100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Zeer uitgebreide samenvatting voor Economische en Sociale geschiedenis deeltentamen 2 €3,99   In winkelwagen

Samenvatting

Zeer uitgebreide samenvatting voor Economische en Sociale geschiedenis deeltentamen 2

 41 keer bekeken  3 keer verkocht

Zeer uitgebreide samenvatting voor Economische en Sociale geschiedenis voor het tweede deeltentamen.

Voorbeeld 4 van de 37  pagina's

  • Nee
  • Deeltentamen 2
  • 12 maart 2019
  • 37
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (21)
avatar-seller
historybook
Samenvatting Economische en Sociale geschiedenis
Voor deeltentamen 2, blz. 173-334.

Schuingedrukt blauw = belangrijke historici/economen/sociologen etc.
Dikgedrukt onderstreept = belangrijke begrippen.
Dikgedrukt schuin = dit hoort nog bij het voorgaande kopje.
Cijfers die zo 1) staan = opsommingen van mijzelf.
Cijfers die zo 2] staan = opsommingen van het boek.
-> Pijltjes = gevolgen.

Deel 2: Vanaf de Great Divergence
Ca. 1800-heden

6. Inleiding bij deel II blz. 173-184
Bevolkingsontwikkeling en natuurlijke omgeving blz. 173-175
De bevolking groeide tussen 1800 en 2000 sterk en er vond ook een verschuiving plaats in de
verhouding tussen de regio’s. Het aandeel Europa in de wereldbevolking steeg in 1800 en 1900 maar
daalde in 2000.
Binnen Europa waren Rusland en Duitsland na 1800 de volkrijkste gebieden. Opvallend was
Nederland in de 20e eeuw. De bevolking groeide sterk.
Er woonden in de 21e eeuw veel meer mensen in steden dan in 1900. Rusland en Latijns-Amerika
maakten een enorme spurt in verstedelijk door in de 20 e eeuw. In China, India en Afrika tekende zich
in het midden van de 20e eeuw ook een versnelling af.
Het eerste land waar meer dan de helft van de bevolking in steden woonde, was Groot-Brittannië.
De natuurlijke omgeving waarin mensen leefden, veranderde intussen ingrijpend. Economische groei
die in de 19e eeuw begon, legde een ongekend beslag op natuurlijke hulpbronnen. Je zag dat vooral
in vervuiling. Aan het einde van de 20 e eeuw nam dit in rijke landen dankzij technologisch
vernieuwingen wel weer in ernst af. De wereldeconomie werd in steeds sterkere mate gekenmerkt
en gestuurd door massaconsumptie. Welvaart werd meer afhankelijk van massale inzet van
grondstoffen en fossiele brandstoffen. Na 1970: het besef brak door dat voorraden van grondstoffen
en fossiele brandstoffen eindig waren. Dat kwam vooral door het rapport aan de club van Rome
(1972).
Klimaatonderzoekers stelden dat opwarming van de aarde ook veroorzaakt werd door handelen van
mensen. John McNeill: er was iets nieuws onder de zon.

Langeafstandsverbindingen blz. 176-181
Na 1800 kwamen samenlevingen intensiever met elkaar in contact, in ieder geval in economisch
opzicht. Dat zie je bijvoorbeeld in de ontwikkeling van de intercontinentale overzeese handel van en
naar Europa. Kevin O’Rourke en Jeffrey Williamson toonden aan dat in 1850-1914 de niveaus van
reële lonen in landen rond de Atlantische Oceaan steeds meer convergeerden, vooral als gevolg van
de toename van overzeese migratie.
Maar de voortgang van globalisering vertoonde ook in de 19 e en 20e eeuw ups en downs. Tot aan WO
I groeide globalisering sterk, daarna nam het af en in het laatste kwart van de 20 e eeuw groeide het
weer.
Ook op sociaal en cultureel vlak breidden verbindingen over lange afstand zich uit. Migratieratio
(=aantal migranten per 1000 mensen) van Europeanen ging in de tweede helft van de 19 e eeuw met
een sprong omhoog. Na 1850: intensiefste periode van langeafstandsmigratie.
Vóór 1940 was het aandeel van Nederlanders gering. De meesten gingen naar Canada, de VS en
Australië. Vanaf de 1960 sloeg het emigratieoverschot om in een immigratieoverschot.
In Azië kwamen migratiestromen op gang van ongeveer dezelfde omvang as die van Europeanen
over de Atlantische Oceaan. Adam McKeown: in de periode van 1846-1940 verplaatsen ongeveer 48
tot 52 miljoen migranten zich vanuit India een zuidelijk China naar Zuidoost-Azië en zo’n 46 tot 51


1

,miljoen mensen van Noordoost Azië (China) en Rusland naar Mantsjoerije, Siberië en Centraal-Azië.
Het blijvende effect van migratie uit Europa was daarentegen veel groter.
De toename van stromen van goederen, kapitaal en migranten in de wereld werd, behalve voor
veranderende politieke omstandigheden, vooral mogelijk gemaakt door vernieuwingen in
communicatie en transportwezen. Omstreeks 1890 bereikte de globalisering een voorlopig
hoogtepunt.
Vanaf WO I stagneerde de globalisering. Militaire conflicten en de crisis van de jaren 30 ontwrichtten
de Britse dominantie en leidde ertoe dat landen zich meer afsloten. De VS namen niet meteen de
positie van de Britten over. Vanaf 1950 nam de globalisering weer sterk toe (uitbreiding luchtvaart en
televisie en vanaf de jaren 80 het World Wide Web). Met de VS als belangrijkste wereldmacht droeg
dit ook bij aan globalisering van cultuur. Ook het toerisme nam na 1950 sterk toe.
Ook planten en dieren volgden (druiven, schapen, konijnen naar Australië en Nieuw-Zeeland,
eucalyptusboom van Oceanië over de wereld). Het aantal Aboriginals nam vanaf de stichting van de
eerste Britse kolonie sterk af. De groei van langeafstandsverbindingen na 1800 droeg er ook toe bij
dat ziektekiemen plagen veroorzaakten, zoals cholera, de Spaanse griep en aids.

Contouren van veranderingen in de drie basisproblemen blz. 181-184
Vanaf het einde van de 18e eeuw begon een omwenteling in de aanpak van de basisproblemen van
menselijke samenlevingen (inkomen, macht, risico’s).
Industrialisatie zorgde in een steeds groter deel va de wereld voor voortdurende stijging van het
inkomenspeil. Moderne industrie verspreidde zich in de 19 e eeuw van Engeland naar het Europese
continent, de VS en Japan en in de 20 e eeuw naar Latijns-Amerika, Zuid-Afrika, Oceanië en een aantal
landen op het Aziatische vasteland. In derdewereldlanden (Afrika en sommige delen van Azië) liet de
welvaartsstijging veel langer op zich wachten of is uitgebleven.
Door toepassing van fossiele brandstoffen en technologische verbeteringen werd het malthusiaans
plafond doorbroken. In een flink deel van de wereld hoefden mensen zich geen zorgen meer maken
over hun eerste levensbehoeften. De ongelijkheid in inkomen tussen verschillende landen werd wel
veel groter. Binnen landen nam dit in het begin ook toe. In westerse industrielanden en landen van
het communistische blok werden ze in de loop van de 20 e eeuw verkleind.
Omwenteling in de economie ging ook gepaard met een verschuiving tussen verschillende
categorieën arbeid: verplichte arbeid nam af, arbeid-als-koopwaar nam toe. In geïndustrialiseerde
landen ontstond een arbeidsmarkt. Categorie niet-werkenden steeg ook sterk. De verzorgingsstaat
kwam op, waardoor ouderen en zieken toch verzekerd waren van inkomsten.
Vanaf 1800: staatsvormingsproces in nieuwe fase: de natiestaat. De imperiale staat beleefde met de
koloniale expansie van Europese mogendheden in de 19 e eeuw het laatste hoogtepunt (stortte
tussen 1914-1989 in). Na WO II kwam er een samenwerkingsverband op vrijwillige basis op tussen
nationale staten, de Europese Unie.
Binnen staten vond een ingrijpende verandering in verdeling van macht plaats: de centrale staat
kreeg meer mach en ontwikkelde een bredere opvatting van haar taken en bevoegdheden, macht
verschoof van steden, kerken, gilden en adel naar nationale overheden. Band tussen centrale
overheid en burgers werd sterker.
Democratisering (regering van, door en voor het volk) ontwikkelde zich in de 19 e en vroege 20e eeuw
eert in de VS, West-Europa en Europese settler-kolonies overzee en verspreidde zich naar andere
delen van de wereld. Democratie bleek beter te werken in natiestaten dan imperia en duurzamer te
zijn in landen met aanhoudende economische groei. Vrijwillige organisatievormen door burgers (ook
wel omgeschreven als de groei van een civil society) kon het draagvlak voor democratisering
versterken.
1) Expansie van de macht van de staat, 2) Toenemende participatie van de bevolking en de groeiende
invloed van nationaal georganiseerde belangengroeperingen -> drastische verandering in de sociale
politiek. Onder hoede van de staat werd in de meeste westerse landen een uitbreid stelsel van
sociale voorzieningen voor de opvang van bestaansriscio’s opgebouwd. Deze verstatelijking van



2

,verzorgingsarrangementen leidde tot tijdelijke nivellering van het besteedbare inkomen en tot
toeneming van het gewicht van de overheid in de nationale economie.
Industrialisering en politieke veranderingen zorgde ook voor veranderingen in de sociale hiërarchie:
er verscheen een nieuwe elite van ondernemers + een groot industrieproletariaat + een nieuwe
middengroep van gesalarieerden. Sociale mobiliteit nam toe (bijv. door onderwijs).
Overgang naar de industriële samenleving ging een tijdlang gepaard met toenemende disciplinering:
bevolking van de natiestaat moesten uniforme, deugdzame waarden en gedragsnormen bijgebracht
worden (dit streven werd gedragen door elites, middengroepen en een deel van de
arbeidersbeweging en leidde tot nieuwe, strikte wetgeving over bijv. drankgebruik en seksualiteit).
De bevolkingsopbouw onderging een aanzienlijke verandering, die samenhing met de demografische
transitie die zich in de meeste landen (industrielanden voorop) voltrok: overgang van een situatie
met hoge sterftecijfers + hoge geboortecijfers naar lage sterftecijfers + lage geboortecijfers. Een
volgende omwenteling brak aan in de 2 e helft van de 20 e eeuw: de ontkoppeling van de traditionele
relatie tussen huwelijk, gezinsvorming en geboorte (vaker ongehuwd samenwonen en huwelijken
eindigden vaker in een scheiding). Geboorten binnen het huwelijk daalden en geboorten buiten het
huwelijk namen relatief gezien toe.
In de 2e helft van de 20 e eeuw verloor de wereld zijn eurocentrische stempel: de VS en China
begonnen steeds meer de dienst uit te maken. De Great Divergence werd kleiner, China
industrialiseerde en ook India ontwikkelde zich. Maar: wereldwijd bleef nog steeds ongelijkheid
bestaan tussen geïndustrialiseerde landen en niet-geïndustrialiseerde landen. Europeanen bleven
behoren tot de rijksten van de wereld.

7. Expansie, stagnatie en globalisering: economische ontwikkelingen blz. 185-230
Na de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië begon in een aantal landen in het Westen een snelle
economische groei. De trend van de groei van het inkomen per hoofd v/d bevolking ging
voortdurend omhoog. In navolging van: Simon Kuznets: deze ontwikkeling wordt aangeduid met
moderne economische groei.
Landen die industrialiseerden bereikten een veel hoger welvaartspeil -> verschil in inkomen met de
rest van de wereld nam sterk toe -> Great Divergence.
Dit hoofdstuk gaat over economische ontwikkeling in de wereld en Nederland in de 19 e en 20e eeuw.
4 perioden worden onderscheiden:
1) industrialisatie en groei van de wereldhandel tot WO I,
2) vertraging en stagnatie in de economische groei tussen 1914-1945
3) versnelling van de groei tussen 1945 en 1973
4) periode van 1973 tot heden

7.1 Industrialisatie en groei van de wereldhandel tot de Eerste Wereldoorlog blz. 186-201
Industrialisatie en economische groei
De moderne economische groei (Kuznets) hield een voortdurende stijging van het inkomen per
hoofd van de bevolking in. Pre-industriële economie: economische groei ging vaak gepaard met
bevolkingsgroei, het inkomen per hoofd v/d bevolking steeg niet of nauwelijks. Als een land rijker
werd kwam dat vooral doordat er meer mensen kwamen die werkten. Vanaf de industrialisatie
veranderde dit, omdat de individuele werknemers meer gingen produceren dankzij technologische
en organisatorische vernieuwingen.
Vergeleken op basis van koopkrachtpariteit (dus rekening houdend met prijsverschillen): In Groot-
Brittannië steeg het inkomen per hoofd.
Nadat de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië op gang was gekomen begonnen in de 19 e eeuw
ook de meeste andere Europese landen te industrialiseren. Technologische kennis verspreidde zich
en overheden hielpen mee. België was het tweede land dat zware industrie gebaseerd op steenkolen
opbouwde. De twee belangrijkste nieuwe industriële grootmachten werden de VS en Duitsland.




