergrondverhaal – oriënteert zich op het onderwerp, denkt na over de lezer, geeft aan
wat het doel is, gaat na of dat haalbaar is en bedenkt naar welke informatie hij op zoek gaat.
Een nieuwsbericht brengt het nieuws. Een achtergrondverhaal gaat nader in op dat nieuws. Het
behandelt het hoe en waarom van de gebeurtenis en geeft lezers informatie waarmee ze het kunnen
duiden.
Journalistiek schrijven is schrijven voor een groot publiek; journalisten werken voor massamedia. In
dagbladen en tijdschriften is de lezer steeds centraler komen te staan (speciale opiniepagina’s,
lezersweblogs enz.). Een alinea bevat een belangrijkste zin: de kernzin. Zinnen die de kernzinnen
toelichten heten specificaties. De algemene eerste zin van de eerste alinea noemen we de
basisuitspraak. Die is nog algemener dan de kernzinnen die volgen. Kernzinnen overkoepelen een
alinea, de basisuitspraak overkoepelt het hele verhaal.
Schrijven in fasen:
1. Oriëntatiefase: op een idee komen en dat scherpstellen
2. Voorbereidingsfase: informatie verzamelen en selecteren, en tekstschema maken
3. Schrijffase: de pen op papier zetten
4. Redactiefase: herstelwerkzaamheden uitvoeren
De fasen helpen je om erachter te komen waar je zwakke plek zit (diagnosemiddel).
Oriëntatiefase:
Je probeert het eerste verhaal idee scherp te stellen. Ze kunnen overal ontstaan. Je komt op een idee
door een:
- Aanleiding – bericht, nieuwsverhaal of een interview kan een bruikbaar idee opleveren. Ook
een tip of wetenschappelijk rapport o.i.d.
- Mindmappen – is een creatieve inventarisatiemethode waarmee je alle kanten van een
onderwerp verkent en omzet in een grafisch of visueel schema. Je kunt zo de deelthema’s
van het onderwerp en de verbanden ertussen in 1 oogopslag zien. Omdat het hier gaat om
dwarsverbanden tussen de woorden (begrippen) heet deze manier ook wel lateraal
mindmappen.
- Opmerkzaamheid en verbeeldingskracht – geef achtergrond en verdieping, maar ook door
meer infotainment te bieden. Traditioneel kent de journalistiek het onderscheid tussen hard
nieuws en zacht nieuws. Hard gaat over belangrijke nieuwsfeiten en zacht over wat de lezer
kan interesseren.
Het is belangrijk om te weten wie je lezer is. Rob van Vuure: bladen maken is een contactsport. Alles
draait om de ijkpersoon: het prototype van de lezer voor wie je schrijft. Redacteuren moeten zich
totaal kunnen inleven in die ijkpersoon: wat denkt, vindt, doet die bij het onderwerp waarover je
schrijft. Doelgroepdenken houdt in: voldoet onze bladformule nog aan de verwachtingen van de
lezer en hoe kunnen we nieuwe lezers trekken. Afhankelijk van je onderwerp en lezer kun je 1 of 2
doelen kiezen voor je verhaal. Als je meer doelen gebruikt, wordt het onduidelijk en richtingloos. Je
krijgt dan een kerstboomverhaal.
Voorbereidingsfase:
Research is belangrijk. Pas als je alles van een onderwerp begrijpt, kun je het begrijpelijk opschrijven.
Hoever je gaat met het verzamelen van informatie hangt af van:
- Wat je wilt met je verhaal
- Complexheid van het onderwerp
- Ervaring
- Beschikbaarheid van je bronnen
,Voorbereidingsfase bestaat uit 3 stappen, afgekort als VOS:
- Verzamelen: onderwerp in kaart brengen ga gericht te werk, wat wil je te weten komen?
Als je het doel weet, dan kun je gericht op zoek gaan naar bronnen. Ook moet je ervoor
uitkijken alleen op je doel te focussen. Dan krijg je een tunnelvisie. Je kunt dingen missen.
- Ordenen: overzicht van het onderwerp krijgen je materiaal verdeel je in subcategorieën.
- Selecteren: interessant deel van het onderwerp kiezen wat is voor de lezer interessant?
De afbakening stelt je in staat een lezersgerichte selectie uit de verzamelde informatie te
maken. Bovendien kun je bepalen in welke volgorde je die informatie presenteert.
Invalshoek:
Een invalshoek is een inhoudelijke selectie, een inhoudelijke afbakening van een onderwerp. Je kunt
bijv. in een verhaal alleen hulpverleners aan het woord laten, maar je kunt het ook vanuit het
perspectief van de daklozen vertellen. Dat noem je het vertelperspectief.
Als je een onderwerp afbakent, dus de centrale vraag vaststelt, dan maak je een keuze om een
specifiek deel van de inhoud aan je lezer te presenteren. Als je alle betrokkenen aan het woord laat is
dat een algemene invalshoek. Als je een specifieke groep aan het woord laat, is dat een specifieke
invalshoek.
Hoofdstuk 2: verhaal opschrijven: de schijffase
Het is het beste om eerst een plan te maken, want dan krijg je een rode draad in je verhaal. Je zult
zien dat het een creatief proces is. Een tekstschema is een hulpmiddel. Je kunt bijvoorbeeld de
tussenkopjes op post-its plakken en daarmee schijven. Met een tekstschema ligt de structuur al
grotendeels vast.
