Door Arwin Basdew
Boek Hoofdstukken/paragrafen
Grondtrekken van het Nederlandse Hoofdstukken 2 t/m 13 (7 niet + 8.3.7
Strafrecht t/m 8.3.14 niet)
,Hoofdstuk 1: Inleiding
Het strafrecht houdt zich in de kern bezig met het bestraffen van personen die een strafbaar feit
hebben gepleegd. Het regelt wie straf kan krijgen en waarvoor.
De staat heeft het monopolie op straffen, de overheid straft. Het strafrecht gaat dan ook over de
verhouding tussen de burger en de Staat. Burgers kunnen elkaar niet dagvaarden voor gepleegde
strafbare feiten, alleen de officier van justitie (OvJ) mag dit doen. De OvJ is een vertegenwoordiger
van het staatsorgaan dat is belast met de vervolging van verdachten: het Openbaar Ministerie (OM).
Iemand kan aangifte doen bij de politie, deze zal de zaak onderzoeken en de resultaten bij de officier
van justitie neerleggen. De officier van justitie kan er vervolgens voor kiezen om een dagvaarding te
sturen.
Doelen van straffen:
1) Vergelding, leedtoevoeging voor morele genoegdoening; het voelbaar maken dat iemand een
strafrechtelijke norm heeft overschreden.
2) Preventie, mensen willen geen straf krijgen, dus zullen zij gedrag dat mogelijk tot straf leidt,
zoveel mogelijk proberen te voorkomen. We onderscheiden twee soorten preventie:
a. Generale preventie; de gestrafte moet een voorbeeld zijn dat potentiële
wetsovertreders afschrikt.
b. Speciale preventie; voorkomen of ontmoedigen dat de gestrafte overnieuw de fout in
gaat. Het opleggen van voorwaardelijke straffen leunt sterk op dit principe.
Strafrecht kan worden onderverdeeld in drie delen:
1) Materieel strafrecht, bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor
kunnen worden gestraft. Voornamelijk vindbaar in het Wetboek van Strafrecht (Sr).
2) Formeel strafrecht, ook wel strafprocesrecht of strafvordering genoemd, bepaalt welke
regels moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële strafrecht (vermoedelijk)
is overtreden. Wordt grotendeels geregeld in het Wetboek van Strafvordering (Sv).
3) Sanctierecht, voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden opgelegd en ten
uitvoer gelegd. Bijvoorbeeld of voor een bepaald strafbaar feit een taakstraf mag worden
opgelegd en welke voorwaarden een rechter precies mag stellen bij een voorwaardelijke straf.
Zowel in het Wetboek van Strafrecht als het Wetboek van Strafvordering geregeld.
In het Wetboek van Strafrecht komen soms wel formeelstrafrechtelijke onderwerpen voor.
Bijvoorbeeld ne bis in idem (art. 68 Sr), en voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 15 Sr).
Grondslag van wetboeken m.b.t. het strafrecht: Art. 107 Gw.
- Commuun strafrecht: het strafrecht dat in wetboeken is opgenomen.
- Bijzonder strafrecht: strafbepalingen die in andere wetten staan (bijv. de Opiumwet).
Bijzonder strafrecht kan zowel materieel als formeel strafrecht bevatten.
De hierboven genoemde wetten zijn wetten in formele zin. Er bestaan echter ook strafwetten die niet
van de formele wetgever afkomstig zijn, maar van lagere openbare lichamen komen. Denk
bijvoorbeeld aan de algemene plaatselijke verordening (APV) van een gemeente.
Het Wetboek van Strafrecht bestaat uit drie hoofdonderdelen die ‘boeken worden genoemd’
- Boek I: algemene leerstukken van materieel strafrecht (bijv. strafuitsluitingsronden en poging).
Ook veel regels met betrekking tot sanctierecht en enkele andere onderwerpen.
- Boek II: strafbaarstelling van misdrijven.
- Boek III: strafbaarstelling van overtredingen.