3

, Twee nieuwe economische giganten: de Verenigde Staten en Duitsland
In de 10e eeuw aren de VS een frontier state waarin kolonisten in hoog tempo nieuwe gebieden in
het westen in gebruik namen als landbouwgrond. De Amerikaanse industrialisatie (begon 1800)
versnelde pas na beëindiging van de burgeroorlog (1861-1865) -> periode van groei Gilded Age
(1877-1900). Gekenmerkt door 1) snelle expansie van spoorwegen, 2) moderne en zeer productieve
landbouw en 3) opkomst van een aantal grote en machtige ondernemingen. Succesvolle zakenlieden
en bankiers vergaarden fortuinen, ‘robber barons’ Carnegie, Morgan, Rockefeller, Vanderbilt. Er
kwam ook 4) een etnisch zeer diverse, uitgebreide arbeidersklasse, geïmmigreerd uit talloze landen,
die in de moderne Amerikaanse industrie een bestaan vond.
Het zwaartepunt in de industriële activiteit kwam bij de elektrotechnische en chemische industrie te
liggen en machinebouw. Deze industrietakken zijn kenmerkend voor wat men de Tweede Industriële
Revolutie noemt (begon in meeste landen rond 1865 en eindigde in 1930). Technologie schreed
voort -> arbeids- en kapitaalproductiviteit (=de hoeveelheid goederen die door een eenheid arbeid
en een eenheid kapitaal wordt voortgebracht) -> productie werd goedkoper. De VS en Duitsland
kregen zo tijdens de Tweede Industriële Revolutie een comparatief voordeel ten opzichte van Groot-
Brittannië.
Snelle industrialisatie van Amerika ging gelijk op met onstuimige expansie van de landbouw,
geholpen door nieuwe gebieden die ze van de indianen hadden gejat. In de VS werd, anders dan in
Latijns-Amerika, het ontstaan van een klasse van zelfstandige kleine boeren en ondernemers
gestimuleerd. De Homestead Act, in 1862 door Lincoln ondertekend, bepaalde dat aanvragers die
een stuk land bewerkten dit na 5 jaar in bezit konden krijgen. 1873: Timer Culture Act (wie in
bepaalde droge gebieden een stuk land voor een kwart met bomen beplantte kreeg het in bezit). In
de VS kon een ondernemende immigrant dus goedkoop aan grond komen. Lonen waren ook relatief
hoog en politieke en religieuze vrijheid waren groter dan in veel landen in Europa of Latijns-Amerika.
Verbeteringen in de infrastructuur maakten de VS tot een belangrijke exporteur van graan en
industrieproducten. Spoorwegen en opkomst stoomscheepvaart -> goederen goedkoop en snel naar
overzeese bestemmingen (niet alleen graan, vanaf 1870 met de komst van de diepvries ook bevroren
rundvlees). Producten uit de VS begonnen de wereld te overspoelen, export vanuit Zuid-Amerika
bleef hierbij opmerkelijk achter.
Dan Duitsland. Aan het begin van de 19 e eeuw was er bescheiden groei in de landbouw. Een
agrarische modernisering zoals in Groot-Brittannië bleef uit – geen consumentenmarkt, geen
investering in ontluikende industrie.
Maar: aan het begin van de 19e eeuw belangrijke veranderingen. Door het Continentaal Stelsel viel
de Britse concurrentie tijdelijk terug -> vormde een prikkel voor de Duitse nijverheid. Meer
economische eenheid: Duitse Zollverein (1834). Deze gebeurtenis markeerde het begin van het
einde van de economische verbrokkeling.
1850-1870: Economische groei in Duitsland nam toe. Er zijn in dit proces twee fasen te
onderscheiden: 1) een sterke expansie van zware industrie, steenkolen winning en spoorwegen en in
minder mate ook textielindustrie en 2) na 1870 omvangrijke chemische en elektrotechnische
industrie en een moderne staalindustrie, kenmerkend voor de Tweede Industriële Revolutie.
De aanleg van spoorwegen stimuleerde de vraag naar ijzer, machines en steenkool maar ook werden
gebieden hierdoor met elkaar in contact gebracht -> er ontstond een veel grotere markt, goederen
uit afgelegen gebieden konden nu verkocht worden in heel het land en afgelegen gebieden werden
ook als afzetmarkt ontsloten.
Ruhrgebied werd het centrum van de zware industrie (voorraad steenkolen).
Verschil tussen Duitse en Britse industrialisatie: de bijdrage van het bankwezen. In GB werden de
kapitaalgoederen meestal betaald uit de spaartegoeden en winsten van de ondernemende
industriële families. De Britse banken (zelf meestal ook familiebedrijven) gaven wel
kortetermijnleningen voor de aankoop van grondstoffen, maar ze waren terughoudend bij het doen
van grootschalige investeringen. De Britse ondernemers investeerden daarom hun eigen kapitaal en
herinvesteerden hun winsten.



4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper historybook. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67096 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,99  3x  verkocht
  • (0)
  Kopen