Basisprincipes van het schrijven
Generaliseren en specificeren: een schrijver doet uitspraken over de werkelijkheid (innerlijk/uiterlijk),
maar kan nooit alle samenhangede verschijnselen beschrijven en kiest 1 onderwerp. Het is ook een
vorm van generaliseren. Rijtje feiten krijgt pas betekenis als het verband ertussen aangegeven wordt.
details gaan pas leven als ze ergens deel van uitmaken. Generalisaties (algemene uitspraken) geven
zin aan de specifieke onderdelen van de tekst. Als je zegt dat alle Belgen patat eten is dat een
categorische uitspraak. Kun je nooit waarmaken.
Verschil informeren en betogen: twee soorten generaliseringen: informeren en betogen. Bij
informeren doet hij een uitspraak over hoe de werkelijkheid is. Het berust op controleerbare feiten.
Bij betogende generalisering gaat het over wat hij van de werkelijkheid vindt. Is een wezenlijk
verschil. Om een mening aannemelijk te maken moet je overtuigende argumenten gebruiken.
Belang van precies formuleren: generalisaties moeten voldoende onderbouwd worden, anders
blijven ze loze uitspraken. Soms roept hij te veel vragen op of is te onduidelijk. Je moet de begrippen
die vrage oproepen preciezer formuleren. Vaagheid kan ook voortkomen door overdreven
nuancering. In een poging om nauwkeurig te zijn en categorische uitspraken te vermijden brengen
schrijvers nogal eens relativeringen aan.
Schrijven is nooit zeg maar één ding: Of je een verhaal in een krant/tijdschrift gaat lezen hangt af van
5 pijlers:
1. Nieuwswaardig/interessant onderwerp
2. Heldere structuur
3. Goed samenspel van blikvangers
4. Begrijpelijke schrijfstijl
5. Aantrekkelijke schrijfstijl
De lead: brug en basisuitspraak
Lead: is de inleidende alinea van een journalistiek verhaal. Ook meteen de belangrijkste. Het bevat
ook de basisuitspraak, dit is het hoofdthema. De lead wordt ook wel haak genoemd. Het is de haak
, waarmee je de lezer het verhaal intrekt. Het slot grijpt erop terug en verschaft de lezer duidelijkheid
over wat ze kunnen verwachten.
Achtergrondlead & nieuwslead
Achtergrond: je gaat ervanuit dat het nieuws bekend is. Het is een vervolg op de nieuwslead. Je kan
nog wel ergens aanstippen, maar meestal is dat in de 2e alinea. In een nieuwslead behandel je een
aantal vragen van de 5W & H. In de lead wordt de toon gezet voor de rest van je er verhaal. Als er na
de lead een droog vervolg komt, zal de lezer afhaken. Formulering van inleiding en basisuitspraak is
niet alleen belangrijk om duidelijkheid te geven, maar ook aan te geven welk soort
achtergrondverhaal je biedt.
Basisuitspraak formuleren:
Basisuitspraak = het antwoord op je centrale vraag. Vormt zich tijdens je research. Na je research heb
je vaak te veel informatie, daar moet je dan onderscheid in aanmaken. De dingen uit je research kun
je onderbrengen in subthema’s (alinea’s). dan vorm je een voorlopige basisuitspraak. Later kun je
hem at puntiger maken. Een basisuitspraak moet een onderwerp aanduiden en er een uitspraak over
doen. Hij mag niet vaag zijn, dus je moet precies formuleren.
Er zijn variaties op de formulering van de basisuitspraak. Hij hoeft niet per se in 1 zin. Ook hoeven het
onderwerp of de uitspraak niet expliciet worden benoemd. Als je het zo doet wordt het minder
voorspelbaar en dus niet saai. Maar variatie heeft een keerzijde. Als de inleidende context de
onvolledige basisuitspraak niet eenduidig ondersteunt, loop je de kans dat ook het hoofdthema niet
duidelijk is. Je moet dus zorgen dat inleiding en basisuitspraak duidelijk is.
Variaties in de plaats van de basisuitspraak:
Het komt voor dat de basisuitspraak niet in de lead te vinden is, maar later in het verhaal:
1. Lead met centrale vraag – Hoe kon het zover komen dat over zoiets onbenulligs een crisis is
ontstaan? Het antwoord komt later in het verhaal.
2. Basisuitspraak in de 2e alinea – bijvoorbeeld aan het begin of eind van de 2e alinea.
3. Basisuitspraak na de inleidende alinea’s: getrapte lead – in langere verhalen kunnen
meerdere inleidende alinea’s samen ook de functie van lead vervullen. dan kan het zijn dat de
eerste 2 een spannende, feitelijke inleiding is en de korte derde dan de functie van
basisuitspraak vervult.
Het begin van de lead:
Doel van de lead = brug slaan naar de rest van het verhaal. Het hoort de lezer het verhaal in te
trekken. Bij het schrijven moet je op een aantal zaken letten. Begin je smeuïg, dan kun je de rest niet
droog opschrijven. Er zijn verschillende soorten leads:
Citaatlead = beginnen met een citaat en daarna nog iets feitelijks.
Beelspraaklead – beeldend schrijven
Lezersgerichte lead = aan de lezer vragen
Anekdotische lead = is wat het zegt te zijn
Beschrijvende lead
Persoonlijke lead = bijv. Mijn oma had… enz.
De intro is geen lead
Boven een achtergrondverhaal staat vaak nog een apart blokje tekst: de intro. Heeft als doel
aandacht van de lezer te trekken en snel een indruk te geven van de inhoud. Het is geen alinea
binnen het verhaal. En niet essentieel voor het bergrijpen ervan.
Klassieke intro:
Wordt meestal achteraf geschreven en kan geschrapt worden als er ruimtegebrek is. De intro stipt de
inhoud aan en richt zich vooral op het verleiden van de lezer door nieuwsgierigheid op te wekken.
Licht een tipje van de sluier op: