De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van de dimensies van Blaxter en de
lekentheorie.
Dimensies van Blaxter:
Gezondheid als niet ziek zijn: geen symptomen, geen bezoek aan arts
Gezondheid als bezit: sterke familie, snel herstellen na ziekte/operatie
Gezondheid als gedrag: goed voor jezelf zorgen (sporten, gezond eten etc)
Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit: fit/energiek voelen
Gezondheid als psychosociaal welzijn: mentale gezondheid
Gezondheid als functie: vermogen om taken te verrichten zonder belemmeringen van lichaam of
mentale gezondheid
Lekentheorie: dat wat mensen zelf verstaan onder gezondheid en ziekte.
De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van het model van Huber.
Gezondheid is niet de afwezigheid van ziekte, maar het vermogen van mensen om met de fysieke,
emotionele en sociale uitdagingen van het leven om te gaan en zoveel mogelijk eigen regie te
voeren. Voor het meten van gezondheid scheidt Huber lichaamsfuncties, mentaal welbevinden
(eigenwaarde, controle), zingeving (doelen en toekomstperspectief), kwaliteit van leven (gelukkig
zijn), sociaal-maatschappelijke participatie en dagelijks functioneren (gezond zijn, kunnen werken).
De student kan de verschillende factoren van het biopsychosociale model ontdekken in een casus.
De kern van het model bepaalt of de persoon gezond of ziek is. Het model bestaat uit de volgende
aspecten: biological (heb je lichamelijke verstoringen bvb door medicatie of een operatie?),
psychological (heb je psychologische verstoringen bvb door depressie of angst?) en sociological (heb
je sociale verstoringen bvb relatieproblemen?). Gezondheid is een toestand van fysiek, geestelijk en
sociaal welbevinden en niet het ontbreken van ziekten of gebreken. Gezondheid en ziekte bestaan
uit zowel lichamelijke, sociale en psychologische invloeden.
,De student kan aangeven wat het onderscheid is tussen het biomedische en biopsychosociale model.
Biomedisch model: De opvatting dat ziekte en symptomen een achterliggende fysiologische
verklaring hebben. Ook wel het diagnose-recept model genoemd. Door het te behandelen zullen ook
de symptomen verdwijnen. Het richt zich op de ziekte en het diagnosticeren en genezen van het
individu.
Biopsychosociale model: De opvatting dat ziekte en symptomen alleen door een combinatie van
lichamelijke, sociale en psychologische factoren kunnen worden verklaard.
De student kan verschillende niveaus van gezondheidsvaardigheden ontdekken
Functionele niveaus (het basisniveau): lezen, schrijven, rekenen en zoeken op internet.
Interactieve of communicatie niveau: sociale vaardigheden en gespreksvaardigheden, vragen stellen,
begrijpend lezen, abstract denken, hoofd- en bijzaken scheiden.
Kritische niveau: het vermogen om informatie kritisch te analyseren en te gebruiken om meer grip op
je leven te krijgen. Bvb: vooruitdenken, prioriteiten stellen, weloverwogen keuzes maken.
De student kan de invloed van sociaaleconomische status op gezondheid benoemen
Sociaaleconomische status: je positie op de maatschappelijke ladder.
-Status is leefstijl, aanzien, goede baan, hoge opleiding. Het wordt
meestal gemeten aan de hand van inkomen, opleiding of
beroepsstatus.
-Klassencomponent: materiele hulpbronnen zoals salaris.
Laag economische status kan zorgen voor chronische stress en een
verslechterde gezondheid. Wordt eerder gezien als oorzaak van
gezondheidsverschillen en niet als gevolg.
De student kan aangeven wat gezondheid bevorderend gedrag en ongezond gedrag is
Pathogenen: dat wat niet goed is voor je gezondheid, zoals roken, alcohol drinken, vet eten, weinig
bewegen, hoge bloeddruk, hoog BMI, hoog cholesterolgehalte, hoog suikergehalte
Immunogenen: dat wat wel goed is voor je gezondheid, zoals bewegen en gezond eten.
, De student kan aangeven welke factoren van invloed zijn op gezondheidsgedrag
distale factoren: factoren die buiten je eigen macht liggen, zoals sociaaleconomische status,
etniciteit, geslacht en persoonlijkheidskenmerken (ver weg veranderbaar).
-Locus of control: de plek van controle. Je kan de controle bij jezelf houden (ik heb het niet gehaald
omdat ik slecht heb geleerd) of buiten jezelf zetten (ik heb het niet gehaald omdat de docent slecht
was; dan blijf je hangen in de situatie)
-Big five: welke persoonlijkheidskenmerken je hebt; extraversie, vriendelijkheid, openheid,
neurotische.
-coping: hoe je als mens met stress omgaat en wat je reactie dan is (ga je veel ongezond eten (-) of
juist even sporten (+).
Proximale factoren: factoren die in je eigen macht liggen; opvattingen, attitudes, persoonlijke doelen
(dichtbij veranderbaar).
-zelfeffectiviteit: geloof in eigen vermogen om gedrag te vertonen.
-sociale invloed: stimulans of druk vanuit de omgeving.
-attitude: emoties, gedragingen en cognities ten aanzien van bepaald gedrag.
-risico-inschatting: denk aan onrealistische optimisme (minder kans dan de rest) zoals ‘longkanker zit
niet in de familie dus dan zal ik wel minder kans hebben om het te krijgen, dus kan ik blijven roken’. Is
onrealistisch omdat het roken longkanker kan veroorzaken.
Student kan aangeven wat compliantiegedrag is
Compliantie: aanwijzingen van de arts opvolgen.
Concordantie: een gezamenlijke overeenkomst tussen arts en patiënt over de juiste behandeling.
Therapietrouw: de mate waarin de patiënt zijn behandeling uitvoert zoals afgesproken is met de
behandelaar. Dit kan alleen als er compliantie en concordantie is.
De student kan de voordelen van positieve psychologie benoemen
-mensen die meer gebruik maken van hun sterke kanten scoren hoger op zelfvertrouwen en ervaren
meer succes en welbevinden en weten beter wat hun doelen zijn. Ook ben je dan rechtvaardiger, heb
je een betere zelfbeheersing, meer moed en meer wijsheid.
De student kan aangeven van het acroniem van de Seligmans well-being theory is.
P: (positive emotions) het ervaren van plezier en creativiteit