Samenvatting Klinische e yshche ologieƟ Diagnosees en Be andeling
Deel 1Ɵ Kadering van Diagnosees en Be andeling
Hoofdstus 1Ɵ yshche odiagnosees
Waarom ervaart cliënt in deze situate lachten? Hoe unnen we de problemen ver laren?
Verschillende instrumenten om deze vragen te beantwoorden:
● Onderzoe sgespre en
● (gedrags) observates
● Psychologische tests en vragenlijsten (niet altjd nodig)
De ern van psychodiagnoste is de integrate van de 3 bovengenoemde bronnen om antwoord op
de onderzoe svragen te rijgen. Daarbij worden factoren in de persoon, in het gedrag en in de
omgeving in samenhang beschouwd.
1.1 De rol van pshche odiagnosees
Stepped-care-model: afan elij van ernst/hardne igheid van lachten an ge ozen worden voor
meer uitgebreid psychodiagnostsch onderzoe . Uitgebreid onderzoe zinvol in de volgende situates:
● Wanneer tjdens inta e indru bestaat dat lachten grotendeels toe te schrijven zijn aan
intelligente, ontwi elingsproblemate , persoonlij heids enmer en of cognitef
(dis)functoneren.
● Wanneer cliënt al meerdere behandelingen heef gehad zonder gewenst resultaat (factoren
zoals intelligente, cognitef functoneren of persoonlij heid onderzoe en).
● Wanneer tjdens behandeling blij t dat mogelij e persoonlij heidsproblemate meespeelt,
en cliënt gebaat lij t bij intensievere/langerdurende behandeling
yshche odiagnosees VS chelassifcheaee
Psychodiagnoste gaat vérder dan het stellen van een classifcerende diagnose. Gaat oo om het
onderzoe en van de onderliggende ver laringen. Metafoor: buitenste, zichtbare deel van het huis
staat voor classifcate, hoe het huis gebouwd is bepaald hoe stevig/zwa het is, en in hoeverre het
bestand is tegen stormen van buitenaf. Om stevigheid huis in aart te brengen ij je naar wel
temperament, persoonlij heid, coping-vaardigheden iemand heef. Psychodiagnoste bouwt voort
op waarneembare informate (verzamelt in inta e, anamnestsche gespre en). Zodra een
behandelrelate met cliënt is opgebouwd, is het raadzaam om psychodiagnostsche vragen door
collega te laten afnemen. Gaat rolverwarring tegen + resultaten unnen confronterend zijn, dan an
behandelaar cliënt opvangen.
Bijvoorbeeld bij ASSƟ DSM-5 criteria middels gestructureerd interview uitvragen, heteroanamnese,
gedragsobservate, (persoonlij heids)vragenlijsten en tests naar (sociaal) cogniteve stjlen. Hiervan
uitgebreide rapportage. Onderdeel van rapportage is beschrijving lachtenbeeld (classifcate, de
buiten ant van het huis). Maar oo ontwi elingsgeschiedenis, persoonlij heid, sociaal-emotonele
informateverwer ing, (sociaal)-cogniteve stjl (psychodiagnoste , de opbouw van het huis).
Verdiepende psychodiagnoste geef de behandeling en omgang met de cliënt richtng.
1.2 De diagnosesche e chehchelus
Theorie wordt geformuleerd obv wetenschappelij e literatuur. Er wordt informate gezocht die eigen
theorie an ont rachten (falsifcate) of juist bevestgen (verifcate). .ij hypothese: problemen
worden ver laard door persoonlij heidsstoornis, zou nulhypothese moeten zijn: problemen worden
NIET ver laard door een persoonlij heidsstoornis. Deze moet eerst getoetst worden (starten met
falsifcate van de hypothese). Een alternateve hypothese maa t zo meer ans (bijvoorbeeld dat
problemen veroorzaa t worden door problemen in intelligente). Soms bias/tunnelvisie doordat
iemand gezien wordt bij speciaal team, bijv team PS. Klachten worden dan eerder toegeschreven aan
PS.
,Confrmaton bias (tunnelvisie): de neiging informate te zoe en en als zodanig te interpreteren die
de eerste linische indru bevestgt.
1.3 Klache tenanalhseƟ wat is de vraag?
- Aanleiding onderzoe , verwachtng aanvrager, hulpvraag cliënt, is al eerder onderzoe
gedaan?
1.4 yrobleemanalhseƟ wat is et probleem?
- Symptomen, ernst, (hetero)anamnese, hoe unnen symptomen worden geclassifceerd,
wel e theorie an mogelij problemate ver laren, wel e onderzoe svragen moeten
onderzocht worden? (op basis van wat al be end is + theorie)
Intaseprocheedure (inta egespre an deel uitma en van psychodiagnostsch onderzoe , waarbij de
onderzoe er zelf de cliënt ondervraagt):
● Gestandaardiseerde lachteninventarisate (.DI, ROM, OQ-45)
● Speciële anamnese: specife e lachten / huidige problemen. Volgorde, aard, ernst,
luxerende factoren. Interferente: in hoeverre beïnvloeden lachten functoneren. Wat heef
cliënt zelf al gedaan? Als er meerdere problemen zijn; wat wil cliënt eerst aanpa en?
● Psychiatrische anamnese
- Verschijning en psychomotorie
- Oriëntate in tjd, plaats en persoon
- Aandacht en geheugen: hoe goed is aandacht te tre en / vast te houden
- Waarneming: hoe verwer t cliënt zintuiglij e informate? Hallucinates?
- Spraa en den en: tempo, vloeiendheid, wijdlopigheid, obsessies, suïcidale gedachtes
- Stemming en afect: hoe is stemming en hoe geef pt uitng aan emotes
- Persoonlij heid: introversie, perfectonisme, losbandigheid
● Observates: oo minder tastbare aspecten meenemen. Hoe omt iemand intellectueel over,
wat roept iemand op, is iemand in staat gedragingen te zien als resultaat van eigen
gedragingen en gevoelens.
● .iografsche anamnese en heteroanamnese: levensgeschiedenis, factoren die cliënt
beschermen of juist wetsbaar ma en. Juist als indertjd een rol speelt bij ontwi eling van
problemate an heteroanamnese belangrij zijn. Hoe verliep lichamelij e, psychische,
se suele, sociale en intellectuele ontwi eling tjdens verschillende fases. Life events.
Familiaire belastng.
● Huidig functoneren: Sociaal (sociaal netwer ), maatschappelij (opleiding, wer , fnanciën,
huisvestng, hobby’s). Spelen medische factoren een rol (eventueel lichamelij onderzoe
aanvragen).
● .eschrijvende diagnoste (afsluitng inta e): probleemanalyse leidt tot diagnose die de vraag
“wat is het probleem?” beantwoord. Daarin wordt beschreven: belangrij ste lachten, ernst,
aanleiding, hoe unnen lachten begrepen worden obv theorie → onder ennende
diagnoste (beschrijving nog zonder ver laring).
- Onderdeel van beschrijvende diagnoste is classifcate van de symptomen. Individueel
probleemgedrag wordt toegewezen aan een categorie of cluster. Op die manier worden
de lachten samengevat en unnen ze gerelateerd worden aan wetenschappelij e ennis
(behandeling selecteren die efectef geble en is bij bepaalde stoornis). Classifcate
neemt individuele problemate , contact en bete enis voor deze specife e cliënt niet
mee. Zegt niets over hoe lachten zijn ontstaan.
1.5 VerslaringsanalhseƟ waar somen de slache ten vandaan?
Hoe unnen onderzoe svragen onderzocht worden?
Hypothesen opstellen.
Wel e methoden/meetnstrumenten zijn nodig om hypothese te onderzoe en?
,.ij el e hypothese moet vooraf duidelij zijn onder wel e voorwaarden deze verworpen wordt
(bijvoorbeeld bij bepaalde score op vragenlijst).
Keuze instrumenten en met odenƟ
.ij el e methode moet worden overwogen in hoeverre deze aansluit bij onderzoe svraag en
hypotheses. Oo waliteit van meetnstrument is belangrij . Wordt beoordeeld door Commissie
Testaangelegenheden Nederland (COTAN) van het NIP.
Het (semi)gestruchetureerde interviewƟ
● SCID-5: brede systematsche chec list van criteria voor stoornissen
● Y-.OCS: symptoomspecife interview voor OCD
● Gebrui van gestructureerde interviews zorgt ervoor dat zowel informate die hypothesen
an falsifceren, als informate die hypothese an verifëren wordt uitgevraagd, terwijl men
vanuit linische bli vaa vooral vraagt naar informate die eigen ideeën bevestgd.
CapacheiteitentestsƟ
bijv om intellectuele vaardigheden in aart te brengen, ster e/zwa e punten
● SCIL: screent op aanwezigheid van LV.
● Uitgebreid intelligenteonderzoe : ster e/zwa e punten in verbaal begrip, perceptueel
redeneren, wer geheugen, verwer ingssnelheid
● .elangrij bij capaciteitentests is dat test afgestemd moet worden op cultuur en taal!
● SON-R: non-verbale intelligentetest
● Oo unnen NP tests worden ingezet buiten het domein van de intelligente, daarvoor
worden specife e capaciteitentests ingezet voor bijvoorbeeld geheugen, taal, aandacht,
executeve functes, visuo-constructe.
● Klachten aanzeten of voorwenden? Test of memory malingering (TOMM) of Amsterdamse
Korte Termijngeheugentest (AKTG).
VragenlijstenƟ
- Zelfrapportagevragenlijsten: ruwe scores worden vergele en met normgroepen. Kan een
beeld vormen van lachten. Wel e lachten rapporteert cliënt (algemeen screenend). Of
specife : ernst depressieve symptomen, persoonlij heid, copingvaardigheden?
- Geef vooral een beeld van cliënt zoals deze zich op een bewust niveau wil presenteren
Indirechete met odenƟ
- Niet meteen duidelij wat er gemeten wordt, informate verzamelen waar cliënt zich niet
bewust van is of die hij niet direct zou toegeven
- Implicit Associaton Test (IAT): meet automatsche attudes. .etrouwbaarheid op
individueel niveau is onvoldoende, dus wordt zelden toegepast
- Projecteve tests: op meer onbewust niveau iets van jezelf laten zien.
Ongestructureerdheid en vrijheid van taa roept spanning op. .ijvoorbeeld: “te en een
boom”. Normering vaa onvoldoende, juist vanwege weinig structuur. Genereert weer
op een andere wijze hypothesen, die unnen leiden tot verder onderzoe .
Het strucheturele persoonlijs eidsintervieuw
- Inzicht rijgen in persoonlij heidsstructuur. Gebaseerd op psychodynamische theorie van
Kernberg, waarbinnen 3 persoonlij heidsorganisates worden onderscheiden:
● Neurotsche organisate: meest stevige structuur, geïntegreerd beeld van zichzelf en
belangrij e anderen, ontwi elde afweermechanismen en intacte realiteitstoetsing
● Psychotsche organisate: meest wetsbare structuur, bestaande uit identteitsdifusie,
primiteve afweer en verstoorde realiteitstoetsing
● .orderline organisate: tussenin, uiteenlopende mate van identteitsdifusie, overheersende
primiteve afweer maar overwegend intacte realiteitstoetsing
, - Door bewust weinig structuur te bieden in het gespre , wordt de cliënt gedwongen om
zelf helderheid te scheppen bij belangrij e thema’s als zelfeeld, belangrij e ander,
ernsymptomen en relate tussen heden en verleden. Door de structuur los te laten en te
confronteren bij tegenstrijdigheden in het verhaal wordt de spanning opgevoerd,
waardoor afweermechanismen bij de cliënt worden geactveerd.
- NKPV: Nederlandse Klinische Persoonlij heidsvragenlijst
Interpretate van onderzoe sresultaten: vergele en met normgroepen. Genormeerde scores worden
gerapporteerd en gebrui t om de hypothesen te toetsen (bevestgd/verworpen?).
Integrate van onderzoe sresultaten: alle informate meenemen (VG, inta e, onderzoe sgespre en,
testonderzoe ) om onderzoe svraag te beantwoorden. Oo tegenstrijdige informate meenemen en
ver laren. Informate wordt gebrui t om terug te oppelen aan aanvrager, cliënt een overzicht te
geven (terug oppelingsgespre , her ent cliënt + aanvrager zich in de resultaten? → toetst oo weer
de bevindingen) en vormt de basis voor indicateanalyse.
1.6 IndicheaeeanalhseƟ wat is de beste aanpas?
- Wat voorspellen de resultaten voor de toe omst en wat is de beste euze voor
behandeling?
Op basis van ver larende diagnose wordt een indicerende diagnose gesteld.
● Predicte: een uitspraa doen over de veranderbaarheid van lachten/probleemgedrag in de
toe omst. .ijvoorbeeld in forensische setng (voorspelling risico op recidive).
● Indicateanalyse: hier formuleert de onderzoe er adhv resultaten en wens/mogelij heden
cliënt een voorstel voor behandeling. Vaa wordt dit bespro en in multdisciplinair team. Dan
wordt in samenspraa met cliënt een behandelplan opgesteld waarin wordt aangegeven op
wel probleem de behandeling is gericht, op wel e wijze, hoe lang, waar en door wie. Uit het
onderzoe is een hypothese naar voren ge omen (bijvoorbeeld: verstevigen zelfeeld zorgt
ervoor dat somberheid afneemt en stemming stabiliseert). Deze theorie wordt in de
behandeling getoetst.
Hoofdstus 2 Indicheaeestelling
2.1 IndicheaeestellingƟ een besluitvormingsprochees
Stappen van indicheaeestelling
● Is professionele hulp nodig? Er moet spra e zijn van een DSM-diagnose. Hulpvraag moet op
terrein van GGZ liggen en niet maatschappelij /schulden bijvoorbeeld. Wanneer iemand nog
in juridische procedure zit an behandeling oo worden afgeraden. .epaalde diagnosen
waarbij het de vraag is of behandeling zinvol is (hoarding, beper te lijdensdru pt).
● Wat zijn de behandeldoelen? Vastleggen in behandelplan. Keuzes ma en om van een groot
aantal problemen tot een of en ele behandeldoelen te omen.
● Wat is het therapieaanbod? Per stoornis verschillende mogelij heden (psychotherapie,
farmacotherapie). Uiteindelij e aanbod mede afan elij van lachten en voor eur pt.
● Wat is de beste behandelcontext? Ambulant, deeltjd, linisch, individueel, groep, systeem
● Wel e therapeut heef de voor eur? Zo mogelij re ening houden met wensen pt
(man/vrouw etc).
2.2 Modellen voor indicheaeestelling