1
Meten en diagnostiek
Hoorcollege 1
Diagnostiek: het door en door leren kennen van een situatie met als doel een beslissing te kunnen
nemen.
- Voldoet iemand aan de criteria van een stoornis: ja of nee? Dan kan je een beslissing nemen
in je behandeltraject.
Psychodiagnostiek: het door en door leren kennen van een situatie, maar dan toegespitst op het
psychosociaal functioneren.
- Hoe gedraagt iemand zich in de maatschappij, in zijn leven en hoe kan dat gerelateerd
worden aan een eventuele stoornis op het moment dat er problemen ontstaan?
- We willen mogelijke verklaringen voor problemen:
o Als een kind op school een leerachterstand laat zien. Komt het dan door een
concentratieprobleem of komt het door een IQ-probleem of een
motivatieprobleem?
▪ Dan wil je die verklaringen toetsen waarbij je een probleem kan uitsluiten of
bevestigen.
In een ideaal geval is de diagnostiek:
- Herhaalbaar.
o Want je wil dat wanneer je de test een jaar later afneemt, dat je nog steeds een
kloppend resultaat krijgt.
- Het staat dicht bij de werkelijkheid.
o Want je wil een zo klein mogelijke meetfout hebben, want je wil zo goed mogelijk
het te bepalen construct bepalen.
Inter-rater betrouwbaarheid psychiatrische diagnose:
De betrouwbaarheid van de tests tussen ‘raters’ (de personen die de score interpreteren):
- 0-50%: bij niet gestandaardiseerde interviews en tests.
o Meer open vragen interviews waarbij iedereen een andere interpretatie kan hebben
van de vragen.
- 60-70%: bij wel gestandaardiseerde interviews en tests.
o Wanneer er handleidingen bij die tests zijn, of duidelijke scoringsmodellen, een
gestructureerd interview met gesloten vragen.
→ Blijf altijd de handleiding nauwkeurig volgen, ookal weet je wat de bedoeling is van de test en hoe
je hem af moet nemen.
Die diagnostiek:
- Is moeilijk. Een stoornis of construct is niet in één keer gemeten en is complex.
- Twee begrippen in de diagnostiek die het proces verstoren:
o Confirmation bias: Zoeken naar bevestiging.
▪ Dat is een typisch kind: dat is vast ADHD. Dan ben je vervolgens in de
resultaten blind voor de signalen die erop duiden dat het een antisociale
stoornis is (bijvoorbeeld) en dat je juist zoekt naar de bevestiging van de
hypothese of stoornis die jij al dacht.
o Beschikbaarheids heuristiek: des te meer je met een stoornis in aanraking komt, des
te vaker dat je denkt die stoornis voor zal komen.
▪ Je bent dan sneller geneigd om te zeggen ‘’het zal wel die stoornis zijn’’.
, 2
Voorbeeld:
Een kind laat een klinisch beeld zien vanuit het interview met ouders en vragenlijsten wat passend is
bij ADHD zoals beschreven in het classificatiehandboek, dit kind voldoet aan alle gedragsmatige
symptomen. Is er sprake van ADHD?
→ Je kan denken: die symptomen zijn er. Dus ja.
→ Maar je kan ook denken: die symptomen zijn er. Maar eigenlijk wil ik weten: is er nog meer aan de
hand? Dus nee.
Wat willen we uiteindelijk met die tests?
- Wetenschappelijk kunnen verantwoorden.
- Zo objectief mogelijke informatie verkrijgen.
- Een beslissing maken.
De 5 belangrijkste punten van deze cursus:
1. Probleemanalyse.
2. Classificatie en diagnosestelling.
o Je neemt een test/ vragenlijst af. Je kijkt hoe de scores van dat individu zich
verhouden tot scores uit de algehele populatie.
3. Planning behandeling.
4. Evaluatie van behandeling.
o Hier kom je weer in aanraking met de testinstrumenten omdat je wil weten of de
behandeling geholpen heeft. Zijn de symptomen verdwenen, verminderd of erger
geworden?
5. .
o Bij de patiënt zodat hij of zij weet wat er aan de hand is, en bij de familie zodat zij
kunnen ondersteunen waar nodig.
Wat zijn de doelen als we informatie objectief verzameld hebben?
- Wat is een bepaald intelligentie profiel van een persoon?
- Heeft een persoon aanleg, prestatieniveau en creativiteit?
o Schooladvies testen.
- Persoonlijkheid.
- Interessegebieden.
- Gedrag.
- Neuropsychologie/ cognitie.
Vaardigheden van de psycholoog:
1. Op de hoogte zijn van de psychometrische waarde.
o Dat je op de hoogte bent van of een instrument goed of slecht is om in te zetten.
2. Dit instrument op een ethische manier inzetten.
Casus Gert:
- Casus:
o 7 jaar. Laat druk en ongeconcertreerd gedrag zien.
o Na doorverwijzing van de huisarts naar de specialistische GGZ vullen ouders
vragenlijsten in.
o Vervolgens wordt er een intake gedaan waarbij probleemgedrag in kaart wordt
gebracht.
- Diagnostiek: Kan het impulsieve en hyperactieve gedrag van Gert verklaard worden vanuit
ADHD?
, 3
1. Je hebt de doorverwijzing van de huisarts die ervoor zorgt dat je bij de polikliniek ADHD
komt. De huisarts differentieert welke stoornis het zou kunnen zijn.
o De huisarts heeft vaak al vragen gesteld of een vragenlijst afgenomen.
2. Vervolgens krijg je psychologisch en pedagogisch onderzoek. Aan de hand daarvan wordt
besloten of het beeld bevestigd is.
3. Tot slot psychiatrisch onderzoek. Kijken of bijvoorbeeld medicatie een uitkomst kan
bieden.
Gevaren testgebruik:
- Meet een test wat hij beoogt te meten?
- Hoe en onder welke omstandigheden moet een test afgenomen worden?
Meten en testen:
Definitie test: gestandaardiseerde procedure voor het nemen van een steekproef van gedrag,
beschreven in categorieën of scores.
- Je kan testvragen positief stellen:
o Ik steek veel energie in mijn studie. Ik bestudeer de stof voor mijn studie goed. Ik
maak mijn huiswerk altijd.
- Maar je kan testvragen ook negatief stellen:
o Ik zet me niet in. Ik denk dat ik weinig moeite doe.
o Bij negatieve vragen heb je een grotere kans dat iemand de verdediging in gaat.
- → Afhankelijk van hoe jij de vraag stelt aan iemand, kan hij door de persoon anders ingevuld
worden.
We verbinden een bepaalde score aan een test.
- Elke testscore bevat meetfouten.
- Formule klassieke testtheorie = X = T + e.
o X = de testscore. Die bestaat uit twee onderdelen:
▪ T = (van true score), de daadwerkelijke testscore. Je hebt iets gemeten en
daar kwam een score uit.
▪ E = error. Een meetfout. Ongeacht hoe goed je je best doet: er zit altijd een
meetfout in.
Alle instrumenten bevatten meetfouten.
- Veel psychologische concepten zijn niet perfect gedefinieerd.
- Vragen worden verkeerd gelezen/ geïnterpreteerd.
o Wanneer er bijvoorbeeld een dubbele betekenis is bij een vraag dan krijg je een
meetfout omdat je niet meer het construct aan het meten bent, maar dan meet je
eigenlijk hoe iemand een vraag begrijpt.
- Sociaal wenselijke antwoorden.
o Vooral in interviews.
- Als je zelf de handleiding niet precies gevolgd hebt.
→ Meetfouten wil je zoveel mogelijk uitsluiten, maar kan je ze niet uitsluiten, dan wil je ze bij
iedereen zoveel mogelijk gelijk houden. Zodat bij iedereen ongeveer dezelfde meetfout optreedt.
