Praktische didactiek voor natuuronderwijs Wereldoriëntatie 2
HOOFDSTUK 3: WAARNEMEN, IDENTIFICEREN EN
CLASSIFICEREN
3.1 Waarnemen bij natuuronderwijs
De wisselwerking tussen waarneming en actie vormt de basis voor een aantal denkpatronen (zie
hoofdstuk 2). Natuuronderwijs sluit hierop aan door kinderen uit te nodigen om in boeiende situaties
gericht waar te nemen en stil te staan bij de concrete werkelijkheid.
3.2 Waarnemen, hoe gaat dat?
Je ogen werken min of meer als een fototoestel, maar het zijn je hersenen die het beeld interpreteren.
Hierdoor ontstaat in je hersenen niet alleen een beeld, maar worden ook associaties door dat beeld
opgeroepen. Een wandeling eenzelfde bos beleeft iedereen anders, het is persoonlijk gekleurd.
Je krijgt een zintuigelijke indruk.
Je word je bewust van de zintuigelijke indruk.
Je vormt je een eigen mening over de zintuigelijke indruk en/of krijgt daarbij een gevoel.
Als gevolg van deze mening / dit gevoel doe je iets.
gevoel, beleving
waarnemen van natuur en techniek handelen, expressie
bewustwording, meningsvorming
Zoals de pijlen in het schema laten zien, kunnen deze stappen in verschillende volgordes plaatsvinden.
Waarnemen is een minder passief proces dan vaak wordt gedacht. Informatie die betekenis voor je heeft,
dringt beter tot je door dan informatie die ‘niet aanspreekt’.
3.3 Ontwikkeling van het waarnemen
Onder andere door ‘rijping’ van de zintuigen en het zenuwstelsel is je vermogen om onderscheid te
maken veel groter geworden. Waarnemen kun je leren, en je kunt leren van waarnemen. Het leerproces
versterkt zichzelf: doordat je beter let op je omgeving, leer je al doende je zintuigen steeds beter bewust
te gebruiken. Tegelijkertijd leer je de eigenschappen van de dingen om je heen beter kennen.
In bepaalde situaties kan het zinvol zijn om één bepaald zintuig extra te ontwikkelen (beroepen). Meestal
heeft het meer zin om zo gevarieerd mogelijk gebruik te maken van alle zintuigen (totaalbeeld).
3.4 Het waarnemen en herkennen van kenmerken
Mentaal doe je iets met je waarnemingen: je identificeert, je ordent en/of je interpreteert.
Bij IDENTIFICEREN herken je een specifieke combinatie van eigenschappen of bepaalde karakteristieke
kenmerken (de hond van de buren).
, Praktische didactiek voor natuuronderwijs Wereldoriëntatie 2
I NTERPRETATIES berusten op ordeningen die je bewust of onbewust hebt aangebracht (de hond is
gevaarlijk).
De verwerking van zintuigelijke indrukken is gebaseerd op eerder ervaringen en ‘verduidelijkt’ de wereld
om je heen. Omdat je de neiging hebt om indrukken te ORDENEN , in hokjes in te delen, kun je nieuwe
informatie ook snel weer opbergen. Tegelijkertijd ‘filter’ je de informatie die op je afkomt (risico:
kokervisie). Het 'op naam brengen' of identificeren van een planten-, bacterie- of diersoort, heet
DETERMINEREN .
3.5 Vergelijken en ordenen, identificeren en classificeren
Kinderen komen tal van situaties tegen waarin dingen naar kenmerken geordend zijn. Het aanleggen van
een verzameling is het ultieme voorbeeld van ordening.
I DENTIFICEREN en CLASSIFICEREN zijn sleutelactiviteiten om zicht te krijgen op hoe onze leefwereld.
Nauwkeurig waarnemen, verschillen en overeenkomsten opmerken, kenmerken leren benoemen: dit
alles help kinderen hun leefwereld steeds beter mentaal te (her)ordenen en allengs meer grip op hun
leefomgeving te krijgen.
S ERIËREN , is dingen vergelijken en rangschikken volgens een geleidelijke overgang van één eigenschap
(bijvoorbeeld van licht naar zwaarder).
3.6 Waarnemen stimuleren
Het is van belang om als leerkracht te weten wat leerlingen boeit, je moet de aandacht kunnen
vasthouden om de kwaliteit van hun waarneming te kunnen beïnvloeden. Stimulerende waarnemings-
situaties hebben iets gemeenschappelijk: steeds gaat het om situaties of objecten die je vergelijkt: ofwel
met zichzelf of met elkaar, bijvoorbeeld twee dieren.
3.7 Nauwkeurig vergelijken: waarnemen met hulpmiddelen
Als leerkracht wil je de onderzoek vaardigheden waarnemen, identificeren en classificeren helpen
ontwikkelen. Je let er dan op dat kinderen steeds zelfstandiger hun activiteiten plannen en uitvoeren,
nauwkeuriger te werk gaan, meer op details letten, meer variabelen tegelijk in de gaten houden en meer
complexe hulpmiddelen leren benutten.
HOOFDSTUK 6: ONDERZOEKEND EN ONTDEKKEND LEREN
De internationale term voor onderzoekend leren drukt heel kernachtig uit waar het om gaan: INQUIRY -
BASED SCIENCE EDUCATION of IBSE. Vragen van de kinderen, gebaseerd op hun voorlopige ideeën, staan aan
de basis van het onderzoek. Dit natuurwetenschappelijk ‘heen-en-weer-denken’ tussen gedachtewereld
en werkelijkheid geeft betekenis aan de onderzoeksresultaten en leidt op de n duur tot inzicht in de BIG
IDEAS , de kernconcepten van dit leergebied. Ondertussen helpt de onderzoekende houding de leerlingen
om natuurwetenschap en techniek in het dagelijks leven te herkennen er erbij stil te staan.
6.1 Onderzoek bij natuuronderwijs
Leerkrachten blijken bij onderzoekend leren verschillende activiteiten voor ogen te hebben
(zelfontdekkend → gestructureerd). Het boek verstaat onder onderzoek bij natuuronderwijs ‘alles wat
leerlingen denken en doen om antwoorden te vinden op onderzoeksvragen over de natuurlijke en door
mensen gemaakte werkelijkheid’. Dat denken en doen omvat alle fasen van empirisch onderzoek, zoals: