Bijeenkomst 1 (materieel strafrecht)
- strafare poging
- strafare voorbereiding
Literatuur
- Kelk & De Jong 2016, hfdst. 8
- T. Blom, Opiumwetgeving en drugsbeleid, Deventer, Wolters Kluwer, 2015, p. 121-141 en 144-153 (reader)
- F.J.E. Krips & P.A.M. Verrest, Strafaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van
illegale hennepteelt: het einde van de growshop?, Ars Aequi 2015 (5), p. 400-404 (reader)
- T. Spronken, Regulering wieteelt in zicht?, Nieuwsbrief Strafrecht 2017 (4), p. 291-293 (reader)
- htp://www.openbareorde.nl/tjdschrif/strafaarstelling-vanvoorbereidingshandelingen-bij-hennepteelt/
- htp://www.openbareorde.nl/tjdschrif/rechter-gedoogt-teelt-van-cannabis/
- htps://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/05/23/tktoezegging-stand-van-zaken-
nieuwe-artkel-11a-opiumwet
Rechtspraak
- HR 13 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0494 (Inbeslaggenomen heroïne)
Hoge Raad overweging: Als iemand voorbereidingshandelingen verricht die de invoer van heroïne in
Nederland beogen is dat strafaar. Dat het daadwerkelijk heroïne is hoef niet vast te staan, als maar
vaststaat dat de intente van de voorbereider op de invoer van heroïne is gericht en hij aan die
intente uitng heef gegeven door een of meer van de in art. 10a, eerste lid, Opiumwet omschreven
voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten.
Tweede rechtsregel: art. 10a Opiumwet is een zelfstandig delict (in tegenstelling tot art. 46 Sr).
- HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3566 (Poging hennepteelt)
Het aantrefen van een hennepkwekerij in aanbouw zonder de aanwezigheid van planten kan geen
poging tot het telen van hennep opleveren.
Hoge Raad overweging: "Het oordeel dat in dat geval geen sprake is van een begin van uitvoering van
het telen, bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van hennep en het (daarin besloten
liggende) oordeel dat het enkel aanwezig hebben van een dergelijke ruimte niet reeds op zichzelf een
gedraging vormt die naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op de voltooiing van de tlg.
misdrijven, getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatng, mede in aanmerking genomen dat de
enkele aanwezigheid van een kweekruimte zonder enige verdere actviteit van verdachte
onvoldoende is voor een strafare poging en door het Hof niets anders is vastgesteld dat van belang
is voor de vraag of de gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm op de
voltooiing van de tlg. misdrijven was gericht."
- HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575 (Poging invoer hasjiesj?)
Casus: met een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrekken om aldaar hasjiesj op
te halen met als doel deze naar Nederland te brengen. Hof overweegt dat er sprake is van een
strafare poging: dat het begin van uitvoering is gesitueerd "op het moment dat de verdachte met
een speciaal daartoe geprepareerde auto naar Marokko vertrok". Hoge Raad: Dat oordeel is, zonder
nadere motvering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat ook van de
overige bewezenverklaarde gedragingen niet kan worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke
verschijningsvorm reeds in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van de invoer in
Nederland van hasjiesj.
- Hof Den Bosch 3 augustus 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3475 (Growshop)
Art. 11a Opiumwet is in werking getreden op 1 maart 2015. Op 2 maart 2015 stelt polite in opdracht
van ofcier van justte in kader van handhaving van deze strafepaling onderzoek in in voormalige
growshop in Maastricht. Dit leidt tot inbeslagneming van de inventaris aanwezig in het berdrijfspand
en tot vervolging ex art. 11a Opiumwet. Verweer dat OM niet-ontvankelijk is wegens misbruik van
bevoegdheid, willekeur en schending van gelijkheidsbeginsel verworpen. Evenals rechtbank acht hof
bewezen dat van de totale inventaris zoveel stofen/voorwerpen/gegevens deel uitmaken die
,specifek bedoeld zijn voor grootschalige en/of bedrijfsmatge hennepteelt, dat van de totale
inventaris kan worden aangenomen dat deze de verboden bestemming heef als bedoeld in art. 11a
Opiumwet. Hof legt een deels voorwaardelijke taakstraf op.