Testeigenschappen die bijdragen aan standaardisatie:
1. Herhaalbaarheid.
o Je moet steeds tot dezelfde scores komen (mits het te meten construct gelijk blijft).
2. Steekproef van gedrag/ volledigheid.
o Je kan niet iemand drie dagen lang testen. Je hebt een beperkt aantal items en met
die items probeer je het construct zo goed mogelijk te meten.
, 4
o Wanneer je een vragenlijst hebt voor depressie met maar 5 items, waar je dus
bijvoorbeeld de vraag hebt: ik heb de afgelopen week goed geslapen, dan kan je je
voorstellen dat iemand die nét die week niet goed geslapen heeft (of juist heel
goed), dat het heel veel invloed heeft op degene zijn score. Omdat je maar 5 items
uitvraagt. 5 is dus weinig. Rond de 20/25 zit je meestal goed (afhankelijk van hoe
complex het construct is).
3. Gebruik van scores of categorieën.
o Het construct wordt uitgedrukt in een getal.
o Vaak bijvoorbeeld met 0 = oneens, 1 = niet eens/niet oneens, 2 = mee eens.
▪ Wanneer je 5 items hebt, geeft dit een score tussen de 0 en 10.
4. Interpretatie scores: daarvoor gebruik je een norm of standaardscore.
o Ruwe score = de score van de persoon op de vragenlijst (bijvoorbeeld 6)
▪ Die kan je vergelijken met een grens score = (bijvoorbeeld: 7 is gebruikelijk in
de normale populatie, daarboven spreken we van een probleem).
• Puur statistisch gezien.
▪ Of je kan hem vergelijken met een norm groep.
• ‘’deze test is geschikt voor kinderen’’. Dan kijk je specifiek bij
kinderen welke scores er gehaald worden en daar vergelijk je je
score mee.
• Hoe vaak komt het daadwerkelijk voor in de groep waarin jij
onderzoek doet.
5. Predictie van non-test gedrag.
o In hoeverre voorspelt jouw instrument/vragenlijst/test daadwerkelijk het gedrag.
o In hoeverre is het valide buiten de test-setting.
▪ Als we een IQ test afnemen → we vinden een IQ-score van 160 → hoe groot
is dan de kans dat iemand daadwerkelijk een hoge opleiding voltooid/ of niet
voltooid.
Testgebruik in Nederland:
- NIP: Nederlands Instituut van Psychologen.
- NVO: Nederlandse Vereniging voor Pedagogen en Onderwijskundigen.
→ Wanneer doe je wat, wanneer mag je wat en wanneer mag je juist iets niet doen wordt hierin
aangegeven.
→ Hier hebben ze ook een deel kwaliteitsbewaking:
- Van alle tests die op de markt komen wordt er door de COTAN (commissie, test
aangelegenheden Nederland) een analyse gedaan van verschillende items (betrouwbaarheid,
validiteit, hoe goed is de handleiding). Op die manier geven zij een advies uit of je een
instrument wel of niet kan gebruiken, en als je het gebruikt wat dan de betekenis van de
scores is.
o Informeren ons als psychologen over de test. Geven ook de testmakers feedback op
hoe hun test presteert.
▪ Criteria (de 5 belangrijkste punten waar COTAN onderzoek naar doet):
1. Wat zijn de uitgangspunten van de test constructie:
Hoe hebben degene die test hebben ontwikkeld bedacht wat de
meetpretentie is. Wat is de theoretische onderbouwing dat zij vinden
dat hun vragen dat construct meten. Voor welke doelgroep is de test.
Wat is de functie.
Standaardisatie:
Wat is de kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding.
2. Normen:
Welke mensen zijn gebruikt om de referentiegroep te maken. Een
normgroep van 30 personen is niet altijd representatief genoeg.