Opmerking: de boeken zijn onderverdeeld in titels, en deze weer in afdelingen. Ditzelfde geldt voor het
Wetboek van Strafvordering.
2
,Het Wetboek van Strafvordering bestaat uit zes boeken. De eerste drie zijn het belangrijkst:
- Boek I: algemene bepalingen, de belangrijkste bevoegdheden bij het opsporingsonderzoek.
- Boek II: strafvordering in eersten aanleg.
- Boek III: rechtsmiddelen (dus bijvoorbeeld het hoger beroep).
Opmerking: het Wetboek van Strafvordering is in chronologische volgorde opgebouwd.
Van oudsher sluit Nederland verdragen waarin bepaalde verplichtingen worden aangegaan.
Bijvoorbeeld verdragen die tot doel hebben om cybercrime, terrorisme of discriminatie te bestrijden.
Als gevolg van verdragen kan Nederland verplicht zijn om bepaald gedrag strafbaar te stellen.
- Internationaal recht: het recht dat tussen staten geldt (verdragen).
- Supranationaal recht: regels die een internationale organisatie oplegt waar de lidstaten bij de
organisatie zich aan moeten houden. Bijvoorbeeld uitspraken van het Hof van Justitie van de
Europese unie of het Europees hof voor Rechten van de Mens (EHRM).
Hoofdstuk 2: Inleiding materieel strafrecht
De strafbepaling in de meest volledige vorm bestaat uit een delictsomschrijving, kwalificatie-
aanduiding en een strafbedreiging.
In veel artikelen uit het Wetboek van Strafrecht ontbreekt de kwalificatie-aanduiding of wordt deze
geacht besloten te liggen in de delictsomschrijving. Bijvoorbeeld bij art. 300 Sr, de delictsomschrijving
is hier beperkt tot enkel het woord ‘mishandeling’, en hierin ligt tevens de kwalificatie besloten.
In bijzondere wetgeving (bijv. Opiumwet) staat de delictsomschrijving vaak geformuleerd als een
verbod in plaats van als een gedraging. Veel bijzondere wetten kennen, voor wat de strafbepalingen
betreft, een ‘gelaagde’ structuur. De strafbepaling kan dus in een ander artikel staan.
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. De vier componenten voor een
strafbaar feit zijn (vierlagenmodel):
1) Menselijke gedraging (MG)
▪ Gedraging die verricht moet zijn door een mens, dus niet door een dier zoals in de
middeleeuwen gangbaar was. Hiernaast tellen gedachtes niet, deze zijn niet strafbaar (tot
deze uitgevoerd worden natuurlijk).
▪ Geldt voor zowel natuurlijke- als rechtspersonen. Rechtspersonen kunnen bijv. frauderen.
▪ De menselijke gedraging zal uiteindelijk tot uitdrukking moeten komen in de
tenlastelegging.
2) Wettelijke delictsomschrijving (DO)
▪ Moet vallen binnen de wettelijke grenzen van een wettelijke delictsomschrijving,
gedragingen zijn pas strafbaar als ze wettelijk zijn vastgelegd.
▪ Veralgemeniseerd in de wet omschreven, omdat het vrijwel onmogelijk is om alle
varianten van een strafbaar feit te dekken (bijv. burengerucht (geluidsoverlast)).
▪ De rechter moet alle gedragingen uit de tenlastelegging juridisch kunnen benoemen
(kwalificatie), als hij dit niet kan zou hij de verdachte moeten ontslaan van alle
rechtsvervolging.
3) Wederrechtelijkheid (W)
▪ Wederrechtelijkheid: in strijd met het recht.
▪ Als je niet handelt in strijd met het recht, word je natuurlijk ook niet vervolgd.
▪ Er wordt puur gekeken naar de daad, de gedraging. Niet naar de verwijtbaarheid.