- Rb Den Bosch 8 december 2010, ECLI:NL:RBSHE:2010:BO6581 (Zelfstandig delict)
Voorbereiding art. 10a wordt zelfstandig ten laste gelegd.
Literatuur Kelk H8
Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid, want aan de
wetelijke delictsomschrijving is niet voldaan.
Art. 45 Sr: er moet zijn (1) een voornemen van de dader, hetwelke moet blijken uit (2) een begin van
uitvoering. Voltooide poging (délit manqué): wanneer de dader niet tot voltooiing van het
voorgenomen misdrijf is gekomen, terwijl er van zijn kant wel alles is gedaan om die voltooiing te
bereiken. Onvoltooide poging (tentatve): in een vroeg stadium van de uitvoering van het misdrijf
treedt er een verhindering op om dit te voltooien.
Behalve ten aanzien van de overtredingen is poging bij bepaalde delicten of soorten delicten hetzij
wetelijk uitgesloten, hetzij niet of moeilijk denkbaar. Bijv. bij eenvoudige mishandeling (art. 300 Sr),
ondernemen van aanslag, misdrijven waarbij een bijkomende voorwaarde voor strafaarheid is
opgenomen, omissiedelicten, culpoze misdrijven.
In de tenlastelegging van een pogingsgeval zullen behalve alle bestanddelen van het hoofdmisdrijf
(waartoe de poging werd gedaan) de beide bestanddelen van de poging, te weten het voornemen en
het begin van uitvoering moeten worden opgenomen. Uit de tenlastelegging dient derhalve te blijken
welk hoofdmisdrijf was beoogd en dat het bij een poging daartoe is gebleven.
Het voor de strafare poging vereiste voornemen is een vorm van opzet. In beginsel kan worden
volstaan met de vaststelling van voorwaardelijk opzet, dit is slechts anders indien de
delictsomschrijving van het grondmisdrijf een bestanddeel bevat waarmee een zwaardere
opzetgradate wordt uitgedrukt, zoals het oogmerk.
De bepaling van wat onder ‘begin van uitvoering’ moet worden verstaan is door de MvT indertjd
helemaal overgelaten aan de rechtspraak en aan de wetenschap. Maar het uitgangspunt is dat alleen
op grond van zijn gedachten niemand gevangen kan worden gezet.
De subjecteve leer stelt de gevaarlijke gezindheid van de dader centraal en beschouwt als
uitvoeringshandeling datgene wat als uitvoering van deze gezindheid is op te vaten, terwijl
daarentegen de objecteve leer pas als uitvoeringshandeling toelaat datgene wat als daadwerkelijke
uitvoering van het misdrijf zelf en dus als een objecteve inbreuk op de rechtsorde is te beschouwen.
De Hoge Raad heef in het algemeen de koers van de objecteve leer gevolgd. Steeds moet er om van
uitvoering te kunnen spreken in ieder geval een zodanige gedraging zijn geweest, dat op het moment
van de verhindering de voltooiing waarschijnlijk was. De huidige, sinds het Cito-arrest gehanteerde
benadering (naar uiterlijke verschijningsvorm) van de Hoge Raad staat te boek als gematgd objectef.
Cito-arrest: de Hoge Raad formuleerde een nieuw criterium, namelijk dat er sprake is van een begin
van uitvoering “indien de gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden
beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf”.
Grenswisselkantoor-beschikking: auto staat te wachten op bankemployé op parkeerplaats van
grenswisselkantoor. Hij waarschuwt polite en auto vlucht, uiteindelijk niet strafaar.
Ondeugdelijke poging: de voltooiing van de poging blijkt onmogelijk te zijn. Absolute
ondeugdelijkheid: het gebruikte middel of gekozen object is uit z’n aard altjd ondeugdelijk. Relateve
ondeugdelijkheid: het middel of object is slechts is dit geval ondeugdelijk. De objecteve leer vergt
voor strafaarheid dat het voorgenomen misdrijf ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd, hetgeen
, wél in geval van een relatef ondeugdelijk object of middel, maar niet in geval van een absoluut
ondeugdelijk object of middel ooit denkbaar is. De gevallen waarin door de rechter absolute
ondeugdelijkheid en dus strafeloosheid is aangenomen zijn uiterst dun gezaaid.
Deelneming aan strafare poging en deelneming aan strafare voorbereiding zijn mogelijk. Art. 78 Sr
maakt de vormen van deelneming aan een strafare poging strafaar voor zover deze
deelnemingsvormen aan het misdrijf zelf strafaar zijn. Eén bepaalde vorm van poging tot
deelneming heef de wetgever als delictum sui generis strafaar gesteld, te weten de poging tot
uitlokking (art. 46a Sr).
Art. 46 Sr: algemene strafaarstelling van voorbereidingshandelen. Wat nu mogelijk is gemaakt, is
dat bij een vermoeden van kwade bedoelingen van toekomstge daders, die niet per se zijn af te
lezen aan de voorwerpen, stofen etc. welke bestemd zijn om hun criminele doel te dienen,
strafvorderlijke dwangmiddelen (zoals afuisteren) worden aangewend. Vereist is onder meer dat de
voorbereidingsmiddelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, zijn bestemd tot het begaan van het
voorbereide grondmisdrijf. Het komt neer op een naar uiterlijke verschijningsvorm geobjectveerde
vaststelling van de bestemming van het middel, waarbij tevens de uit de waarneembare
omstandigheden blijkende intente betekenis dient te hebben. De rechter zal dus steeds nadrukkelijk
stl moeten staan bij al die factoren en niet alleen de criminele intente van de dader als uitgangspunt
mogen nemen. Daarnaast moet men kunnen bewijzen dat het opzet van de dader is gericht, niet
alleen op de voorbereidingshandeling, maar eveneens op het grondmisdrijf waartoe de
voorbereidingshandeling heef gestrekt. Voor zijn strafaarheid is het niet nodig dat de dader van de
voorbereidingshandelingen ook van zins is zelf aan het beoogde misdrijf deel te nemen: dit kan door
een ander worden gepleegd.
In art. 10a Opiumwet wordt strafaar gesteld: (1) een ander tot betrokkenheid (in de vorm van
deelneming) bij een drugsdelict trachten te bewegen, (2) zich of een ander gelegenheid, middelen of
inlichtngen tot het plegen van dat feit trachten te verschafen, en (3) voorwerpen, vervoermiddelen,
stofen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan men weet of ernstge reden
heef om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit.
En art. 11a Opiumwet: strafaarstelling van verschillende handelingen ter voorbereiding en
vergemakkelijking van illegale hennepteelt.
De Hoge Raad heef beslist dat ook bij absolute ondeugdelijkheid van de voorbereiding een
veroordeling niet uitgesloten is te achten.
Art. 46b Sr: vrijwillige terugtred. Voldoende voor vrijwillige terugtred is dat de dader op grond van
zijn autonome wil heef medegewerkt aan de niet voltooiing van het misdrijf: er kan dus ook van een
combinate van vrijwillige en externe factoren sprake zijn, die tot strafeloosheid leidt. De externe
factoren mogen echter niet de overhand hebben gehad.
De bepaling van de vrijwillige terugtred geldt niet voor de strafare voorbereidingshandelingen in de
zin van art. 10a Opiumwet.
Taak 1 De grenzen van strafaar handelen
1. Wanneer is volgens het Wetboek van Strafrecht sprake van strafare voorbereiding?
Art. 46 Sr. Vereist is dat de voorbereidingsmiddelen zijn bestemd tot het begaan van het voorbereide
grondmisdrijf. Het komt neer op een naar uiterlijke verschijningsvorm geobjectveerde vaststelling
van de bestemming van het middel, waarbij ook de uit de waarneembare omstandigheden blijkende
intente betekenis heef. Daarnaast moet men kunnen bewijzen dat het opzet van de dader is gericht,
niet alleen op de voorbereidingshandeling, maar tevens op het grondmisdrijf waartoe de
voorbereidingshandeling heef gestrekt.