Samenvatting voor Kennisbasis toets taal.
Boek: basiskennis taalonderwijs
Hoofdstuk 1: Geeft uitleg over hoe het boek geschreven is, hier
staat dus geen leerinformatie in.
Hoofdstuk 2
-Taalronde: een manier van werken waarin veel domeinen van het
taalonderwijs samenkomen. Bv: eerst kringgesprek over
ergernissen elk kind verhaal over eigen ergernis opschrijven
klassikaal bespreken en sommige kinderen laten opschrijven op het
bord/voorlezen.
2.1 taalonderwijs
Vijf argumenten om apart taalonderwijs te geven (i.p.v. alleen ak,
ges, bio)
1. Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan.
2. Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van taalvaardigheid eigen maken.
(sommige praten thuis Fries, Marokkaans of Turks.
3. Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven.
4. Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs.
5. Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen, dan moet je daar apart aandacht
aan besteden.
Opsplitsing leerstof binnen het taalonderwijs * in de praktijk is het nog meer verfijnd.
- mondeling onderwijs
- schriftelijk onderwijs
- taalbeschouwing, waaronder strategieën
Kleuters= veel al mondelinge taalontwikkeling. Wat je daar doet aan schriftelijke taalontwikkeling
wordt ook wel 'beginnende geletterdheid genoemd'
Methodes:
- Taal actief: een resultaat gerichte methode met een duidelijk instructiemodel. Het bestaat uit een
leerlijn taal (woordenschat, taal verkennen, spreken&luisteren en schrijven) en een leerlijn spelling.
Heeft drie niveaus en werkt aan de hand van een doorlopend verhaal.
,Kerndoelen basisonderwijs voor Nederlands: (moet kind aan eind van groep 8 kunnen)
* je moet ze globaal weten. Vraag: is dit een kerndoel? Jij moet ja/nee kunnen antwoorden.
Kerndoelen:
Mondeling taalonderwijs
1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die
informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van
informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het
discussiëren.
3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief
of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.
Schriftelijk taalonderwijs
4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten,
waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen.
5. De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies,
zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.
6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en
studieteksten en andere instructieve teksten, en bij systematisch geordende bronnen,
waaronder digitale bronnen.
7. De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende
teksten.
8. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een
verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte
spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.
9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen,
gedichten en informatieve teksten.
Taalbeschouwing, waaronder strategieën
10. De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’ en ‘schriftelijk
taalonderwijs’ strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.
11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het
onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden.
De leerlingen kennen:
• Regels voor het spellen van werkwoorden;
• Regels voor het spellen van andere woorden dan werk woorden;
• Regels voor het gebruik van leestekens.
12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van
voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen
mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
, - Mondelinge taalvaardigheid: spreken en luisteren staat centraal. Kinderen doen ervaring op met
bepaalde mondelinge taalvormen: discussie, spreekbeurt. Maar ook 'hoe stel je een goede vraag?'
'Hoe luister je naar de informatie?'
- Woordenschat: Het aanleren van de betekenis van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en
spreekwoorden. Ook leren ze strategieën om achter de betekenis te komen. -
Geletterdheid: vermogen om schriftelijke taal te begrijpen en te gebruiken.
Hierbij zijn er 3 stadia:
Ontluikende geletterdheid: de ontwikkeling van de geletterdheid in de voorschoolse periode van
nul tot 4 jaar.
Beginnende geletterdheid: de ontwikkeling van de geletterdheid in de groepen 1 tot en met 3.
Gevorderde geletterdheid: de ontwikkeling van de geletterdheid na groep 3.
Aanvankelijk lezen: een belangrijk deel van de beginnende geletterdheid tijdens de eerste helft van
groep 3, waarbij de kinderen leren lezen. Je leert de kinderen de beginselen van het lezen. (bekende
methode; Veilig leren lezen)
Voortgezet lezen: Hier gaat het om het leesonderwijs na groep 3.
- technisch lezen: het ontcijferen van letters en het hardop lezen van woorden. De kinderen
vergroten hun vaardigheid van het decoderen van teksten. Gaat hierbij allen om het vlot en
nauwkeurig kunnen lezen van de tekst, niet om het begrijpen van de tekst.
- begrijpend lezen: hierbij gaat het om het begrijpen van de tekst, het achterhalen van de
bedoeling.
-jeugdliteratuur: het lezen van 'literaire' teksten. Gaat om informatieve boeken en ook fictie.
Het heeft als doel om de kinderen in aanmerking te laten komen met de verschillende genres. (ook
wel: belevend lezen, waarderend lezen of leesbevordering)
Stellen: het schrijven van teksten. Ze moeten weten hoe je een tekst schrijft en wat de regels en
kenmerken zijn van de belangrijkste tekstsoorten.
Taalbeschouwing: wil je de kinderen leren te reflecteren op de taalvorm, de manier waarop iets is
verwoord en het gebruik van taal. Hierbij moeten ze regelmaat zien te vinden.
- traditionele grammatica: waarbij ze zinnen moeten ontleden in zinsdelen en woorden
kunnen benoemen.
Spelling: Kinderen moeten de meest voorkomende woorden correct kunnen schrijven. Ook moeten
ze de regels van interpunctie kunnen hanteren.
2.2 Het taalsysteem
Taal heeft verschillende functies voor mensen. We maken een onderscheid tussen:
- De communicatieve of sociale taalfunctie: We gebruiken de taal als een communicatiemiddel. Een
spreker wil steeds een boodschap doorgeven aan een hoorder.
zelfhandhaving: jezelf beschermen en verdedigen met wat je heb.
zelfsturing: jezelf ordenen en aangeven wat je plannen zijn: ik ga weg.