4) Schuld (als verwijtbaarheid: V)
▪ Wie zich in redelijkheid kan onthouden tot het overtreden van de wet, moet dat ook doen
▪ Soms is iemand ontoerekeningsvatbaar. Hij vervult een DO maar het is hem niet
verwijtbaar. Dit worden schulduitsluitingsgronden genoemd, denk aan
ontoerekeningsvatbaarheid.
3
, Aanvullende opmerkingen:
- Als er niet wordt voldaan aan een menselijke gedraging volgt vrijspraak
- Als er niet wordt voldaan aan een delictsomschrijving volgt vrijspraak
- Als MG en DO zijn bewezen, dan is vrijspraak niet meer mogelijk. Als je iets hebt gedaan,
maar geen straf krijgt is er sprake van ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR)
Legaliteitsbeginsel: strafbepalingen moeten altijd in het geschreven recht terug te vinden zijn. Er
bestaan geen gedragingen die hun strafbaarheid verlenen aan ongeschreven recht. WIFZ kunnen
strafbepalingen opleveren, maar de gemeente kan bijvoorbeeld ook dingen strafbaar stellen, denk aan
de APV.
De rechter moet in zijn vonnis altijd precies aangeven waar in de wet het feit dat de verdachte heeft
gepleegd strafbaar is gesteld (kwalificatie). Art. 16 Gw: ‘’Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een
daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.’’ Een feit is pas strafbaar als het ten tijde van het
begaan van het feit in de wet strafbaar is gesteld: het verbod van terugwerkende kracht.
Art. 1 Sr heeft als doel de rechtszekerheid te bewerkstelligen, men moet weten waar het aan toe is.
Bij wetgeving is er echter geen ontkomen aan een mate van vaagheid. Niet alles kan in detail worden
beschreven. Voor het interpreteren van wetstermen door rechters bestaat een aantal methoden. De
belangrijkste interpretatiemethoden zijn:
- Wetshistorische interpretatie: totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling in kwestie. Er
wordt meestal gekeken naar de Kamerstukken, zoals de memorie van toelichting bij een
wetsvoorstel.
- Grammaticale interpretatie: er wordt gekeken naar de taalkundige betekenis van woorden in
de desbetreffende bepaling. Ook wordt gelet op zinsverband.
- Systematische interpretatie: de wet wordt uitgelegd a.d.h.v. de systematiek van de wet.
- Teleologische interpretatie: er wordt gekeken naar het doel van de wet(gever), binnen de
huidige maatschappelijke omstandigheden: waar dient het voor, wat moet het voorkomen of
stimuleren?
- Anticiperende interpretatie: er wordt gekeken naar nog niet geldend recht. Vooruitlopend op
de wetgeving die eraan komt.
De onderdelen van een delictsomschrijving zijn bestanddelen. Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid
zijn elementen. Als het woord wederrechtelijk in de delictsomschrijving staat is het een bestanddeel
(blijven slechts 3 lagen over).
Wederrechtelijkheid is altijd een voorwaarde voor strafbaarheid, dit kan als bestanddeel of als
element. De reden waarom wederrechtelijk soms in een artikel staat is omdat men soms toestemming
krijgt voor bepaalde dingen, zo krijgt iemand bijvoorbeeld toestemming van de rechthebbende tot het
slopen van zijn keuken, omdat er een nieuwe keuken inkomt. Wederrechtelijk als bestanddeel dient
gelezen te worden als ‘zonder toestemming van de rechthebbende’. Wederrechtelijk als element dient
gelezen te worden als ‘in strijd met de wet’.’
Misdrijven staan in het tweede boek van Sr, en overtredingen in het derde boek van Sr. Misdrijven
zijn over het algemeen ernstigere feiten dan overtredingen. Het verschil is van belang om:
1) Procesrechtelijke reden, het bepaalt de absolutie competentie.
2) Poging tot overtreding en medeplichtigheid aan overtreding zijn niet strafbaar. Bij misdrijven wel.
3) Dwangmiddelen. Veel dwangmiddelen, zoals het aftappen van een telefoon (art. 126m Sv),
mogen slechts worden toegepast in geval van verdenking van een misdrijf.
4